De Basja van Cupido

Belevenissen in Suriname

Dhr. Dalger

Vliegen

Een vliegtuig is een machine, een voertuig. Eenmaal in de lucht wordt het ook een gemeenschap. Een groep van enkele honderden mensen, in ons geval opgesteld in rotten van twaalf. We zijn op kruishoogte (ruim 10 kilometer boven het aardoppervlak). Ierland laten we achter ons en we beginnen aan de oversteek van de Atlantische Oceaan. Het vliegtuig begint te leven.

We reizen economy en zitten ruimschoots in elkaars personal space. Juist hier zijn goede buren beter dan verre vrienden. Ik tref het, want ik zit weliswaar in het midden van een rij achter de vleugels, maar wel naast Andjani en Lenneke met aan mijn andere kant een Nederlands-Surinaamse vrouw die op een prettige manier familiair met me is. We hebben allebei geen last van aanrakingsangst en ze slaapschokt zoals ik dat ook vaak doe.

Iedereen gaat vooralsnog bewonderenswaardig om met de beproeving van het eten, drinken, lezen en filmkijken op de krappe zitplaatsen. Zelfs het bij flinke turbulentie invullen van een dichtbedrukt formulier dat vraagt naar irrelevante feiten en de bekende weg, brengt ons niet uit balans. We gunnen elkaar beurtelings elleboogruimte, kijken af en wijzen op per ongeluk leeggelaten vakjes.

Ik vermoed inmiddels zweet, deodorant en een incidenteel windje, maar de loeiende airco zuigt alles weg. Het geroezemoes van de passagiers komt niet hinderlijk uit boven het geluid van de motoren en de airco. We zijn op een derde van de reis. So far so good.

Er is alle reden om het vervolg van de reis te vrezen. De laatkomers die ons vertrek vertraagden zie ik in staat opnieuw voor ergernis te zorgen. Er zijn bovendien veel kleine kinderen aan boord. Zelfs een verrukkelijk mollige baby die nu nog olijk over de stoelenrijen kijkt wanneer hij staat op moeders schoot en zijn beentjes strekt. Als iedereen die slapen kon heeft geslapen en de kinderen acht uur lang voorbeeldig zijn gebleven, ontstaat geleidelijk de euforie van de aanstaande landing.

Op aanwijzing van de gezondheidsautoriteiten van Paramaribo wordt het vliegtuig ontsmet door het cabinepersoneel. Twee stewards lopen met sissende spuitbussen door de gangpaden. Het zou ongevaarlijk zijn en dat mag je ook verwachten van een spraybeurt door de gezondheidsautoriteiten, maar zoals mijn buurvrouw zegt: ‘ze hadden wel even kunnen melden wat ze gingen spuiten’.

Dan komen de kronkelende rivieren en de boomtoppen in zicht. De daling zet turbulent in en zorgt voor een ouderwets applaus als we veilig aan de grond komen. Ik vraag me af hoeveel van ons gedacht hebben aan de vliegramp die hier in 1989 plaatshad. Op de vliegtuigtrap van het Johan Adolf (Jopie) Pengel vliegveld (Zanderij in de volksmond) slaat, zoals dat ook in boeken en films vaak het geval is, de tropische hitte ons tegemoet.

Paramaribo

Als we voor het ontbijt in de lounge aan het dakterras van het Royal Breeze aanschuiven, zien we pas goed waar we de avond tevoren zijn aangekomen. We kijken uit over wat hier ‘De Waterkant’ heet, de haven en de brede grijsbruine Surinamerivier tot aan de Jules Wijdenboschbrug.

Na de landing op Zanderij zijn we opgehaald door een nicht van Andjani, Angela (Ansje) en haar zoon Nemis. Samen met Nemis heb ik de laadbak van de grote witte pickup truck volgeladen met zeven forse koffers. De inhoud: onze kleren, afritsbroeken, jungleshirts, bergschoenen en zelfs muskietenwerende sokken. Van Andjani weet ik het niet precies, maar één koffer is in ieder geval volledig gevuld met de kledingsets die achtereenvolgens gedragen zullen worden op de driedaagse Hindoestaanse bruiloft die we in Nickerie gaan bijwonen.

Schoonzus Andjanie is in de auto meteen in opperbeste stemming. Na vijf jaar weer terug in haar land van herkomst en in het gezelschap van haar favoriete nicht. Nog voor Lelydorp stoppen we bij een stel jongens met koelboxen langs de kant van de weg. We kopen ijskoude en mierzoete roze cocosdrankjes en een zakje lauwe kipworst. Als ik de zachte inhoud van de tweede gevulde darm in mijn mond heb leeggedrukt, voel ik een lichte spijt. Dit is dus precies wat je niet moet doen op je eerste dag van de vakantie in de Latijns-Amerikaanse tropen. Negeer dat gevoel, het is nu toch te laat.

Langs deze tweebaans oude hoofdweg tussen het vliegveld en Paramaribo liggen op leeggekapte veldjes hutjes, huizen met de bewoners ervoor in de schaduw van een afdak en met hekken en dievenklemmen versterkte villa’s. Hengelaars zijn uit op Kwikwi in de wegsloot, niet breder dan een greppel. We passeren Chinese supermarkten, openlucht cafés, garages, rijst- en zaadhandels. Dan slaan we rechtsaf een zandpad vol kuilen in. Hier zijn de lage huizen van steen met kleurige vlaggetjes bij de ingang van het erf, herkenningsteken van Hindoestaanse bewoning.

Op de veranda achter het huis worden we aan tafel gevraagd. Gezelligheid en gastvrijheid betekent bij Surinamers eten. Er is altijd eten. Angela ( Ansje) heeft op ons gerekend en we krijgen roti met kip en kousenband. Zelf eet ze vegetarisch, want dat doen Hindoestanen hier een dag per week. De vogels zingen rond het huis zoals je bij ons alleen in volières hoort en ze hebben felle kleuren.

Als we weer in de auto stappen voor de tweede etappe naar ons hotel aan de waterkant in Paramaribo wordt het al donker wanneer we de buitenwijken inkomen. De groente- en fruitverkopers ruimen hun stalletjes langs de weg op voor de nacht. De boeren komen met hun oogst voor de groothandelaren die de bederfelijke waar doorverkopen aan de marktlui voor de komende marktdag. Langs lege bedrijfs- en fabriekshallen bereiken we de waterkant waar geen water te bekennen valt. Pas de volgende ochtend zal blijken dat direct hierachter de vuile oevers van de Surinamerivier te vinden zijn.

Na het ontbijt steken we de straat over naar de Grote Markt. Een donkere hal met stalletjes en hoog daarboven een golfplaten dak. Textiel, inlands aardewerk, fruit, vis Kruiden, boombast en medicinale bladeren, maar ook ‘Haas’ uit het bos, feitelijk wild varken. Er is te veel en te veel van hetzelfde voor de beperkte klandizie. Aan slechts toekijkende toeristen hebben ze hier niks. Sommigen zijn beleefd en prijzen hun waren aan tegen beter in. Anderen bitsen dat er niet gefotografeerd mag worden, tenzij we betalen.

We slenteren op het heetst van de dag naar de schuldige plekken rond fort Zeelandia en koelen af met een boottripje op de rivier. We betalen de veerman die mensen overzet naar Commewijne voor een extra rondje. Hij brengt ons langs de mangrove oevers waarin scheepswrakken zijn vergroeid, het wrak van een Duitse oorlogsbodem dat inmiddels een attractie is en de Pijlers van de ‘Bosjebrug’ die even hoog is als het water eronder diep zou zijn. We passeren ook de Braziliaanse smokkelboten die hier voor anker liggen. Ze voeren in de officiële versie sigaretten en rum aan om hangmatten en inlandse snuisterijen mee terug te nemen.

‘s avonds eten en drinken we met familie van mijn schoonzus op een nieuwe uitgaansstrip nu het aan ‘De Waterkant’ te gevaarlijk en stil is geworden. De strip, het cruisen, het eten en de bediening; het is allemaal heel Amerikaans. Als we door de familie zijn afgezet bij ons hotel, prijzen we ons gelukkig dat we deze dag met ‘familie’ konden doorbrengen. Zij gaan heel laconiek om met de uitgewoonde stad, de psychotische mensen op straat en de bedelaars.

Mangolaan

Twee zwarte tuinlieden harken de bladeren uit de tropische tuin die het zwembad scheidt van de omheining met prikkeldraad. Net Zuid-Afrika, maar dan anders. Wij hadden nu in een jeep de Brownsberg moeten beklimmen, maar door een misverstand tussen partijen in de touroperatie zijn we niet ingeboekt. Nu zitten we een dag eerder dan gepland aan het zwembad van Ketemba appartments aan de Mangolaan in een buitenwijk van Paramaribo.

Het is zondagochtend en rustig. We zijn naar het Hindoestaanse supermarktje, een paar erven verderop gelopen. We kochten koffie, conserven, cola en een klein flesje Surinaamse rum. Voor wat groente en fruit gingen we nog iets verder over de verlaten laan in de felle zon.

Bij het tweede winkeltje maken we ons moeizaam los van de witte rum drinker voor de deur. Voor de duidelijkheid: de man is zwart, zijn rum wit. Hij zoekt een aanleiding en medeplichtigen voor meer rum. We stellen hem teleur, het is voor ons nog te vroeg.

Bij het uittellen van negenhonderd Surinaamse dollars voor ons tasje boodschappen, beklaagt de winkelier zich nog maar eens over de gierende inflatie en hollende prijsstijgingen. De prijs van benzine gaat nu twee keer per week omhoog. Het spaargeld van de mensen verdampt, een regulier inkomen betekent steeds minder. De overheid bezuinigt voor de leningen van het IMF. In een nieuwsbulletin op de radio prijst het IMF de inspanningen van de Surinaamse regering om de kas op orde te krijgen. Het gaat al vele decennia slecht in Suriname, maar nu ontstaan Venezolaanse toestanden.

