De haarvaten van de stad

‘Eén maal rampspoed, alstublieft!’ De kassière van debatcentrum De Balie in Amsterdam heeft het grapje duidelijk vaker gehoord. Rampspoed is de titel van de live talkshow ‘Stadsleven’ van NRC-journaliste Tracy Metz. Thema van deze januari-editie: grote steden zijn kwetsbaar, wat bedreigt de stad het meest en wat kunnen we doen? De top drie van de avond: water, cybercrime en terrorisme. Conclusie: we doen het geruststellend goed, dankzij onze aanpak ‘tot in de haarvaten van de stad’.

De vertoonde fragmenten uit de film Flood zijn niet heel realistisch, de beelden uit Noord Engeland van kort voor Kerst des te meer. We zien huizen onder water en een voetgangersbrug die bezwijkt onder watergeweld. Dat doen wij beter. Dankzij niet aflatend waterbeheer dat via de waterschappen sinds de middeleeuwen tot in de haarvaten van de samenleving reikt, maar toch ook dankzij de watersnoodramp van 1953 die ons hardhandig wakker schudde.

Topambtenaar en ‘watergezant’, Henk Ovink – hij stond New York en New Orleans namens onze natie van dijkenbouwers en baggeraars bij na de overstromingen door ‘Sandy’- is niet meer zo te porren voor het verhaal van ontbrekend ‘waterbewustzijn’. Hij heeft het liever over het permanent onderhoud en beheer dat we toch al doen en vooral ‘slim’ moeten inrichten. Van high tech tot heel eenvoudig, van centraal tot in – alweer – de haarvaten van de samenleving.

Pieter Jannink van MUST Stedebouw legt uit hoe de zwakke Lekdijk (nomen est omen) het Amsterdams Westelijk havengebied bedreigd. De plek waar we nou net een aantal vitale functies hebben samengebracht. We verbranden er vuil, maken er elektriciteit, slaan er olie op en houden er depot van het Stedelijk Museum. Alles ruim onder zeeniveau. Ingrediënten voor een horrorscenario, dat vraagt om een ‘Big Plan’, maar ook om geruststellend eenvoudige ingrepen.

Een doorgebroken Lekdijk blijkt niet het recept voor de grote kladderadatsch, maar zorgt hooguit voor dertig centimeter water op de vloer. Geen noodaggregaten meer in de kelder dus – zoals bij het VUMC – en verder bijvoorbeeld reflecterende stokken langs de wegen plaatsen (zoals ze in de besneeuwde Alpen doen). Om te kunnen zien waar je rijdt als er water op de weg staat.

Die laconieke toon slaat ook John Jacobs, strategisch adviseur Rotterdam Resilient City, aan. Buitendijks houden we meestal de droogste voeten (!), maar laadpalen voor elektrische auto’s op een Rotterdamse kade die zo nu en dan onderloopt, is dan weer niet zo handig.

Voor John zijn ‘meekoppelende belangen’ het toverbegrip bij waterveiligheid. Zorg dat het water altijd meegenomen wordt. In duurzaamheid, in leefbaarheid in wat de mensen willen van hun leefomgeving. Tot in de ‘haarvaten’ van de stad, zeg maar. Hij vertelt het alle buitenlandse delegaties die komen kijken hoe Rotterdam zich tegen het water wapent. Voor velen is het een eyeopener.

Bij cybercrime kunnen we dan net weer wat minder met de ‘haarvaten’ benadering. Chris van ’t Hof die komt vertellen over zijn boek ‘Helpende Hackers’, heeft via een skypeverbinding zijn protagonist oxDUDE meegenomen naar De Balie. Deze dude is ‘ethical hacker’ sinds 1998 en heeft inmiddels 4676 ‘responsible disclosures’ op zijn naam.

Terwijl Chris ons meeneemt in de soms banale wereld van de cybercrime (je kunt op internet al voor € 80,- een DDOS-aanval bestellen) rammelt oxDUDE op zijn toetsenbord en toont even later een schema van een pompcircuit van Waternet. Hij zegt de kraan dicht te kunnen draaien als hij dat zou willen. Waternet is dan inmiddels op de hoogte. Dat is dus een ‘responsible disclosure’. In het dagelijks leven is deze hacker gelukkig beveiligingsadviseur bij de Rijksoverheid, maar om zich echt zestien uur per dag te kunnen storten op ‘responsible disclosures’, heeft hij nu een jaar onbetaald verlof opgenomen. Wij boffen maar met onze hackers.

Maar wie wil er nu de kraan dichtdraaien? Een afperser of een terrorist. Jelle van Buuren, Centre for Terrorism and Counterterrorisme Den Haag, en Hassan Bahara, jihadwatcher voor de Groene Amsterdammer, schatten de kans op aanslagen in ons land voorzichtig iets minder ongunstig dan de nationale coördinator terrorismebestrijding. Met alle mogelijke slagen om de arm natuurlijk (‘ik weet niet wat hij weet’).

Dat we sinds de moord op Theo van Gogh in ons land verschoond zijn gebleven van jihadistische aanslagen en er opvallend weinig Amsterdammers naar Syrië vertrekken, is volgens van Buuren en Bahara te danken aan onze unieke preventieve aanpak, dicht bij de burger. In Parijs en Brussel spreken de bewoners van de immigrantenwijken niet met de autoriteiten. Hier gaf een moeder haar eigen zoon aan bij de wijkagent omdat ze vreesde dat haar jongen naar Syrië zou afreizen.