Mij doet de scene aan het zwembad denken aan koloniale verhoudingen. Zij het dat hier de baas zichzelf in het zweet dweilt voor de nieuwe gasten, terwijl zijn partner zich met enkele gasten onderhoudt. Onze gastheren vormen een multicultureel paar. Relaxte types die met hun onderneming voor zichzelf, de kleine middenstand en het taxibedrijf in de straat zorgen. De Hindoestaanse kruidenier zal ons morgen roti met kip, kousenband en ei komen brengen.

Ons appartement doet in zekere zin denken aan de huizen die we vroeger rond Kerst in de Ardennen huurden. De kastjes en het aanrecht van voor de nieuwe keuken in het eigen huis, de pannen en borden die bij het ontruimen van het ouderlijk huis niet zijn weggegooid. Anders dan in de Ardennen zijn de ramen hier getralied, de voordeur sluit als een kluis met dubbele steeksloten. In de huurovereenkomst staat dat de verzekering van Ketemba appartments niet uitkeert als na inbraak blijkt dat niet goed werd afgesloten. We vinden een volwassen dode kakkerlak in de badkamer, maar verder niets dan lof, vooral voor de twee airco’s. We blijven in de schaduw bij het zwembadje, net zo lang tot de regelmatig loom getrokken baantjes geen verkoeling meer brengen.

De taxiondernemer uit de straat doet niet aan buurtkorting. Hij vervoert ons tegen vol tarief naar een touristtrap die we notabene zelf hebben gekozen. We lopen vervolgens langs het casino een onherbergzaam landschap in van opgebroken trottoirs, open putten, leegstaande bedrijfsgebouwen, een aantal schoolcomplexen en het ministerie van binnenlandse zaken. Dan aan een druk kruispunt ligt de Wan Bon Biri Biergarten. Het is er verlaten, want nog te vroeg. We gaan toch zitten aan een van de picknicktafels omdat dit de enige vluchtheuvel in een desolaat landschap lijkt.

Een vriend van de uitbater neemt op dit vroege uur nog even de honneurs waar en neemt de kaart met craftbieren met ons door. Een Duits concept in de tropen, dat kennen we van minder frisse zaken dan bier. We klokken de snelheid van de zonsondergang, verbazen ons over de hoeveelheid passerende pickup trucks en het totaal ontbreken van politie op straat in wat toch niet het veiligste land van Zuid-Amerika schijnt te zijn.

Tijdens de taxirit terug naar het appartement, zien we weer een ander deel van het uitgestrekte grid dat Paramaribo heet. Opnieuw veel garages, kerkgenootschappen, het nationale voetbalstadion en langs de weg families op de alomtegenwoordige witte, plastic Hartmann-stoelen. De staat mag hier falen, taxicentrale Hertog doet dat niet. Tegen een schappelijk tarief worden we keurig voor de poort van ons resort afgezet.

Brownsberg

Het schattige hondje van de overburen komt ons met zijn zwarte hondenoogjes vertederen als we om half acht ‘s morgens aan de straatzijde van het hek voor ons vakantiecomplexje wachten om opgehaald te worden voor een dagtrip naar Brownsberg. Niet aaien, hondsdolheid, zegt de ANWB. We zien kinderen met rugzakjes naar de kinderopvang gebracht worden en mannen op brommers naar hun werk gaan. Een doordeweekse ochtend in Paramaribo. Het hondje krijgt gezelschap van een hele roedel straathonden. Gelukkig worden we stipt op tijd opgehaald.

In een al wat oudere Japanse terreinwagen zitten drie leden van een Surinaams-Nederlands gezin uit Eindhoven plus Kenneth, onze chauffeur en gids voor vandaag. We maken al snel een ontbijt- en koffiestop tegenover de ontmantelde Suralco-bauxietfabriek. Kenneth noemt het een stop voor ‘sanitaire ontspanning’, een prachtige uitdrukking die tegelijk iets zegt over de activiteit en het resultaat.

De weg is hier aan een kant verzakt en getekend door spoorvorming. Het komt door de zware vrachtwagens met hout en graniet die uit het binnenland komen en leeg uit de haven terugkeren. Oogst uit het bos wordt op smeulende vuurtjes in oliedrums langs de weg door Marrons verkocht: ‘boshaas’, zwijntjes, maar ook schildpad en aap.

Kenneth ontpopt zich als een genuanceerde idealist. Hij vertelt dat de term Marrons omstreden is omdat het van de plantage-eigenaren komt die hun gevluchte slaven daarmee in feite ‘ontsnapt vee’ noemden. Tegelijkertijd respecteert hij de mensen die de term juist omarmen als uitdrukking van hun geschiedenis en identiteit. Als geuzennaam dus eigenlijk. Ook met de bushmeat gaat hij nuchter om. Schildpad en aap zal hij zelf niet snel eten, maar boshaas die toch al geschoten is….

Bovendien de mensen hier moeten ook eten en dit is hun land. Van de regering toegewezen gekregen nadat hun oorspronkelijke dorpen voor het Brokopondo stuwmeer onder water waren gezet. De nieuwe huizen zouden water en licht krijgen, maar die belofte werd decennialang niet ingelost.

Maar de overheid krijgt van Kenneth ook de credits voor de medische posten in de binnenlandse dorpen waar de inwoners vaak pas naartoe gaan als de traditionele geneeswijzen niet genoeg blijken te helpen. En nadat vorig jaar tijdens hevige regens een stukje van het asfalt wegspoelde werden binnen enkele dagen duikers geplaatst en het wegdek hersteld.

Naar het goudzoeken kijkt Kenneth ook met compassie. Hij heeft als kind geleefd met de jongens die in de schoolvakanties naar het goudgebied liepen om daar met hard werken wat goudstof te verzamelen. Van de opbrengst kochten ze rijst voor thuis en als er wat meer goud gevonden was ook snoep.

De jongens die hier na hun schooltijd bleven, kochten zodra dat kon de sterke Honda brommers die de goudzoekers uit de buurt nog steeds gebruiken om sneller hun werkterrein te kunnen bereiken. Zelfs de Braziliaanse goudzoekers kunnen bij Kenneth een potje breken. Zodra ze hier een lokale vrouw vinden en kinderen krijgen, horen ze bij de gemeenschap. Zowel Kenneth als de Eindhovense oud-politieman waarmee we de trip maken, staan nog altijd pal voor het Surinaamse multiculturalisme.

Dan slaan we af van de geasfalteerde Highway – die zo heet omdat hij destijds door Amerikaanse investeerders werd aangelegd – en beginnen we aan de onverharde weg naar Brownsberg. Een uitdaging voor de terreinwagen en chauffeur Kenneth die van Suriname, de flora, fauna en 4×4 wagens houdt.

De regentijd is achter de rug en de rode aarde van de weg redelijk droog op hier en daar wat poelen en plassen na. De kuilen en sporen zijn echter genadeloos. De weg werd ooit redelijk onderhouden, maar sinds die taak bij het natuurpark Brownsberg ligt, is het mis en verdriedubbelde de reistijd naar de top van de berg.

Er wordt vaak wat meewarig gekeken als je vertelt dat je naar Brownsberg gaat voor een eerste kennismaking met het oerwoud. Alsof je naar de Cauberg wil om te zien of het Alpinisme iets voor je is. Dat zal maar een klein beetje terecht blijken. De gezette oud-politieman, zijn vrouw en de meer dan gezette dochter die deze trip voor het gezin heeft bedacht, staan samen met Lenneke en ikzelf klaar voor de eerste wandeling.

Kenneth bereidt ons voor. We doen eerst de korte wandeling naar het uitzichtpunt en na de lunch volgt het echte werk met een afdaling naar de waterval en weer terug. We zullen zeker dieren zien en ja, er zijn hier spinnen en slangen. Hele grote ook. Kenneth bestrijdt de diep ingebakken Surinaamse slangenangst met de mededeling dat van de meer dan honderd hier voorkomende soorten slechts een handjevol giftig is. Ik geloof niet dat het gewerkt heeft voor de Eindhovenaren.

Als we amper op weg zijn is het alsof een vis met een machtige zwaai van zijn staart onder water schiet. Het is een slang die we kennelijk verstoorden en die nu met een snelle kronkeling van zijn lijf onder de takken en bladeren op de grond verdwijnt. We zien ook het hol van een rustende tarantula-spin, een gifkikker en een Tarantula-wesp die in staat zou zijn de angstaanjagende spin te verlammen en op te eten. In de meer knuffelbare categorie noteren we twee soorten aapjes en een luiaard op weg naar de top van een boom voor een zonnebad.

Onder de diverse vlinders en libellen, de staalblauwe Morpho. De vlinder die in Papillion, het verhaal over de drang naar vrijheid in de Franse strafkolonie aan deze kust, door de gevangenen wordt bejaagd voor een kleine vergoeding van de corrupte opkoper.

De sceptici krijgen over de Brownsberg een beetje gelijk. De uitspanning op de top – die gesloten is behalve voor bestelde catering- heeft de allure van de kantines waar we als kind op schoolreis onze boterhammen mochten eten. Maar dat is ook alles wat scepsis rechtvaardigt.

De Eindhovenaren slaan zich bewonderenswaardig door de beproeving van de steile afdaling naar het watervalletje waar je onder het water kunt staan dat van flinke hoogte naar beneden komt. Ook bij de klim in de tropische hitte geen onvertogen woord. Tijdens de terugreis naar Paramaribo is het stil in de terreinwagen, we zijn moe. Kenneth stuurt door poelen en geulen en kiest ondertussen op zijn telefoon muziek uit zijn prettige afspeelijstjes.