De moord op Theo had ons – net als de watersnood in Zeeland – cynisch genoeg ‘gewaarschuwd’. Daar danken we de Deltawerken aan en een ruime ervaring in die typisch Nederlandse preventieaanpak tegen terrorisme. Dat Van Gogh de keel werd doorgesneden door een jongen uit West die zijn baardje had laten staan nadat hij het wijkcentrum en de burgerparticipatie in het algemeen teleurgesteld de rug had toegekeerd, laten we voor het gemak buiten beschouwing. Een preventieve aanpak ‘tot in de haarvaten van de stad’ is nu eenmaal echt ons ‘ding’.

Bas van Horn
Tekst en advies voor de leefomgeving

Dit blog verscheen op 27 januari 2016 op  ROmagazine.nl

Lege staat, leeg kantoor, barstensvol regels

Sturen op hoofdlijnen, terugtrekken op kerntaken, privatiseren. Twintig jaar geleden muntten Uri Rosenthal en Jouke de Vries voor het resultaat al de term ‘Lege Staat’. In het gat van de ‘Lege Staat’ sprongen de externe accountants en adviseurs. Groen Links liet het uitzoeken en introduceerde in 1999 de term ‘De Zesde Macht’.

Het kwam erop neer dat we niet zozeer geregeerd werden door de ambtenaren (vierde macht) of de media (vijfde macht) maar vooral door de consultants van bureaus als Boer & Croon, Twijnstra en Gudde en KPMG. Daar waren ze bij KPMG aan de A9 in Amstelveen best trots op, maar dat is allemaal lang geleden.

KPMG heeft niet langer het sexappeal van ‘duistere macht’, maar eerder het imago van onhandige sjoemelaar. Het bedrijf sleept een lange lijst van affaires achter zich aan. Die zijn voor een belangrijk deel alweer zo’n beetje vergeten, maar dat geldt niet voor de kwestie rond het nu al jaren goeddeels leegstaande oude hoofdkantoor op een paar honderd meter van het nieuwe.

Ruimtegebrek was de aanleiding voor de nieuwbouw. Een magere smoes of een blijk van wel heel weinig inzicht in de ontwikkeling van behoefte aan kantoorruimte binnen de eigen organisatie. Het nieuwe pand is veel te duur en te groot, terwijl steeds minder werknemers op kantoor achter hun bureau zullen zitten.

Over de werkelijke reden van de verhuizing schreef Marcel van Lieshout onlangs in de Volkskrant: ‘Die verhuizing ging gepaard met dubieuze financiële constructies die wel lonend bleken voor partners van het accountantsbureau.’ Het Openbaar Ministerie heeft nog altijd een strafrechtelijk onderzoek naar de zaak lopen.

KPMG zit ondertussen vast aan een langlopend huurcontract en de Duitse vastgoedeigenaar CRI wilde jaren niks weten van transformatie van de kansloze kantoorruimte tot woningen. Die zijn eindelijk om, maar daarmee zijn we er niet.

De staat mag qua denkkracht en expertise leeg getrokken zijn, vermindering van regelgeving is er niet echt van gekomen.
Ook als er straks 300 tot 400 kredietwaardige en wilsbekwame kopers zijn voor een appartement op een bedrijventerrein langs de A9 in de buurt van Schiphol, dan nog moet eerst het bestemmingsplan gewijzigd, zijn er de lucht- en geluidseisen en is er ten slotte nog het vuistdikke Bouwbesluit om ervoor te zorgen dat het project uiteindelijk niet uit zal kunnen. De gemeente Amstelveen spreekt desalniettemin van een ‘haalbaar plan’. Ik help het ze hopen.

Ik wens u een regelluw 2016
Bas van Horn

Deze blog werd eerder gepubliceerd op ROmagazine

 

De veilige ruimte

In zijn boek Soumission beschrijft Michel Houellebecq de vlucht door lege straten van enkele gasten die een chic literair feestje bezochten in het hartje van Parijs. Zijn fictie wordt inmiddels onuitwisbaar ingekleurd door de nieuwsbeelden uit Parijs en Brussel.

Al eerder wees een roman van Houellebecq vooruit naar extreem Islamitisch geweld. In zijn boek Platform is sprake van een aanslag op een Aziatische toeristenoord. Niet lang na verschijning van de roman blies een zelfmoordenaar zich op in een nachtclub op Bali en kwam voor de deur een bomauto tot ontploffing.

Om het dicht bij huis te houden, heb ik het hier verder niet over de vele Islamitische aanslagen in de Arabische en Afrikaanse wereld en ook niet over de Russen die inmiddels kampioen ‘slachtoffer van extremistisch geweld’ schijnen te zijn. Charly Hebdo, de Bataclan, Stade de France en de beklemming in Brussel zijn hier even genoeg.

Bij ons nog geen code rood, maar wijzelf zijn ook al sinds eind september vorig jaar alert. Nadat het kabinet besloot mee te gaan bombarderen tegen IS, worden we geacht niet bang maar wel oplettend te zijn. Veel concreter dan ‘verdachte pakketjes’ melden en drukke plekken in de stad mijden wordt het meestal niet.