Als we weer op asfalt rijden komt van de Eindhovenaren de vraag of we bij een bushmeatverkoper kunnen stoppen. De meesten hebben hun nering al opgeruimd, maar onder één omgekeerde schaal ligt nog vlees te garen. De oud-politieman en thuiskok vraagt Kenneth een kilootje te kopen, maar dan vers graag, niet gerookt. De verkoopster loopt naar het huis op het erf om, gevolgd door een hele groep kippen, met een grote bout bosvarken terug te keren. Bevroren en wel. Ze slaat er met een machete een homp vlees af en weegt. ‘Het is iets meer, mag dat?’

Readytex

Voor nog geen vijf euro brengt Taxi Hertog je van de Mangolaan achter de dierentuin en voorbij het nationaal voetbalstadion en het Surinaams psychiatrisch ziekenhuis naar de binnenstad. Wij laten ons afzetten bij Readytex Gallery in de Maagdenstraat. Naar verluidt de enige serieuze Art Gallery voor hedendaagse, Surinaamse kunst in Paramaribo.

Nu het onweer niet doorzet en de zon toch weer doorkomt, is het oncomfortabel heet op straat. Gelukkig blaast de airco de tentoonstellingsruimte koel. Met een kaartje aan een prominent geplaatst bloemstuk wenst de moeder van Kurt Nahar haar zoon succes met zijn solo-expositie. Niet dat hij een nieuwkomer is, hij studeerde aan gerenommeerde kunstacademies en werkte afwisselend in Nederland en Suriname. Sinds enkele jaren is hij definitief terug in het land van zijn diverse roots.

Kurt – bijzondere naam voor een Surinamer, maar er zijn er ook heel wat die Iwan heten – maakt tekstschilderijen waarin hij de talen van Suriname mixt. Hij maakt objecten uit een oude kruiwagen en andere gebruiksvoorwerpen en knipt en plakt collages waarin de blend van Surinaamse bevolkingsgroepen en het vrouwelijk geslachtsorgaan de hoofdrollen spelen.

Ik koop een kleine collage van hem uit de koopjesbak. We raken aan de praat met de kunstenaar zelf, maken kennis met de galeriehoudster en worden geïntroduceerd bij nog een andere kunstenaar. Ik ben een art buyer en wordt behandeld met de egards die daarbij horen.

Ik zag eens hoe een kunstenaar de bureaucratie rond de uitvoer van zijn kunst tot kunst verheven had. Ik kan iets dergelijks doen nu het opsturen van het werkje een enorme hoeveelheid stempels en parafen blijkt te vragen, waarna de verzendkosten die van de aanschaf benaderen. ‘Oh, en u krijgt van ons uiteraard ook nog een bewijs van verzending inclusief foto’s van de gestempelde verzendverpakking.’

Het is te heet om op straat te zijn en bovendien is de beroemde houten kathedraal gesloten. Taxi Hertog brengt ons via een wisselkantoor in de stromende regen van de toch nog losgebarsten tropische bui terug naar ons appartement. Even later zwemmen we omringd door grote, inslaande druppels rond in het zwembadje van het complex. Man van de wereld gloriërend met een beperkt budget. Vrouw van de wereld die het Chinese hotpot restaurant uitzoekt waar we ‘s avonds zullen eten.

Weer met de taxi – deze keer doen de schokbrekers het nog, maar gaat het raam niet open – laten we ons naar Squeezy Hotpot brengen. We zijn nu in een gebied van vrijstaande bedrijfsgebouwen en rechte maar half dichtgegroeide kanalen. Een van die gebouwen is het vrij nieuwe en transparante Squeezy hotpot. Een hoge rechthoekige zaal vol nepmarmer, chromen plintwerk en felle halogeenspotjes in het zwarte plafond. Een soort ‘Grote Hal van het Volk’ en niet eens zoveel kleiner dan het origineel.

We laten ons het concept van de bestellijst uitleggen en plaatsen op aanwijzing van de serveerster onze order: dungesneden vlees en vis, grove groenten en een Djogo Parbo, een literfles Surinaams bier om te delen. De varkenshersenen, de runderpens en het eendenbloed laten we aan ons voorbij gaan. Hoe mooi of smakelijk het allemaal is, staat te bezien. Maar in een bespiegeling boven de rap inkokende bouillons constateren we dat het meemaken de attractie is. En dat geldt eigenlijk voor het hele bezoek aan Suriname.

Bigi Pan

We worden niet alleen als eersten, maar ook als enigen opgehaald door het luxe busje dat ons van Oost naar West door het kustland naar Nickerie zal rijden. Alles is weer anders dan eerder afgesproken. We gaan niet met een groepstour, maar krijgen een privé trip. Niet eerst naar Maratakka en dan naar Bigi Pan, maar omgekeerd. Wij laten ons graag verrassen. Toch wel fijn dat de chauffeur nog even belt en checkt of hij ons op de goede plek gaat afzetten en later weer zal ophalen. Onze vakantie is een enorme logistieke operatie met diverse logeeradressen en excursies. Er kan makkelijk iets misgaan.

Ik heb de naam van onze chauffeur nu twee keer gemist en durf er niet meer naar te vragen. We treffen in hem opnieuw een goed geïnformeerde en betrokken Surinamer. Hoe is het mogelijk dat deze mensen steeds zulke beroerde bestuurders hebben, vraag ik me in een vlaag van naïviteit af.

We mijden de file op de hoofdweg en rijden dwars door verschillende woonwijken van Paramaribo. We zien de Bruynzeel huisjes, een project van typisch tropische prefab op palen. Bestand tegen wateroverlast bij regen, goed voor schaduw bij felle zon. De houten- of glazen shutters zorgen voor goed reguleerbare airflow die het in huis leefbaar houdt zonder airco.Zo wordt niet meer gebouwd. Men gaat voor gelijkvloerse bungalows met gesloten kunststof ramen en airco.

De grote erven met fruitbomen en schaduw worden schaars, laten we ons vertellen. Grondeigenaren verkavelen hun bezit in kleine plotjes en laten projectontwikkelaars er huisjes op bouwen voor Nederlands-Surinaamse pensionado’s. Zij duwen de slinkende plaatselijke middenklasse moeiteloos uit de woningmarkt.

Eenmaal de stad uit doorkruisen we Saramacca een plattelandsdistrict waar vooral Hindoestanen, Javanen en ook Boeroes wonen. Die laatsten zijn de nakomelingen van arme Betuwenaren die door hun dominee aan het eind van de negentiende eeuw naar Suriname gelokt zijn voor een beter bestaan in de tropen. Er werd ze huisvesting en vruchtbaar land beloofd, maar in werkelijkheid werden ze zonder voorbereiding in de swamp gedumpt. Velen overleefden de barre omstandigheden, de muskieten en tropische ziekten niet. Althans, zo heb ik het verhaal onthouden dat onze buren thuis vertelden. Zij bezochten Suriname in een gezelschap met Boeroe-banden.

We maken een lunchstop in het district Coronie. Een achtergebleven gebied met een vriendelijke, dorpse uitstraling dankzij kleurige houten huisjes en een – tot verdriet van onze chauffeur en gids – vervallen mini-kerkje. Hier zou driekwart van de bevolking ambtenaar zijn. Dat zit zo: in het nu bediscussieerde districtenstelsel konden in het dunbevolkte gebied makkelijk voldoende stemmen voor zetels in het parlement geworven worden. In ruil voor hun stem mochten de stemgerechtigden ‘ambtenaar’ worden, eigenlijk stempelaars waarvan geen andere tegenprestatie werd gevraagd dan het uitbrengen van hun stem op de juiste persoon.

Nu hangen jongeren rond op het veldje voor de Mulo tussen het Javaanse eettentje (waar we cassave met zoutvis eten) en het toiletgebouw waar je voor tien Surinaamse dollar (SRD) naar de wc mag. De meest zelfbewuste van het groepje maakt contact en meldt dat zij hier ‘vrij proberen te leven’. Onze chauffeur schampert wat over die uitspraak en geeft weinig voor de toekomst van deze kinderen.

Hij rijdt ons nog even langs het kanaal  met vissershuisjes en -boten naar de sluis in de dijk waar de oceaan begint: ‘ergens daar aan de overkant ligt Europa’, wijst hij over de moddervlakte richting zee.

Dan komen we in Nickerie. Het rijstdistrict dat voor de stadbewoners ‘het andere Suriname’ is. Hier grootschalige landbouw met tractoren, combines en zelfs kleine tweedekkervliegtuigjes die zaaien en besproeien. Hier staat de ooit hypermoderne rijstverwerkingsfabriek die na de onafhankelijkheid kwam stil te vallen en ondanks herstartpogingen nog altijd verder wegroest.

We rijden over een weg met aan twee kanten wegsloten en daarachter boerenerven. Het heeft iets Hollands. Dan slaan we onverwacht rechtsaf een erf op. We parkeren naast het huis en staan voor een modderige trailerhelling aan de rivier. Een korjaal-achtige boot met een Hollands gezin komt aan en wordt ontscheept. Ze bedanken de schipper: ‘het was zeer de moeite waard’.

Wij nemen het stokje over en maken kennis met de Surinaamse Javanen Tris en Sergio van Gerda’s lodge waar we zullen logeren op het meer. Maar eerst wachten we nog even op meer opkomend water.

We moeten straks een ‘overhaal’ van de brakke rivier naar het moeras rond het zoetwatermeer Bigi Pan oversteken. Dat gaat niet zonder water.

Het is snikheet en de boot moet op rollers een dijkje over. Tris is mogelijke vragen voor: ‘ja, dit kan slimmer. Met een liertje ofzo. Maar wie gaat dat beheren en onderhouden? We doen het zo en helpen elkaar’. Dat blijkt, want een stel vissers dat van het meer komt helpt ongevraagd de boot duwen.

Gerda’s lodge bestaat uit drie platforms op palen in het meer onder een golfplaten dak. Een keuken, bar en eetzaal, een platform met hangmatten en een slaapzaal. Alles open en met uitzicht naar alle kanten.

We maken kennis met Yvonne, de vrouw van Tris. Zij is de dochter van Gerda die de lodge haar naam gaf. Gerda en haar man Kasidi – dat is zijn achternaam maar zelfs zijn vrouw noemt hem zo omdat zijn voornaam te ingewikkeld is – beheren nu het Rainforest Resort aan de Maratakka rivier. Daar zullen we na Bigi Pan twee dagen en nachten verblijven. Onze hele tour in Nickerie is blijkbaar ondergebracht bij dezelfde Javaans-Surinaamse familie.

We hangmatteren een tijdje om bij te komen van de vaartocht in de hitte. Dan schepen we opnieuw in voor een natuurtour in de schemer. Even is er de verleiding het meer te vergelijken met de Westeinder of Vinkeveen, maar als we de ondiepe kreekjes invaren is het mangrovemoeras indrukwekkend anders.

Sergio wijst ons op de verschillende vogels: de Rode Ibis, de Moerasbuizerd, de Amerikaanse slankhals vogel, de Grote en de kleine Anis, de Lelia Kara, de Zwartbuik fluiteenden, de Koningstiran, de Slakkenwauw, de Maagreiger, Mangrovereiger, Reuze ijsvogel en de Savanne Buizerd. Dan heb ik er nog een flink aantal niet zo snel kunnen noteren, maar we hebben ze achteraf allemaal nageslagen in de vogelgids. Len heeft de plaatjes met de namen zorgvuldig gefotografeerd.

We spotten ook twee kleine Kaaimannen en een van ongeveer 160 centimeter. Sergio zegt dat te zien aan de afstand tussen de ogen en de neusknop die boven water uitsteken. Als we een hand langs de boot door het bruine water laten glijden, valt op hoe waanzinnig warm dat water is. Sergio maakt zich zorgen over de vissen en hoe dit seizoen zich verder zal ontwikkelen. Bij de El Nino van 2008 kwam Bigi Pan nagenoeg droog te staan. Het is nog steeds te zien aan de vegetatie. De El Nino van 2023 belooft extra heftig te zijn door de klimaatverandering.

Yvonne En Tris bereiden de maaltijden. Anders dan in de Surinaamse restaurants met veel groenten en fruit. De verfrissingen liggen in een koelbox met een smeltend blok ijs. Er is water, een fles rode- en een fles groene sodapop. Het bier zou op zijn, maar heeft ook geen hoge prioriteit bij deze Islamitische Javaanse Surinamers.

We zijn de enige gasten en hebben de slaapzaal voor onszelf. Gelukkig waait er een licht windje door de shutters. Bij de terugtocht dwingt het reisprogramma ons de ‘overhaal’ bij eb te passeren. Een zwaar en modderig karwei waarbij we Tris en Sergio zoveel mogelijk helpen.

In Wageningen lossen we de vorige bezoekers van de Maratakka Rainforest Resort af. Het meisje dat eigenlijk had willen blijven om nog meer beesten te zien en vissen te vangen, wenst ons veel plezier.

Maratakka

Kasidi haalt ons op in zijn aluminium boot met zonnedak. We varen een plezierig uurtje de Maratakka op naar de jungle lodge. We spotten onderweg een Lamantijn, een zoetwaterzeekoe. De lodge is niet meer dan een golfplaten afdak met een tegelvloer. Er zijn slaapplaatsen met klamboes en gordijntjes voor maximaal zes gasten. Zijn er toch meer, dan zullen ze in de hangmatten achter op het erf moeten slapen.

We hebben vanmiddag geen programma en zwemmen in het frisse, bruine water van de rivier. Het valt op dat oom Kasidi en tante Gerda heel makkelijk met de blanke gasten omgaan. Gerda legt uit hoe ze dat ook haar kinderen en kleinkinderen heeft geprobeerd te leren. ‘Het zijn net mensen zoals wij, alleen hun huid is wit’.

We kennen de familie inmiddels een beetje en hebben bij de transfer per auto een stop gemaakt bij een Chinese supermarkt voor een paar biertjes. We drinken om vijf uur ons blik, het rantsoen voor de dag. Aan tafel eten we met Kasidi. Gerda en haar zus Lien, die helpt bij het bereiden van de maaltijden en de schoonmaak, hebben dan al in de keuken gegeten. 

Zoals Gerda eerder tijdens het hangmatteren met Lien en Lenneke haar kijk op het leven heeft gegeven, zo doet Kasidi dat aan tafel. Ze benadrukken allebei het belang van rust en privacy, maar kletsen je de oren van het hoofd. Best onderhoudend, maar wel veel.

Na een nacht met vele momenten tussen slapen en waken is er ‘s morgens vroeg een eigenaardig geluid als het ruisen van de bomen bij harde wind. Het zijn brulapen die een indrukwekkend geluid produceren als ze dichterbij komen om andere apen te melden dat dit hun territorium is.

Heel stil is het groepje doodshoofdaapjes dat in de kruin van de boom naast de lodge kleine takjes afkluift en ze vervolgens naar beneden laat vallen. Deze aapjes zijn populair als proefdier. Niet omdat ze genetisch meer op ons lijken dan andere apen, maar omdat ze goedkoop in onderhoud zijn en goed tegen gevangenschap kunnen. Het apenboek van Kasidi brengt nog meer interessante feiten over de Monki-Monki of doodshoofdaapjes. Bij de Surinaamse aapjes zijn de mannetjes de baas. In Peru zijn de vrouwtjes dominant en in Costa Rica zijn man en vrouw gelijkwaardig en gaan doorgaans prettig met elkaar om. Ook bij de aapjes is het kennelijk een cultuurkwestie.

Kasidi voelt zich erg verantwoordelijk voor zijn gasten. We mogen ons hoofd niet stoten, niet voorbij de ballenlijn in de rivier gaan en ons vooral niet vermoeien. Ik krijg zijn speciale aandacht omdat de plekjes in mijn gezicht doen denken aan die van zijn vriend. Dat is een Boeroe-vliegenier van the Flying Farmers die iedere maand zijn plekjes laat controleren. Ik doe dat eens per half jaar en ben net geweest. Kasidi voorkomt dat ik in de zon kom en dat valt nog niet mee hier in de tropen.

We worden door Kasidi ‘tot bejaarden genaakten’. Hij is een leeftijdgenoot, maar beslist voor ons wat we aankunnen. Een kort boottripje naar het vrijwel verlaten dorpje van inheemsen (voorheen indianen), een ontmoeting met de ‘Basja’ (loco-dorpskapitein). Maar eerst een stop in een Bamboebos. Geen Bamboebosje zoals wij dat kennen, maar groepjes bamboestammen die samen als de pilaren van een kathedraal het bladerdak dragen.

Daar hoort nog een aardig weetje bij. Wij zien de korjaal als het traditionele vaartuig in deze jungle, maar het bouwen vraagt relatief moderne gereedschappen. De oude inheemse gemeenschappen hadden die werktuigen niet. Zij plantten bij hun dorp bamboe aan, bonden geoogste stengels met lianen bij elkaar en gingen met deze vlotten de rivier op.

Kasidi smeert stroop bij de Basja en belooft hem een hoofdrol in het boek over Maratakka dat een gast van zijn lodge gaat schrijven. De Basja hoort het glimlachend aan en gaat in zijn korjaal met vrouw, hond en oude vrieskist vissen in een kreek verderop.

De voornaamste taak van de Basja is het toezicht op zijn dorpje in de jungle. Zelf woont hij in een comfortabel huis met televisie, airco en mobiel bereik in Wageningen. Ook grappig in dit verband: de jungle experience van de Kasidi’s op Bigi Pan en Maratakka is authentiek en primitief, maar Gerda heeft wel gasten via de reisorganisaties Sawadee en zelfs Tui.

Het water in de kreek staat nog te hoog voor een goede vangst en meneer Dalger komt eerder terug uit de kreek. Hij passeert de lodge als wij onze boswandeling al hebben ingeruild voor een hangmatsessie omdat een hardnekkige tropische bui blijft neerkomen.

De Basja, zijn vrouw en hond komen schuilen. Wij blijven in onze hangmat achter op het erf, maar als ik dan toch aanschuif gaat het gesprek over inheemse tradities en geneeswijzen. Ik hoor over bladeren die bloedingen stoppen, over planten en kruiden tegen nierfalen en hoge bloeddruk. Als langs de oever aan de overkant van de rivier een groepje Reuzenotters vissend voorbijtrekt, staat iedereen op om te kijken.

We luisteren naar het verhaal van de vrouw van de Basja die later zelf ook Basja blijkt te zijn. Zij is van Guyana en vond na het overlijden van haar man aan de Surinaamse kant van de rivier meneer Dalger in zijn vrijwel verlaten dorp. Zij redde het leven van een Surinaamse resortbezoeker die ziek en verzwakt al dagen op bed lag. Onder het uitspreken van de juiste woorden heeft ze hem bewasemd met rook waarna hij alweer snel op de been was.

Mevrouw Dalger lag zelf tijdens corona twee maanden aan zuurstof in het ziekenhuis. Zij kwam er bovenop, maar ze verloor een groot deel van haar naasten aan Covid. Als we te lang spreken over het leven in het bos tijdens de strenge lockdowns, wendt ze haar hoofd af en huilt geluidloos.

Om een ander onderwerp aan te snijden vertelt meneer Dalger over zijn kleinzoon die hem, nu de vakantie begint, zal komen helpen om de moestuin en het dorp te onderhouden. Hij zal door het woud lopend uit Wageningen komen. Als iedere ‘indiaan’ vindt hij op intuïtie zijn weg in het woud, weet zijn grootvader stellig.

Meneer Dalger is ook opmerkelijk open over de inheemse variant van Winti, specifiek de Vuurdans. Hij blijkt zelf te praktiseren als drummer die in staat is mensen in trance tot bijzondere prestaties te brengen. Alles zonder drankjes of duistere rookwaren, verzekert hij ons.