Op de een of ander manier hebben we besloten ons voor te bereiden op aanslagen in de stedelijke openbare ruimte. En dat is ook niet zo gek na de meest recente ervaringen. Toch moet het misschien een beetje meer gaan over die andere potentiële doelwitten: fabrieksinstallaties, havens, centrales, opslagterreinen voor olie en chemie.

Toevallig houdt de VVM, beroepsvereniging van milieuprofessionals, op 1 december aanstaande het symposium ‘Jaar van de veilige Ruimte’. Een knipoog naar het bijna afgesloten ‘Jaar van de Ruimte’ en een oproep voor meer aandacht voor deze thematiek. Het gaat over de risico’s voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Dus niet over moedwillig misbruik van die opslag en dat vervoer. Lijkt me toch heel raar als ze daar nu op 1 december niet óók met elkaar over spreken.

 

Deze blog werd op 25 november 2015 gepubliceerd op de site van ROMagazine

De samengeknepen billen van de boswachter

Oktober stond in het teken van het thema ‘Metropolitaan Landschap’. Het is één van de twaalf ‘onvermijdelijke ruimtelijke opgaven’ die de vereniging Deltametropool naar voren schuift voor het Manifest 2040 waarmee het Jaar van de Ruimte op 15 december in de Rijtuigenloods in Apeldoorn wordt afgesloten.

Het thema voelt niet zo urgent en onvermijdelijk als het vullen van zandzakken bij verhoogde dijkbewaking, maar het is wel degelijk een kwestie om bij stil te staan. Want als ons land een stad is, dan zijn natuur en landschap onze parken en plantsoentjes. En die zijn belangrijk voor het vestigingsklimaat, de gezondheid van de stadsbewoners en de huizenprijzen, dat weet ieder stadsbestuur.
Toch is de nationale plantsoenendienst (DLG) afgeschaft. Daar is de Deltametropool droevig over, maar de club ziet achter de wolken een zonnetje. Iedereen vindt het landschap belangrijk, terwijl het Rijk zich terugtrekt. Dat schept kansen voor verdienmodellen van aantrekkelijke natuurgebieden. Het is aan de burgers en bedrijven om creatief aan de natuur te verdienen en tegelijkertijd ons aller ‘natuurlijk kapitaal’ te beheren.

Dat vond staatssecretaris en ponyboer Henk Bleker destijds ook al, maar hij zeker niet alleen. Thomas van Slobbe lanceerde in 2004 zijn aantrekkelijker natuur in de vorm van het ‘smulbos’. Een prachtig idee om de belangstelling voor de natuur weer terug te brengen bij de vraag: kun je dat eten? Gratis hazelnoten, beukennoten, bessen en paddenstoelen in ‘pluknatuur’. Jammer dat Van Slobbe zijn hand overspeelde door te wijzen op de multiculturele kant van de zaak. Zijn smulbos kwam daarmee in het verkeerde frame terecht en werd weggezet als ‘allochtonenbos’.

Ook de ‘grootgroenbezitters’ vonden het tijd de natuur een beetje te ‘ontheiligen’. Ons ontzag had de natuur onaanraakbaar en daarmee ook een beetje kil gemaakt. We moesten wat meer van de paden mogen om rond te kunnen struinen. En als daarbij eens een takje brak, dan was dat heus niet erg!

Natuurmonumenten lanceerde in die geest het concept OERRR, waarmee kinderen de natuur op een stoere manier mochten ervaren.

Maar alles met mate. Hutten bouwen op een speciaal terreintje, kampvuur met toezicht en het zand onder je voeten voelen op het ‘blote-voeten-pad’. Je voelde de samengeknepen billen van de boswachter bij al dat ravotten in zijn natuur.

En nu is hij dan toch uit zijn rol van groene stoeikameraad gevallen. Op de Hoge Veluwe kan hij het niet langer aanzien en grijpt in. Het zijn er slechts een paar die het voor de anderen verpesten, de goeden moeten dan maar onder de kwaden lijden: iedereen terug op het pad!

Het zijn de fanatieke amateurfotografen die de weelde buiten de paden niet aankunnen. Met hun camouflagepakken en telelenzen jagen ze de edelherten de stuipen op het lijf. Van pure stress schuilen de beesten in grote groepen bijeen, zoals zebra’s doen als ze leeuwen ruiken.

Nu doden die fotojagers hun prooi natuurlijk niet en de beesten zullen op den duur vast wel wennen aan die groene mannetjes, maar daar gaat het niet om. ‘De mens is te gast in de natuur en dient zich ook zo te gedragen’, meent de boswachter die zijn verhaal mocht doen in de Volkskrant van 21 oktober.

Dat zijn natuur ook maar een mensenverzinsel is waar planten en beesten geen boodschap aan hebben, is aan de bosbaas niet besteed. Deze functionaris (en misschien nog wel een paar van zijn collega’s) moeten eerst nog een beetje leren ‘loslaten’, dan komt daarna dat aantrekkelijke Metropolitane landschap vanzelf wel. Met natuur waar de mens niet ‘te gast ’is maar thuis hoort,
net als de planten en de dieren.