Een danser geeft vooraf zijn toestemming voor de trance en daarmee ook zijn overgave. Als het ritme de juiste snelheid en cadans heeft bereikt, start het dansen vanzelf. De danser kan nu door het vuur dansen zonder zich te bezeren en zelfs zonder zijn kleren te verbranden. Er zijn ook gevallen bekend waarin mannen zonder enige klimervaring zichzelf terugvinden in een boomtop of rondhopsend als boskonijn. Meneer Dalger vertelt het allemaal rustig en zonder enige opsmuk.

Alsof dit al niet genoeg was krijgen we ook te horen over de ontmoetingen met jaguars en poema’s hier in de omgeving van de lodge. Het is allemaal al even geleden, maar toch. Het is zaak om de jaguar bij een encounter strak aan te blijven kijken. Verlies je de stairdown, dan is er geen tijd om uit te halen met je kapmes, je moet steken. Beter is het een oneven aantal rauwe cashewnoten bij je te steken, dan kan je sowieso weinig gebeuren.

Nieuw-Nickerie

De volgende ochtend ligt het gesprek met de Basja en zijn vrouw (zij is kennelijk toch een Basja met een iets andere status) nog vers in het geheugen als we met Kasidi een boswandeling gaan maken in de jungle achter de lodge. Dat Kasidi mij consequent aanspreekt met ‘Meneer Bas’ vind ik eigenlijk wel passend nu ik in koloniale tropenuitrusting klaarsta voor ons tochtje.

Bij boswandeling denken wij aan de gekleurde routepaaltjes van Staatsbosbeheer en een pannenkoekenhuis. Hier loopt Kasidi als gids voorop met zijn kapmes. We horen een bosvarken, zien kleine toekans en kapucijnapen en stoten op de krabpaal van een katachtige. De klauwsporen zijn indrukwekkend.

Iets alerter dan we toch al waren, vervolgen we onze weg langs de geneeskrachtige planten en bomen die we een dag eerder bespraken. We testen een telefoonboom – het geluid van slaan op de stam draagt ver en dient als noodsignaal. We zijn opnieuw onder de indruk van een immense Kan-Kan Tree.

Dan kijken Kasidi en ik elkaar opeens aan. We hebben een doffe plof gehoord. Iets zwaars is ergens dichtbij op de grond geland. Kort daarna ruiken we verse mest, de geur van wilde beesten. Even later zien we ons afdak met de hangmatten tussen de bomen opdoemen. Het ziet er kwetsbaar uit.

Straks een laatste lunch van Gerda en Lien hier in Maratakka en dan naar Wageningen en door naar Nieuw-Nickerie. Kasidi vaart zijn aluminium boot met 21 knopen per uur terug naar de steiger bij de vervallen rijstfabriek. Onder het dak van de boot en met de vaarwind erbij is het heerlijk op de rivier.

Een groepje jongemannen met een gettoblaster zit bij de steiger in de schaduw van alweer een grote Kan-Kan Tree. Wij stappen over in een busje dat ons langs de rijstvelden en onder begeleiding van rondcirkelende gieren naar het centrum van Nieuw Nickerie brengt. Daar zullen we mijn schoonzus Andjanie weer treffen die hier al een paar dagen familiebezoeken aflegt.

Andjanie verblijft bij haar vriendin Aarti. Wij logeren ter hoogte van het enige stoplicht van de stad in een hotel dat in Mumbai had kunnen staan, hotel Pak Hap boven een Chineze ijzerwarenwinkel. In dit hotel werkt Antie. Net als de meeste werkenden heeft ze meer dan één baan. De lonen zijn laag. Haar zus is overdag tandartsassistente en werkt ‘s nachts als nachtportier in het hotel.

Andjanie wil ons bij aankomst meteen laten zien waar ze vandaan komt. Ze heeft er zelfs een Chinees autootje voor gehuurd. Ik moet rijden, want ik heb een internationaal rijbewijs meegebracht. Hoe start zo’n automaat eigenlijk? En pas op schep die brommer niet! Ik voel direct dat links rijden voor linkshandigen prettiger is. Toch is het even wennen. We rijden langs haar lagere school, MULO en ouderlijk huis. We zoeken naar het terras aan de waterkant dat ons is aangeraden en vinden het achter een gesloten hotel. De meervallen naast het terras verdringen elkaar voor de restjes van de tafels.

We rijden langs de Hindoe Tempel aan de Zeedijk waar opvalt dat Hindoes houden van Disney esthetiek, in ieder geval de kleuren. Beelden van goden opgeschilderd als Sneeuwwitje en de Zeven Dwergen. Het zal geen toeval zijn dat hier in Nickerie ook veel tuinkabouters en zelfs smurfen in voortuinen staan.

Serieuzer wordt het als we even verderop aan de rivier stilhouden bij de plek waar de Hindoes van Nickerie hun doden verbranden. We zien de plekken waar speciaal hardhout wordt gestapeld en vier stoffelijke overschotten tegelijk kunnen verbranden, terwijl de nabestaanden in de aanpalende zaal met uitzicht op de brandstapels een sapje drinken en een broodje eten. Een verbranding duurt immers al snel een paar uur. Hier nam Andjanie acht jaar geleden afscheid van haar vader.

Terug in het hotel hebben we amper tijd om ons te verkleden voor de receptie na het huwelijk van een jonge telg uit de grote familie Mohan. In heel Nickerie is het nu op vele erven feest. Het is vakantie en bruiloftsseizoen. Als de avond valt, rijden we naar een buitenwijk – als je daar al van kunt spreken, want heel Nieuw Nickerie voelt als een buitenwijk – en volgen met groot licht een zandpad vol kuilen. Dan bereiken we een erf versierd met lichtslangen en een feestpoort. De toegang tot het erf en het zandpad ernaar toe staan vol met auto’s.

De vader van de bruid verwelkomt strak in het pak en hevig zwetend alle gasten. Hij blijft de hele avond een innemende gastheer. Zijn dochter en haar nieuwbakken man zitten glimlachend voor in de zaal en houden dat een groot deel van de avond vol. Als de diskjockey zijn taak heeft overgedragen aan de band opent het bruidspaar het bal. Niet dat er veel wordt gedanst. De hitte kluistert de gasten aan hun stoelen of misschien gaat het altijd zo.

Backstage van het podiumpje met het bruidspaar staat een auto, want dit is op andere dagen een carport. Hier staat ook het buffet: nasi, bami, rijst, eend, vlees in sambal, kousenband. Hier ruik je ook de eenden die nog leven en op het achtererf gehouden worden.

Het Belgische Martens bier in halve literblikken wordt rechtstreeks uit de grootverpakkingen aan de tafels uitgedeeld. Waar er behoefte aan lijkt worden flessen Grant’s en cola op tafel gezet. Er komen wat mensen die we uit Nederland kennen een praatje maken en we waaien onszelf koelte toe met plastic bordjes. Als ik even het erf af- en de zandweg oploop, zie ik het feest van afstand liggen in de lichtkring. Ik vermoed de andere erven, de sloot en de rijstvelden in het donker aan de overkant. Andjanie neemt het initiatief tot vertrek ‘als we nu niet snel gaan kom ik straks echt niet meer weg’.

Paramaribo

Vandaag komt mijn broer aan in Suriname. Andjanie gaat hem met nicht Angela (Ansje) ophalen van Zanderij. Wij laten ons door een oude bekende van Andjanie van Nickerie naar Holland Lodge in Paramaribo rijden. Hij maakt de trip twee tot drie keer per week en kent het wegdek op zijn duimpje.

In een prettige reiswagen omzeilen we de kuilen in de weg en maken vaart op het stuk dat onder Bouterse werd verbreed en vernieuwd. We remmen af waar het werk onder Santokhi werd afgebroken of nooit is begonnen. Dat zijn de feiten en die tellen bij de eerstvolgende verkiezingen.

Wij graven bij aankomst in Holland Lodge aan de Mahonielaan onze zwemspullen uit de plunjebalen met klamme spullen. Het meeste is niet gelucht sinds we met de Deputy Chief van het Arowakkendorp Cupido aan de Maratakkarivier hebben gechilled tijdens een tropische regenbui. Hoe klinkt dat?

Nu treffen we mijn broer in een pizzeria aan de Van Sommelsdijkstraat. We praten hem bij, vertellen over onze avonturen en maken plannen voor morgen. Als mijn broer en schoonzus naar het hotel gaan, maken wij nog een rondje over de Waka Pasi, de avondbraderie bij de Palmentuin.

Ongeveer halverwege wordt op deze avondmarkt jaloersmakend Salsa gedanst. Een lenige jongeman trekt de ene na de andere vrouw beleefd en toch dwingend de dansstraat op. De dames laten zich gewillig leiden en het resultaat is buitengewoon sexy. Lenneke noemt hem een ‘vrouwenfluisteraar’ en ze bedoelt het niet als een compliment. Wij kijken toe. Lenneke met een cocktail en ik met een Surinaamse bruine rum (Boergo) met ijs in een plastic beker. Dit is Nederlandstalig Latijns-Amerika.

Commewijne

Aan de veerstoep nabij fort Zeelandia heeft schoonzus Andjanie een deal gesloten met schipper Ruben. Met zijn overdekte, smalle houten boot zal hij ons vieren – Andjanie, Robert, Lenneke en ik – een rondvaart geven.

Naast de plek waar boten als die van Ruben veerdiensten op Commewijne aan de overkant van de rivier onderhouden, ligt het wrak van wat wel een Mississippi raderboot zonder raderen lijkt. Het blijkt een duwboot uit de bauxiethaven. Na de bauxiettijd zou het op deze toplocatie verbouwd worden tot dancing-restaurant, maar het project liep stuk en het onttakelde schip is blijven liggen.

Even verderop passeren we de vissershaven waar volgens Ruben ooit honderden vissers lagen. Dat was voor de drijvende visfabrieken van Japan, Korea en China concessies kregen om de kustwateren leeg te vissen. Wat er overbleef wordt nu nog door een stuk of twintig scheepjes opgevist.