Deze blog werd op 23 oktober 2015 gepubliceerd op de site van ROMagazine

 

RO van de gezonde stad en de weg van het gesubsidieerd toneel

De gezonde stad staat hoog op de lijstjes van overheden en universiteiten, het is een aandachtsveld van het Jaar van de Ruimte, NRC-journaliste Tracy Metz wijdde er de jongste editie van haar Amsterdamse talkshow Stadsleven aan en natuurlijk laat ook RO magazine zich niet onbetuigd.
Het septembernummer van RO magazine had ‘gezonde steden’ als thema. Het werd ingeleid met een essay van PBL onderzoeker Leendert van Bree. Een stuk dat net niet begon met de loden waterleidingen van de Romeinen, maar wel met het stromend water, de riolering en de woningwet van omstreeks 1900.

De portee van het verhaal: RO, infra, wonen, werken en sociale vraagstukken – zoals gezondheid – vormden ooit één opgave. Het wordt tijd om dat weer op te pakken. En omdat we in een eeuw al een eind gekomen zijn met schoner water, lucht, bodem en meer veiligheid, richten we ons op het gedrag van de burger zelf. Minder eten en meer bewegen zijn belangrijke aangrijpingspunten.

Wilson Wong van de praktijkleerstoel gebiedsontwikkeling van de TU Delft voegt daar in hetzelfde themanummer aan toe: “De kunst is om mensen niet alleen voor te lichten, maar ook een duwtje in de goede richting te geven zonder paternalistisch te zijn.” En daar zit hem precies de kneep. Hoe doe je dat? En hoe doe je dat op een manier dat het effect heeft?

Wong had al uitgelegd hoe het grid van een compacte stad uitnodigt om te bewegen. Veel functies, modaliteiten en keuzemogelijkheden dicht bij elkaar. Groen is daarbij leuk, maar je moet er wel wat mee kunnen. Anders werkt het niet.

Cor Wagenaar, bijzonder hoogleraar ruimte en gezondheid aan de Rijksuniversiteit Groningen, had dat in zijn column ‘Manhattan of Almere’ op de site van Stadleven Amsterdam ook al heel mooi geïllustreerd met een vergelijking. Almere is weids en groen, maar het is wel veel kijkgroen en de afstanden zijn groot. Je pakt er al snel de auto. Manhattan nodigt met zijn levendigheid en overzichtelijke stratenstructuur wel uit tot fysiek bewegen. Ergo: het is gezonder leven in stads en stenig Manhattan dan in groen en weids Almere.

Het zijn voor een deel verassende inzichten waarmee beleidmakers en beslissers hun voordeel kunnen doen. De Amsterdamse wethouder Eric van der Burg bijvoorbeeld. Van der Burg schrijft in zijn column voor de talkshow ‘De Gezonde Stad’ dat hij als wethouder zorg, sport en ruimtelijke ordening over een unieke combinatie van portefeuilles beschikt. En inderdaad: het komt al aardig in de buurt van het ideaal van die ene integrale opgave waar PBL-onderzoeker Leendert van Bree naar terug wil.

Van der Burg wil overgewicht en andere kwalen te lijf met meer bewegen. Dat doen we niet meer in clubverband, maar individueel of in ongeorganiseerd verband. Het Vondelpark is daarmee het grootste sportveld van Amsterdam. Van dit soort ‘sportaccommodaties’ zijn er meer nodig: een hardloopverbinding tussen Vondelpark en Amsterdamse Bos, betere fietspaden en uitnodigende trappen in de openbare ruimte. En omdat de bestaande stad zich lastig laat aanpassen is het nog helemaal in te vullen Centrumeiland op IJburg het Utopia waarop de wethouder zijn ideaal van de bewegende buurt projecteert.

Mooie voornemens, fraaie vergezichten. Maar komt het er ook van? Jaap Seidell, hoogleraar voeding en gezondheid aan de VU en Jutka Halberstadt, onderzoeker van kinderobesitas, hebben nog eens laten zien hoezeer gezondheid, sociaal-maatschappelijke positie en buurt correleren. Gezondheid als postcodeloterij, heet het dan. En uit ander onderzoek kunnen we aan dat rijtje ook
een correlatie met geluk en ‘lekker in je vel’ toevoegen.

Dat maakt de ambities van wethouder Van der Burg – en die van alle andere politici die zich op dit pad begeven – erg lastig. We bewegen namelijk niet zozeer om gezond te worden, maar omdat we het zijn. Gezonde, niet te dikke mensen zijn energiek en hebben een lijf dat (met een beetje wilskracht) wel tot sporten is aan te zetten. Er zijn er zelfs die het gewoon leuk vinden.

Andere mensen bewegen omdat het moet. Daar moet je dus veeleer denken aan prikkels voor functioneel bewegen (prikkels die een levendige compacte stad van zichzelf al heeft).

Het zit er dus dik in dat de looproutes en fietspaden de weg gaan van het gesubsidieerd toneel: het is leuk voor de mensen die er gebruik van maken, maar het eigenlijk het minst nodig hebben. Voor je het weet wordt het afgezet tegen de eigen bijdrage in de zorg of een gereduceerde taxivergoeding. Ik wens de wethouder en zijn collega’s een gezond verstand in een gezond lichaam.

Bas van Horn

Deze blog werd op 28 september 2015 gepubliceerd op de site van ROMagazine

Opgave

Ruimtelijk ordenaars, planners en stedebouwers zijn dol op het begrip ‘opgave’. Een recente studie van Regioplan verkent de ‘opgaven op mesoniveau’. De vereniging Deltametropool en het Jaar van de Ruimte spreken in de juliversie van het manifest Nederland 2040 zelfs van ‘zes onvermijdelijke opgaven voor de komende vijfentwintig jaar’.

De liefde voor het woord opgave zegt iets over de dienstbaarheid van de ruimtelijke ordening en ook iets over de technocratische traditie die we daarin hebben. Een opgave is volgens Van Dale gewoon een taak. Het doel is door anderen geformuleerd, wij zorgen voor de meest doelmatige en efficiënte oplossing. Een benadering met een hoog TINA-gehalte (there is no alternative).

Het manifest-in-wording ‘Nederland 2040’ stelt in de introductie: “Het Nederland van 2040 vraagt nu om politieke keuzes.” Zeg ons wat we moeten doen, smeekt de beroepsgroep eigenlijk. Want dan kunnen we onze actiehouders met doorzettingsmacht in stelling brengen voor het rijtje concrete acties dat we maar vast hebben opgesteld. Zo kennen we onze ordenaars weer.

Toch is die vraag om politieke keuzes best gek, want in het lijstje van de zes gekozen opgaven staan er twee waarin de politieke keuzes al gemaakt zijn, drie waarover we het als samenleving eerst nog maar eens moeten hebben voor de politiek haar keuzes maakt en eentje waarbij geen politiek nodig is, alleen meer praktijkervaring.

In de energietransitie moet alles – ook fysiek – vooralsnog wijken voor de doelstellingen van het Energieakkoord. Voor de wateraanpak ligt er een nieuw Deltaplan en volop mandaat voor versnelling. Aan de slag dus planners en ontwerpers, lijkt mij.

Met die stedelijke netwerken zijn we er nog niet uit: alle ballen op Amsterdam of de vertrouwde Randstad verpakt als metropoolmodel met ‘borrowed size’? Ik geloof niet dat die discussie buiten de beroepsgroep al sterk leeft, maar relevant is hij daar zeker. Dan de zorg voor een gezonde leefomgeving. Iedereen voor, maar hoe ver mag de betutteling met uitnodigende trappen en verborgen liften gaan?

Integreer technologie en ruimte. Prima! Maar hoe dan? Iedere spreker begint tegenwoordig met de disclaimer dat hij geen glazen bol heeft. De opkomst van internet en de mobiele telefoon leert dat we nog geen vijf jaar vooruit kunnen kijken. En de technologische ontwikkeling gaat steeds sneller. Ga er maar aan staan.

Vrijer hergebruik van ruimte krijgt met de Omgevingswet al een zetje en is verder een kwestie van praktijkervaring. De RO-wereld moet dus niet om politieke keuzes vragen, maar werk maken van het eerste van de vijf door het Jaar van de Ruimte geformuleerde ontwikkelprincipes: ‘benut maatschappelijke energie’.

Bas van Horn

Deze blog werd op 17 augustus 2015 gepubliceerd op de site van ROMagazine

Klein en bijzonder

De dag van de Citymarketing is niet doorgegaan. Er komt ook geen Innovatie Award of Scriptieprijs dit jaar. De organisatie is zich aan het herbezinnen. Heel begrijpelijk, want het uithangbord van de citymarketing is – naast het logo – de slagzin en de slagzin heeft tegenwoordig vaak een slechte pers. Plaatsen die het toch al goed doen hebben een goede slogan ( denk aan ‘ I Amsterdam’ of ‘Er gaat niets boven Groningen’) en om de catchlines van de anderen wordt vooral gegniffeld (‘Doe het in Dronten’). Hieronder een eigen steekproef naar de stand van zaken.

Deze blog is één van de laatste klusjes voor mijn zeilvakantie. Het reisdoel is globaal gekozen, de Waddenzee, de wind bepaalt de route. We starten bij camping en jachthaven Uitdam waar het sinds de overname door Europarcs marina en resort ‘De Poort van Amsterdam’, heet. Men had kunnen allitereren met Marina Marken, maar heeft terecht aangehaakt bij het sterke merk Amsterdam. En op nog geen half uur rijden van die stad is de claim ‘de poort van’ niet heel vergezocht.

Het zit er dik in dat we eerst naar ‘Lelystad geeft lucht’ varen. Lucht in de zin van ruimte waarschijnlijk, maar associaties met longaandoeningen, gebakken lucht en ‘lucht verkopen’ zijn niet heel ver. Het kan ook zijn dat we in ‘Enkhuizen boeit’ terecht komen. Een woordspelige verwijzing naar het maritieme karakter en de geschiedenis van de stad die doet hopen dat we er ook weer weg mogen.

Als het hard waait gaan we vervolgens binnendoor en komen in’ Skarsterlân natuerlik ûndernimmend’. Dat fries is een keuze, maar met natuur en ondernemen spaart de gemeente van Joure kool en geit. Of ze moeten de combinatie als Unique selling point zien. Met ‘Kijk, dat is het mooie van Leeuwarden’ hebben ze in de Friese hoofdstad een originele invuloefening van de slagzin gemaakt.

Roept ons ondertussen het zoute water? Dan op naar ‘Harlingen heeft wad!’ Woordspelingen met ‘wad’ zijn schering en inslag rond de Waddenzee. Zowel op het vasteland en de eilanden als op scheepsrompen. Inhoudelijk heeft dat wad verder niks te melden. Dat is meteen ook de meest gehoorde vakkritiek op de gemeentelijke promoslogans in het algemeen: ze zeggen inhoudelijk weinig en zijn niet onderscheidend.