Langs de oever richting zee staan privé paleizen en de ommuurde ambassade van China. Een zeilschip ligt gezonken langs de kant. Het is een smokkelschip waarop een grote partij cocaine werd aangetroffen. Het jacht aan de ketting is niet verbeurd verklaard en verkocht, maar verkommerd en gezonken. Even verderop een moderne oceanracer met stukgewaaid tuig en overdekt door groene aanslag.

Er schijnt nog iemand op te wonen. De stokken in het water zijn van de garnalenfuiken. Er bovenop visarenden die wachten tot de netten gelicht worden en zij de bijvangst krijgen.

Na enig rondvaren op de onrustige samenvloeiing van Surinamerivier en Corantijn komen de Surinaamse dolfijnen tevoorschijn. Eerst op afstand, dan dichtbij tonen ze hun snuiten en roze buiken. We koersen naar de oever aan de Commewijne-kant van het water. Daar bezoeken we de voormalige plantage Rust en Werk, nu een bloeiend landbouwbedrijf met dorp voor de werknemers. Hier worden duizenden stuks slachtvee extensief geweid, schapen gehouden en paarden gefokt. Het is een project van een fabrikant uit de stad.

Die rust in de naam van de plantage slaat overigens niet op rust na werken, maar op het ontbreken van onrust. Deze plantages dicht bij de zee zijn de opvolgers van de plantages aan de bovenlopen van de rivieren. Deze nieuwe ondernemingen werden gesticht in een tijd van onrust en slavenopstanden. De stichter van Rust en Werk heeft met de naam mogelijk rust willen afdwingen.

We krijgen een toer per tractor door de landerijen en een toelichting van Majid die hier al zijn hele leven woont. De gruwelen van de slavernij ontbreken niet. Hij vertelt ons hoe de taaie twijgen van de Tamarindeboom als zweep werden gebruikt. Het leverde bloederige striemen op. De slaaf die de ketel met suikerstroop liet aanbranden werd er zelf in gegooid. Toen deze praktijk te veel arbeidskrachten begon te kosten, werd volstaan met het leggen van een gloeiende kiezel in de opgehouden handpalm. Een rij Tamarindebomen verwijst subtiel naar het slavenleed.

De volgende stop is Frederiksdorp. Een plantage en voormalig officiersverblijf, nu het meest luxueuze plantageresort met zwembad en restaurant. We lunchen er in de schaduw.  De twee originele suikerstroopketels op het complex zijn door het verhaal van Majid geen onschuldige voorwerpen meer.

De hitte is inmiddels zo enorm dat we een stop overslaan en direct naar de vesting Nieuw Amsterdam varen. We bekijken het openluchtmuseum, de gevangenis en de verschillende geschutsstukken die de strategische toegang tot de Surinamerivier en Commewijne moesten bewaken. De twee meisjes van het kaartjesloket en de tuinman zitten in een windje onder een boom. Ze kijken hoofdschuddend naar de Hollanders die hier bij ongeveer 37 graden celsius de geschiedenis van Suriname bestuderen. Na terugkeer in Paramaribo rusten en baden we. Net als de Surinamers dat zo vaak mogelijk per dag doen. Daarna drinken we Surinaams speciaalbier in Wan Bon, het enige brouwerij café van Paramaribo. We eten er een uitstekende steak frites bij.

Domburg

Een basiliek met openslaande ramen. Wat een prachtvondst hier in de tropen. Daarnaast is deze Petrus en Pauluskerk volledig opgetrokken uit lokaal tropisch hardhout. Het betekent een voortdurende strijd tegen vocht en termieten. ‘Als we aan deze kant klaar zijn, beginnen we aan de andere kant opnieuw’, weet de vrijwilligster die lang in Nederland woonde en na haar pensioen terugkeerde naar Suriname.

Ze wijst ons op het graf van Peerke Donders, de katholieke geestelijke die hier lang in de melaatsenkolonie Batavia werkte als verzorgende zonder zelf melaats te worden. Dat is tenminste de claim voor zijn heiligverklaring. Het Vaticaan gaat in dit soort zaken niet over een nacht ijs. Er is zelfs een forensisch onderzoeksteam ingevlogen dat zijn botten onderzoekt. Er is nog geen uitsluitsel, want er ontbreekt een ellepijp aan het skelet en ook daarin zouden sporen van melaatsheid kunnen zitten.

Ons volgende reisdoel van vandaag is Domburg, een plaatsje hogerop aan de Surinamerivier. In het Marina Domburg resort meren avontuurlijke zeilers aan na hun oversteek van de oceaan. Zij komen er op nieuwe krachten, verpozen in het zwembad en op het terras, terwijl hun vuile was draait in de wasserette. Wij zijn zelf bootjesmensen (maar wel iets minder avontuurlijk) en gaan er graag even kijken.

Marina Resort blijkt een wat weidse aanduiding voor een verlaten terras met daarachter een lauw badje. De eigenaresse ziet dat anders.

Zij is blij met de volledige bezetting van haar twaalf moorings een eind van de kant in de rivier, de boeien waaraan de jachten afmeren. De bemanning komt vervolgens met een bij-bootje naar de oever.

Een stel Argentijnen is net aangekomen en ook de ‘kapitein en bootsman’ uit China liggen er nog niet lang. Dat geldt niet voor de zangerige Zaankanter die niet overstak, maar in de Caraïben een bootje kocht en hier nu alweer een aantal jaren ligt. Hij zingt de lof van het vrije leven, kweekt aan boord zijn groenten en drinkt het regenwater dat hij opvangt zodra een tropische regenbui losbarst. Voor het overige hangt hij aan de bar van het Marina Resort. Wij weten het nog niet zo met dat vrije leven van hem. Terug in Paramaribo is het geplande restaurant gesloten en blijkt de Koreaan op steenworp afstand van ons hotel een uitstekend alternatief.

Peperpot

We doen het weer. Hollanders die op het heetst van de dag buiten op pad gaan. We laten ons naar plantage Peperpot brengen. Het is nu een natuurpark en boutique hotel ( wat is dat eigenlijk?). We komen voor de jungleroute, koffieplantage, koffiefabriek en originele bijgebouwen met onder andere een restaurant en zwembad. De fabriek is wegens instortingsgevaar niet meer te bezoeken, achter op het terrein wordt een zwerm agressieve bijen bestreden en voor de natuurwandeling, die een kleine kilometer zandpad verderop begint, is het veel te heet. De opties zijn beperkt.

We gaan toch voor de natuurtrail en lopen de zandweg naar de ingang gelaten af. Gelukkig ligt het natuurpad grotendeels in de schaduw. Deze mini-jungle doet wat parkachtig aan, maar een bord van het Wereldnatuurfonds belooft jaguars, ocelotten en andere wilde beesten. In de schaduw van een bamboebos zien we twee groepen apen aan ons voorbijtrekken. Doodshoofdaapjes en kapucijnapen. We kijken een tijdlang hoe ze behendig hun weg door de takken zoeken, soms misgrijpen en zich voor het oversteken van het pad van grote hoogte in de struiken aan de overkant gooien. Ze negeren ons volkomen.

Onder een parapluutje, een hoed of een pet beschermen we ons zo goed mogelijk tegen de zon als we weer het zandpad aflopen. Ikzelf heb als een bedoeïen een sari van Lenneke om mijn hoofd gewikkeld en mijn hoed daar bovenop gezet. Het werkt goed. Dan volgt de beloning in het hotel-restaurant en aan het zwembad onder de bomen. Met virgin cocktails, precies als op de plaatjes van de reisbureaus. Ik wil geen oude koloniaal zijn, maar het principe blijft hetzelfde: wij liggen aan het zwembad en zwarte meisjes met schortjes voor bedienen ons.

Terug in ons eigen hotel luister ik op de veranda een gesprek af. Blonde Hollandse jongens, ingenieurs Van Royal Haskoning of Deltares waarschijnlijk, bespreken met hun Surinaamse liaison de wanprestatie van hun Surinaamse counterpart. De Surinaamse liaison kan het allemaal ook niet helpen. Ongemak en onbegrip hangen zwaar boven de tafel met een Djogo Parbo erop.

Die literfles bier neemt niet weg dat volgens de jongens een tussenrapportage is ingeleverd waar de honden geen brood van lusten. Planningen met niet gehaalde deadlines erop, cijfers en figuren die zonder enige context in het rapport zijn geplakt. De langste van de twee Hollanders heeft er zijn reusachtige leren kantoorschoenen onder tafel bij uitgetrokken. Hij praat met meel in de mond en op blote voeten zijn frustratie van zich af.

We eten deze avond in De Waag aan de Waterkant. Het grote gebouw waar ooit koffie en andere plantageproducten werden verhandeld. Het is nu een groot Creools restaurant rond een ruime binnenplaats.  Een eenvoudige keuken, maar mooi geserveerd en met schwung gebracht.

Andjanie is hier, als Hindoestaans meisje uit Nickerie, nooit geweest. En niet alleen hier is ze voor het eerst. Samen met ons is ze als toerist in Suriname en leert het land van een andere kant kennen.

Nickerie Revisited

‘Wie er geen familie of andere verplichtingen heeft, moet een goede reden hebben om de 245 kilometer van Paramaribo naar Nickerie te rijden.’ Zo staat het in een van onze reisgidsen. Wij leggen het traject binnen twee weken voor de tweede keer af. De eerste keer omdat we naar Bigi Pan en Maratakka gingen en een Hindoestaanse huwelijksreceptie mochten bijwonen. Dit keer om bij de bruiloft van een nichtje van Andjanie te zijn. Vrijdag een soort vrijgezellenfeest waar iedereen welkom is, zaterdag het Hindoestaanse huwelijk en het trouwfeest.