Als we met ons kleine bootje vervolgens het zeegat uit durven, moeten we kiezen. ‘Texel, een uitdagend avontuur’ ligt niet erg voor de hand. Het is een lastige route en eenmaal daar valt het met dat avontuur toeristisch gezien wel mee. Ik vermoed dat de kreet vooral voor ondernemers bedoeld is die mogelijk in dit losgeraakte stukje van Noord Holland willen gaan pionieren.

‘Groen is de helm, wit is het zand, dat zijn de kleuren van Vlieland’. Met deze echte zin toont Vlieland zich het meest poëtische en onderscheidende van de Waddeneilanden. Het valt meteen minder op dat helmgras overal groen is en het zand op alle eilanden wit. Goede kans dat we toch voor de bestemming ‘Terschelling, parel van de Wadden’ kiezen. Relatief makkelijke route zonder gedoe met wantijen en inderdaad: heel aantrekkelijk. Tussen Terschelling en Amsterdam bestaat een soort informele stedenband. Die blijkt ook uit het vanzelfsprekend chauvinisme dat stad en eiland delen.

‘Ameland, ons mooiste stukje buitenland’, is de meest curieuze kreet uit deze opsomming. Wie is hier de afzender? Nederland, Friesland? In ieder geval niet Ameland zelf, want het zou toch stug zijn als ze zichzelf zien als een ‘mooi stukje buitenland’. Blijft over ‘Schiermonnikoog, klein en bijzonder’. Als alles meezit het verste punt van onze tocht. Schiermonnikoog is inderdaad het kleinste van de Nederlandse Waddeneilanden (afgezien van Rottumeroog, Rottumerplaat en Griend) en meermaals uitgeroepen tot mooiste plek van Nederland. Zoals ik aan het begin al zei: de beste plaatsen hebben de beste slogans, om de rest gniffelen we een beetje. Ik wens de organisatie Citymarketing een vruchtbare bezinning.

Bas van Horn

Deze blog werd op 14 juli geplaatst bij ROmagazine online.

Ongelijk is niet altijd oneerlijk

Geen woning, geen kroning, de slag om de Blauwbrug, lijn 10 in lichterlaaie. Toen ik in 1980 (weer) in Amsterdam kwam wonen, was ik onder de indruk van de kraakbeweging en wat ze voor elkaar kreeg. Na een inbraak met de koevoet droeg men de wettelijk voorgeschreven bewijzen van bewoning naar binnen en klaar was Kees. Weer een pand veroverd op huisjesmelkers of grootkapitaal, weer een beetje minder woningnood of weer een plek erbij voor kunstenaars en alternatieve bedrijfjes. Was de stad immers niet van ons allemaal?
Nou nee, eigenlijk. De stad kende weliswaar decennialang een rood bestuur, maar de onafhankelijke republiek is er niet uitgeroepen en de eigendom nooit afgeschaft. De stad was dus vooral in overdrachtelijke zin ‘van ons allemaal’. Een vage notie van inclusie als een warme deken waaronder niemand zich onbehaaglijk hoefde te voelen over verschillen en ongelijkheden.

Alles kwam uit de kast om de illusie in stand te houden. In de eerste plaats via het huisvestingsbeleid. Een ingewikkeld systeem van wachtlijst- en puntenstelsels om iedereen van overheidswege netjes onder dak te brengen. In de Witte de Withstraat of aan de Herengracht, het was een kwestie van wachttijd en urgentie.
Een systeem van ‘eerlijk-duurt-het-langst’. Toch woonden hele families bij elkaar in de straat en hoefde de gelukkige met een sociale huurwoning op een A-locatie niet meer te werken, zolang de onderhuurders de post bleven doorsturen. Uiteindelijk kapseisde het stelsel feitelijk onder een tsunami van urgent verklaarden.

Oneerlijke stadssteun

Iets vergelijkbaars deed zich voor in de culturele hoek. Een gemeentebestuur dat weinig uit kon richten tegen speculanten die hun bezit leeg lieten staan, kon wel wat buitenparlementaire druk op de vastgoedsector gebruiken. Het stadsbestuur omarmde het verhaal van het (voormalige) kraakpand als broedplaats. Vrijhavens moesten er zijn, ruimten voor het niet-commerciële experiment en voor het alternatieve bedrijf. Liefst binnen de Ring, met een lage huur en coöptatie om zelf je medebewoners te kunnen kiezen.

Wie voor een woon-werkruimte op een aantrekkelijke locatie gewoon naar de makelaar ging, betaalde de hoofdprijs. Die discrepantie vond blijkbaar niemand oneerlijk, en die deed er ook al snel niet meer toe. Toen het verboden werd was kraken in Amsterdam al lang iets voor jonge buitenlanders met schurftige hondjes. De assertieve Amsterdamse voorhoede maakte zich inmiddels een nieuw verhaal eigen.
Dat nieuwe verhaal surfte mee op de neo-liberale golf. De corporate wereld had laten zien wie er de baas is en dwong de stad te kiezen voor de Zuidas in plaats van de IJ oevers. Daar kwamen de spiegelende torens van de hoofdkantoren, de financiële sector en de advocaten. Dankzij Richard Florida werd deze ‘hoogwaardige dienstverlening’ al snel in één adem genoemd met de creatieve sector als de nieuwe pijlers van de stadseconomie.
Dat creatieve ging niet zozeer over de fietsenmakerijtjes en ambachtelijke meubelmakers van weleer, maar om internet- en mediabedrijven. Toen de crisis uitbrak en ‘het initiatief van onderop’ uitkomst moest bieden in de stagnerende stadsontwikkeling, werd dat wel eens uit het oog verloren. Toch begon de stad al onder de GroenLinks wethouder Maarten van Poelgeest oog te krijgen voor de concurrentievervalsing en ‘oneerlijkheid’ van stadssteun voor sympathieke initiatieven die ook privaat tot stand hadden kunnen komen of die eigenlijk niet levensvatbaar zijn.