Maar eerst de roadtrip Paramaribo-Nickerie. Ik heb gisteren al een auto gehuurd en aanbetaald. Nu alleen nog even ophalen. Het is achter ons hotel aan de andere kant van het blok. We lopen erheen. Het verhuurbedrijf Compa International oogt solide en competent. We kunnen alleen niet met creditcard betalen. Een overmaking kan wel. Naar een rekeningnummer in België van Flex Flow Ltd onder vermelding van ‘elektronica’.

Beneden staat de zwarte Mazda minivan al klaar. Nog even de reserveband erin en de ruitensproeier vloeistof bijvullen. De band blijkt niet op spanning en de sproeivloeistof loopt er onder de auto zo weer uit. Mijn broer, die verstand heeft van auto’s, heeft mij dan al laten zien dat het sinaasappelhuidje van de lak duidt op overspuiten. Het chroom blijkt plakplastic.

Op spanning brengen van de reserveband duurt eindeloos, maar gezien de versleten staat van de banden en de conditie van de wegen, willen we het graag in orde hebben. De verhuurder beschikt niet over een compressor met voldoende vermogen om de band hard te krijgen. Dat moet elders bij een garage.

Vandaar dat het even duurt. We gaan met twee uur vertraging op pad met vier personen zes koffers en een kannetje sproeivloeistof. Voor een andere huurauto zou de hele administratie weer opnieuw moeten met nog meer vertraging als gevolg.

Op de grote oost-westverbinding ergens tussen moerassen en nederzettingen met Schotse namen als Totness en Inverness blijkt het slingeren niet te komen door spoorvorming, maar door een lekke band. Gelukkig is mijn broer doortastend in dit soort dingen: koffers eruit, band eraf thuiskombandje erop. Shit, er is geen moersleutel om het wiel los te maken. Andjanie gaat op pad om verderop hulp te vragen bij een stel vissers langs de kant van de weg. Ze komt zowaar met een pijpsleutel terug. Ik maak me nuttig door een parapluutje boven het hoofd van mijn broer te houden, terwijl hij zich in het zweet werkt. Heel voorzichtig rijden we verder. In het plaatsje Coronie (district Coronie) is een pompstation waar we een gebruikte band kopen. De buurman zet hem erop in zijn kleine garage onder een afdak. Nu kunnen we echt verder.

We bezoeken in Nickerie eerst de zussen die in hotel Pak Hap werken, maar nu bij hen thuis. Een fraaie bungalow met een volière waarin drie grote Ara’s en een veel kleinere groene papegaai. De vogels zijn als kuiken uit het oerwoud gehaald om als huisdier te worden gehouden. De beide dames passen nu ook op een ondernemend jongetje van nog geen twee jaar, dat voortdurend wordt gecorrigeerd. Lenneke produceert een sussende mimiek die betekent dat ik mij niet met de Hindoestaanse opvoeding moet bemoeien. Het jongetje geeft iedereen een boks en kan booskijken op commando.

Net als eerder bij Angela (Ansje) is er uitgebreid voor ons gekookt en eten de gastvrouwen zelf niet mee. Blijft een beetje raar aanvoelen, maar het is kennelijk heel gewoon hier. Flink vermoeid en voldaan van het eten rijden we langs de Zeedijk naar Zeedijk Resort waar we een appartement hebben gehuurd. Het pand lijkt Chinees, maar aan de olifanten bij de poort van het erf kun je zien dat het toch echt Hindoestaans is. Ons oordeel over het onderkomen schorten we nog even op. Dat is altijd milder na een goede nachtrust.

Nieuw Nickerie Revisited ll

Wat gisteravond nog een pension voor Chinese gastarbeiders leek, is vanmorgen een heel redelijk appartement met Chinese gordijntjes, een smoezelige rode sofa en een prentje van een Pierrot boven de slaapkamerdeur.  We ontbijten met oploskoffie, banaan en mango. Dan de deur uit voor de markt en een hele lijst praktische zaken. Daaronder een bezoek aan Western Union voor een geldopname. 

We mogen strikt gedoseerd en op afroep van de bewaker naar binnen. Buiten op de veranda voor de deur zijn wat stoelen neergezet zodat het gezelschap van de klant, dat buiten moet blijven, gerieflijk kan wachten. Je neemt hier geld op na een reservering en krijgt dat uitgekeerd in je eigen munteenheid. Geld wisselen hoort niet bij de aangeboden services. Daarvoor word je verwezen naar de goedlachse meneer met de schoudertas op de veranda. Die telt zonder blikken of blozen driehonderd euro in ruim elfduizendzevenhonderd Surinaamse dollars voor je uit in de open lucht.

Op de markt worden we meteen herkend door Lien, de zus van Gerda, onze gastvrouw in de jungle lodge aan de Maratakkarivier. Als ze niet in de lodge werkt, staat ze hier met zelfgebakken deegwaren. In een winkel voor Hindoestaanse feestkleding kopen de dames nog wat glimmende nepjuwelen om te dragen bij het feest van vanavond. Ik koop in de ijzerwarenwinkel een machete (of een houwer, ik heb al diverse benamingen langs horen komen) zoals ze die hier voor van alles gebruiken. Het is natuurlijk gewoon de jongensfascinatie met zakmessen 2.0, maar wat geeft dat?

‘s Middags stopt een klein autootje op het erf. Het is de haar- en schoonheidsspecialiste die Andjanie komt prepareren voor het feest. Lenneke laat haar haren opsteken. Mijn schoonzus wordt stevig opgemaakt met veel kleur en glitter. Het voorhoofdssierraad lijmt de schoonheidsspecialiste resoluut tegen het hoofd. Het geheel matcht goed met de traditionele kleding die Andjanie voor deze avond heeft gekozen.

Lenneke krijgt blozende wangen aangemeten en wordt voorzien van een subtiele wenkbrauwboog. De haren worden tegen het hoofd gevlochten. Het effect is klassiek. Robert ziet er zelfs een plantagehoudster in. Vanaf de Zeedijk bij Nieuw Nickerie rijden we aan het begin van de avond tot voorbij de buurtschap Paradise. Daar is het erf waar de moeder van Andjanie woont. Voorbij Paradise. Niet woordspelig bedoeld, maar in meerdere opzichten wel waar.

We verzamelen met diverse familieleden langs de weg voor het erf. Onder begeleiding van de Taza (drum) band zullen de vrouwen met mandjes zoetigheid op het hoofd in processie het erf opgaan om verwelkomt te worden. Dan moet de band er wel zijn, maar die staat nu nog even ergens met autopech. Ondertussen begroet de feestelijk uitgedoste groep elkaar in de donkere wegberm waar zware vrachtwagens en een tankwagen van het drinkwaterbedrijf passeren.

Als de entree dan toch gemaakt is, wordt iedereen zoals altijd naar de opgestelde plastic stoelen geleid. We krijgen bekertjes gekleurde soda en sap uitgereikt. Ook nog als de whisky en cola al met flessen tegelijk naar de mannen op het voorterrein gaan. Ik besluit polshoogte te nemen en wordt joviaal ingeschonken. ‘Het is zelfbediening hier’.

Dit is feitelijk de vrijgezellenavond van de bruid. De bruidegom viert met zijn mensen elders een feestje. Hier bij de bruid is het tijd voor een ritueel. Een klein groepje nauw verwante vrouwen, waaronder Andjanie, stookt in de feesttent een klein houtvuurtje onder een grote wok met wat olie. Hierin wordt rijst met mais gepoft die morgen tijdens de huwelijksceremonie weer een rol speelt. Het is serieus, maar ook feestelijk speels. Ze zetten er gekke zonnebrillen uit de feestwinkel bij op.

Heel plechtig gaat het er allemaal niet aan toe. Wie in de buurt zit of staat, kijkt of filmt. Anderen worden tegelijkertijd uitgenodigd voor een vegetarisch buffet. We eten vanavond van een waterlelieblad en ondanks de saus, met onze handen. De veelkoppige band speelt toegankelijke Indiase feestmuziek. We kennen de jonge Tabla-speler (bespeler van de tweezijdige trommel) als de timide zoon van Angela (Ansje) die verlegen meeloopt als zijn moeder ons rondleidt in Paramaribo. Nu is hij de sterspeler die aan de zijkant van het podium zijn eigen fans heeft die bewonderend toekijken bij zijn razendsnelle ritmes.

Een paar gangmakers verleiden anderen te komen dansen. De twee Amerikaanse Hindoestanen die voor dit familiefeest zijn overgekomen, vieren hun roots uitbundig. De jongste van de twee danst de hele avond tot zijn rode overhemd kletsnat is van het zweet. Ondertussen blijven de meeste dames op hun stoel in de zaal, terwijl de mannen whisky drinken in het donker op het voorerf.

Pas kort voor de band aankondigt dat ze nog een laatste nummer doen, hebben de mannen genoeg gedronken om hun schroom te overwinnen. Stramme, magere baasjes en kerels met grote buiken blijken opeens heel soepel te kunnen bewegen.

Nieuw Nickerie Revisited lll

Als deze blog voor de eerste september op Polarsteps staat, dan is het gelukt om via het Surinaamse Digicel-abonnement van Andjanie een hotspot te maken en hebben we op het puntje van het eiland Danpaatie in de Boven-Surinamerivier genoeg bereik. Zo niet, dan is nu onze radiostilte verklaard.

Maar eerst nog Nickerie. Soto soep als ontbijt. Dat klinkt vreemd, maar is best lekker. We zijn na een kop oploskoffie direct op pad gegaan en eten eerst iets in een Chinees restaurantje. Robert en Andjanie kennen het nog van hun laatste trip naar Nickerie in 2014. We gaan naar het landje van neef Hardew, een soort volkstuin. Dat is wat ik me erbij heb voorgesteld. Andjanie kwam er als kind al. Toen was het nog een watermeloenenlandje van Hardew’s vader.