Overheid, stop met krampachtig sturen

En gelukkig maar. ‘Een eerlijke stad met een plekje voor iedereen’, zoals we volgens de aankondiging van de talkshow Stadsleven allemaal willen, is een stad die maatschappelijke verhoudingen verdoezelt. Een stad die gedoemd is krampachtig te sturen met beleid dat bol staat van de perverse effecten. De overheid moet niet pretenderen meer te kunnen doen dan ervoor te zorgen dat de onderkant van de samenleving niet door het ijs zakt en dat iedere Amsterdammer aan de start zoveel mogelijk gelijke kansen krijgt. Meer moet ze ook niet willen.
Er bestaat geen recht op een plekje ‘binnen de ring’. Lelystad, Almere en Zuidoost zijn prima startpunten voor een wooncarrière in de Metropoolregio Amsterdam en tegelijk een alternatief voor wie zo’n carrière niet wil of kan maken. Als de stad eerlijker moet dan vooral eerlijker over ongelijkheid.

Deze blog werd op 16 juni geplaatst op Stadsleven Amsterdam

Het ‘foute-fietsen-veldje’

bord bij het voute vietzen hockAnders dan het lenteweer waren de Schalke-fans er op 11 april van dit voorjaar, vroeg bij. Een buslading allerlulligst uitgedoste vrijgezellenfeestgangers werd gedumpt in de feeststraat van het Zeeuwse Renesse. Als dat maar goed gaat. En verdomd, het ging (min of meer) goed. Tot iemand – vlak voor de bus weer vertrekken zou – meende een arrestatie te moeten verrichten. Enfin. Eén knokpartij van Duitse jongens met de politie van Renesse maakt nog geen zomer, maar het is een begin.

Het weerbericht voor Pinkpop voorspelt opnieuw onweer en overal elders in het land is het ook feest. In Amsterdam staan dit jaar ongeveer driehonderdvijftig grotere evenementen gepland. Dat is nog los van de gewone toeristentoevloed waarover de spraakmakende Amsterdamse gemeente graag een principieel debat wil met de wethouder. Die wethouder voelt daar helemaal niks voor. Ze heeft al laten weten dat iedereen welkom is en dat ze gaat experimenteren met crowdmanagement (‘Kijk ook eens in Oost’) en crowdcontrol (videomonitoring en looprouteadviezen via matrixborden).

Toen hangjongeren nog bromnozems heetten, experimenteerde Amsterdam ook al met de beïnvloeding van potentieel gevaarlijke menigten. De criminoloog Prof. Wouter Buikhuisen stuurde zijn studenten tussen de relbeluste jongelui en liet hen demotiverende praatjes rondstrooien. ‘Kom, we gaan maar naar huis. Het wordt toch niks meer vanavond’. Deze ‘agenten anti-provocateurs’ werden veelal ontmaskerd en uitgelachen.

Later werd bij tal van gelegenheden (voetbal- en kraakrellen) veel ervaring opgedaan met M.E. tactieken afgewisseld door optredens met de platte pet. Een repertoire waarin de psychologie niet verder gaat dan ‘good cop, bad cop’. Een repressieve vorm van menigtemanagement die nog altijd heel handig is voor buitenstaanders die snel willen weten waar het in een uitgaansgebied staat te gebeuren (het plein met de blauwe busjes in het zijstraatje).

Inmiddels hebben we dankzij internet en sociale media kennis gemaakt met het fenomeen van de flitsmenigte. Een op Facebook aangekondigd tuinfeestje deed Drenthe op zijn grondvesten schudden. Maar ook aan de kant van het gezag zit men niet stil. Weersverwachtingen, verkeersberichten, bewakingsbeelden, pijlsnelle data- en Twitteranalyses zorgen ervoor dat in de control rooms en crisiscentra van dit land de vinger aan de pols blijft. Ook nu zit in een aantal gemeenten waarschijnlijk een veelkoppig team met opgerolde mouwen paraat bij de beeldschermen: alles om de kermis, het corso of het festival tot een goed einde te brengen.

Je zou bij al die data en techniek nog heimwee krijgen naar het psychosociaal veldwerk van Buikhuisen. Mocht dat het geval zijn, dan raad ik Terschelling aan. Op het mooiste eiland van de Wadden komt in juni al dertig jaar lang heel Noord Nederland inclusief Amsterdam samen voor het Oerol-festival. Tien dagen locatietheater, muziek, drank en huurfietsen voor zo’n 50.000 bezoekers verspreid over het hele eiland. Nooit een wanklank gehoord. En mocht het deze keer toch niet helemaal goed gaan, dan is dat de betreurenswaardige uitzondering die de regel bevestigt.

Het geheim? In de eerste plaats de geitenwollensokkengoedmoedigheid uit de provincie die iedere opgefokte Amsterdammer onschadelijk weet te maken. In de tweede plaats de geoliede organisatie die na dertig jaar subtiel is gefinetuned. En in de derde plaats het vrijwilligersleger dat ongewenst gedrag steevast tegemoet treedt als een misverstand dat eenvoudig weggenomen kan worden.

Als er dan toch gesanctioneerd moet worden – bijvoorbeeld bij foutparkeren dat met duizenden fietsen in een weiland goed mis kan gaan – dan met een knipoog. De foutparkeerder vindt zijn fiets terug op het ‘foute-fietsen-veldje’. Een gemarkeerd hoekje van het weiland met een omgekeerde kist als podium. Wie zijn fiets terug wil wordt hier door een meisje met een stralende lach een tikje dwingend uitgenodigd om dan eerst op de kist te gaan staan en een liedje te zingen. Entertainment met een hoge afschrikwekkende werking.

Als de stress van het zomerfeestseizoen achter de rug is, wens ik alle crisiscentrummedewerkers van dit land een werkbezoek aan Terschelling. Een overtocht voor een cursus beheer van de openbare ruimte in uitzonderlijke omstandigheden en crowdmanagement met een vriendelijk gezicht.

Bas van Horn

Deze blog werd op 12 juni geplaatst bij ROmagazine

 

Hoe erg is (een beetje meer) ongelijkheid in Amsterdam?

Hoe erg is (een beetje meer) ongelijkheid in Amsterdam? Aan die vraag komt men niet toe tijdens de derde editie van de Staat van de Stad. Een evenement waar tout Amsterdam op maandagavond 18 mei voor naar de Stadschouwburg komt. In plaats van de vraag boven dit stukje luidt het thema: Hoe ongelijk is Amsterdam? Acht wetenschappers en deskundigen reflecteren op de jongste feiten en cijfers zoals verzameld door de onderzoekers van de gemeente, of zetten daar hun eigen inzichten tegenover.

De sheets van Jeroen Slot, hoofd Bureau Onderzoek en Statistiek van Amsterdam, moeten de feitelijke basis leggen voor de gedachtewisseling van deze avond. Het levert een genuanceerd beeld op, maar ook de conclusie dat de ongelijkheid wel degelijk enigszins groeiende is. Noord, Zuidoost en Nieuw-West voeren de zwakke lijstjes aan, terwijl ‘bakfietshoofdkwartier’ Watergraafsmeer blaakt van (zelf) vertrouwen. Slot ziet de bui al hangen, getuige zijn oproep om eerst naar de feiten te kijken voor we met z’n allen in de emotie schieten. Tevergeefs.

De zaal heeft geen zin in nuances. Nederland behoort met de Scandinavische landen tot de meest egalitaire samenlevingen ter wereld, zegt wethouder Ollongren in haar welkomwoord. Geen reactie van het twitterende publiek. Een sheet in een van de presentaties waaruit blijkt dat de diversiteit naar herkomst ‘binnen de ring’ de afgelopen twintig jaar nagenoeg geen verandering heeft ondergaan. Weer geen sjoege op #destaatvandestad.

De zaal (en een deel van de wetenschappers) weet hoe het zit. Je kunt het vanuit de helikopter dan misschien niet zien, maar segregatie is het probleem en gentrificatie de boosdoener. Iedere eerste hippe koffietent of vintagewinkel in een buurt is een vlag geplant door de hipsters en yuppen, de voorbode van verdrijving van jofel en sjofel Amsterdam. Een opmerkelijk staaltje ‘weg met ons’ van een zaal vol witte, succesvolle Amsterdammers die voor de bühne graag het gelijkheidsideaal hoog houden.
Lang leve de volkshuisvesting en geen woord over de ongelijkheid waarbij jonge academici zich voor tonnen in de schuld steken, terwijl de buren voor een paar honderd euro per maand klagend aan de telefoon hangen zodra de bel het niet meer doet. Waarom moet iedereen eigenlijk overal in de stad kunnen wonen? Vanwege de diversiteit? Omdat we immers ook Audi’s en Mercedessen uitdelen omdat het er anders zo sneu uitziet in een straat met allemaal Daihatsu’s en Dacia’s?

Henry de Groot van het CPB en bijzonder hoogleraar Regionaal Economische Dynamiek aan de VU, pleit vanwege die groei en dynamiek voor een stukje ‘verder toelaten van het uitsorteringsproces’. Een eufemistische formulering van een serieuze suggestie die hem op gehoon komt te staan. ‘De armen de stad uitjagen, zal je bedoelen’, roept het internet. En als hij daarop stelt dat je in Almere en Lelystad ook prima kunt wonen, barst de zaal uit in schaterlachen.

Maar wat is er mis met een wooncarrière van buiten naar binnen in de Metropoolregio Amsterdam? Waarom kunstmatig mengen als diverse onderzoeken uitwijzen dat zowel de onder- als de bovenkant daar niet gelukkiger van wordt? We zijn niet hetzelfde, we willen niet hetzelfde en we kunnen niet hetzelfde. Wel zo veel mogelijk gelijke kansen bieden -en dan is er met name in het beroepsonderwijs nog een hoop te doen. Daar heeft de wethouder aan het begin al meteen het grootste gelijk van de avond.

Bas van Horn

Deze blog werd op 19 mei geplaatst bij ROmagazine online