 We volgen de aanwijzingen die we meekregen en vinden het perceel aan een zandweg achter een geel hek. We komen op een tuinderij waar rechte sloten voor bewatering zorgen. Ieder gewas heeft zijn eigen perceeltje: Sopropo, Kousenband, aubergines en veel fruit. Kokosbomen zorgen voor de tropische sfeer. Hardew ontvangt relaxt en geeft een rondleiding. We lopen langs zijn eenden tot achter bij de kokosboom waar we elk een versgekapte kokosnoot krijgen en de melk drinken.

Hardew wijst links en rechts over zijn landgoed. Dit is geen volkstuintje, maar een tuinbouwbedrijf uitgegroeid tot zeven hectare. Hij beheert het met zijn zoons, maar die zijn er vanmorgen nog niet. Het is laat geworden gisteravond op het vrijgezellenfeest. Deze neef heeft hier na zijn pensionering een serieus landbouwbedrijf opgebouwd, maar het is ook nog altijd de plek waar hij tot rust komt en het liefst is.

We nemen afscheid van Hardew en zijn nu vlak bij de ferry naar Guyana. Bij Lenneke spreekt dat tot de verbeelding. We rijden erheen, maar stuiten op de entrepotzone met zware hekken. Behalve wachtende mensen en een rijtje bestelbussen is er niet veel te zien. Toch het uiterste westen van Suriname aangetikt.

Nederlandse Surinamers komen – niet zelden tot hun frustratie – op vakantie in Nickerie vaak niet verder dan familiebezoek. Zo erg is het bij ons niet, maar we gaan nu wel langs bij de oudste zus van Andjanie. Weer een warm welkom op een plaatsje aan de tuin achter het huis. We ontmoeten de dochter, het zoontje, de schoondochter, en de echtgenoot.

Deze man, heeft zich sinds de dood van zijn oudste dochter, een beeldschoon meisje van zestien, teruggetrokken. Zijn hart werd tien jaar geleden gebroken, zijn stem is hij nog altijd kwijt. Zijn vrouw pakte de draad wel weer op. Ze is actief in een etnisch gemengde vrouwengroep. Tegenwoordig is het daar niet alleen uitwisseling en gezelligheid, de groep doet ook aan liefdadigheid. Haar man, Dinesh, zit op het erf en werkt ‘s nachts als waker op een bedrijfsterrein. Als zijn vrouw dat vraagt, plukt hij met een soort collectezak aan een lange stok fruit voor ons uit de bomen van zijn tuin. We eten heerlijk rijp sterfruit en net door de schoondochter gefrituurde samosa’s en broodboomchips.

‘s avonds is de huwelijksceremonie op het erf waar we gisteren ook waren. Nu is de bruid boven en wachten wij mannen de vader van de bruidegom en de bruidegom zelf buiten op. Zij worden verwelkomd door de Pandit in het wit onder begeleiding van luid vuurwerk. Bij de ingang van het erf is er eerst een ritueel met veel Hindi alvorens de familie van de bruidegom het terrein op mag. Als iedereen binnen is worden er weer gekleurde softdrinks en kleine snackjes uitgedeeld.

Onder het grote baldakijn over het hele voorerf staat, oneerbiedig gezegd, weer een kleine partytent. Daarin volgt een drie uur durend, bloedstollend ritueel. Niet bloedstollend door het aanhoudende geprevel van de pandit, ook niet vanwege de eigenaardige handelingen die gedaan moeten worden. Zo wordt een klein zitbankje gewiegd, moet de bruid zevenmaal een stukje van een bananenbladsteel afbijten en worden allerlei offertjes rond het hoofd van het paar gedraaid.

Nee, het bloedstollende zit in het feit dat de hulppandit in de kleine partytent een vuurschaal heeft aangestoken vlak naast een plastic emmer met bloemen en in de luchtstroom van een grote ventilator die kunststof bloemenslingers tot bijna boven de vlammen laat waaien. Ik check onze vluchtwegen en ga voor de ventilator staan om af te koelen, maar vooral om wind richting het vuurtje te blokkeren.

Na de plechtigheden is er meer frisdrank en zoetigheid. Deze avond is opnieuw vegetarisch en bovendien non-alcoholisch. Officieel dan.

Bij de mannen op het voorerf is er whisky, achter bier. Bij vertrek van het bruidspaar staan er twee boomcars in de berm met keiharde muziek en discoverlichting. De vader van de bruid is er niet blij mee. Op het voorerf verheugen ze zich al op de afterparty met vlees en drank waarmee de huwelijksfeestelijkheden morgen worden afgesloten.

Danpaatie I

We kijken nog een keer vanaf onze veranda uit over de monding van de Nickerie rivier en de oceaan. We stoppen voor fruit van de neef met het tuinbouwbedrijf en voor een emotioneel afscheid van de ouders van de bruid. Dan rijden we met onze minivan terug naar Paramaribo.

Als ik halverwege in slaap dreig te vallen, neemt Robert het stuur over. We logeren een nachtje in het huis van Angela ( Ansje) die ons eerder van Zanderij heeft opgehaald. Ansje is nog in Nickerie om te helpen bij het opruimen na de trouwfeestelijkheden. Haar man is er wel, hij moet morgen werken. De gastvrijheid is weer enorm. De moeder van de man heeft vanzelfsprekend voor ons gekookt, we gebruiken het huis alsof het van ons is en ik krijg een mooi glas cognac uit de fles voor gasten. Zelf drinkt de man van Ansje niet.

We luisteren nog even naar de vogels en de basdreun van een feestje verderop. Als we om vijf uur opstaan duurt het feest nog voort. De man van Ansje zet ons af bij het pompstation onderaan de Jules Wijdenboschbrug. Dit is het meetingpoint voor de trip naar Dan Paati aan de Boven-Surinamerivier. Gids Stephano en chauffeur Thomas komen voorrijden in een oud busje dat bij wat diepere kuilen hard tegen de grond slaat. Het weerhoudt Thomas niet om flink vaart te houden. Hij rijdt ons in nog geen drie uur naar Atjonie.

Hier vinden we het tafereel dat we bij het veer naar Guyana hadden verwacht. Aan het einde van de weg een verharde helling vol met hoogbeladen busjes, vorkheftrucks en een gekrioel van mensen. In het water enkele tientallen smalle boten met krachtige buitenboordmotoren. Ze liggen klaar voor afvaart naar verschillende bestemmingen aan de bovenloop van de rivier.

Er staat nog genoeg water om zonder stoppen en slepen de stroomversnellingen (sula’s) te passeren. In twee uur en een kwartier zijn we op het eiland (tabbetje) Danpaati. Een resort gesticht om van de inkomsten twaalf dorpen in de buurt tot ontwikkeling te brengen.

Bij aankomst zingt het personeel een welkomstliedje begeleid door een trommel. Ik moet denken aan The Menu. In de film worden de gasten op een afgelegen eiland verwelkomd door het toegewijde personeel dat de chefkok later zal bijstaan bij het uitmoorden van de mensen die een ultieme gastronomische ervaring is beloofd. Alles is hier piekfijn geregeld en verzorgd. Ik denk dat we hier snel zullen hospitaliseren. Of misschien moet je in deze toeristische context spreken van resorteren. Ik ben benieuwd wanneer ik zal gaan zeuren over vieze handdoeken of te lauwe drankjes.

Een vaartochtje in het donker toont ons in het licht van een sterke zaklamp vier kaaimannen van klein tot groot. Groot is ongeveer anderhalve meter. We vinden ze niet bij elkaar, maar elk op een eigen plekje langs de oever. De volwassen dieren zijn solitair. De Reuzenachtzwaluw noteren we op gezag van de gids, niemand heeft hem goed kunnen zien. De meeste indruk maakt de bijna volle maan die in het donker over het stromende water schijnt.

We hebben per stel een eigen cabine aan de rivier en een veranda met hangmatten. De cycaden zorgen ‘s avonds en de volgende morgen voor een indringend fluitconcert. Als we er in de ochtendschemer naar luisteren is het met de langzaam verschuivende patronen net minimal music. We nemen een ochtendbad in een kleine sula, spoelen wat kleren uit en zijn heel tevreden.

Het begin van de Surinamerivier wordt gemarkeerd door een reeks kleine watervallen. Het is de bestemming van ons middagprogramma. We zullen er baden, zwemmen en lunchen, maar het is wel eerst anderhalf uur varen. We zijn midden in de jungle, maar niet buiten de bewoonde wereld. Er zijn nog best veel dorpjes – veertig langs de bovenloop – en meer lodges dan je op internet kunt vinden. Dit en het feit dat we naar het heetst van de dag gaan, zorgt ervoor dat we weinig dieren zien.

We worden afgezet op de platte rotsen voor de watervalletjes. Hier kun je zwemmen of baden onder de krachtige waterstroompjes. Alles in de blakerende zon en gelukkig ook vaak onder overtrekkende bewolking. Andjanie zit als eerste glunderend in een poeltje en laat het water over zich heen stromen. Hier is ze voor gekomen en het bad overtreft haar verwachtingen.

Gelukkig lunchen we aan de oever onder een lodge in aanbouw. Een warme lunch, dat spreekt hier vanzelf. De maaltijd zit in thermospannen zoals ik ze in Nederland niet ken. We gaan nog even terug voor een laatste bad, maar ook omdat de vaat van de lunch hier in het helder, stromende water gedaan kan worden. 

Dan nog eens meer dan een uur terugvaren en op een haar na vol op een rotsblok varen in een stroomversnelling. Volkomen doorstoofd arriveren we in het resort.

Danpaati II

De jungle toont zich tot nu toe van zijn meest vriendelijke kant. Bewoners en bezoekers baden overal onbekommerd in de rivier. Wij smeren Deet, maar toeristen die dat niet doen hebben ook weinig last van insecten. We horen over een vogelspin in een cabine, wij hebben dat soort verrassingen nog niet ervaren. Straks na het ontbijt, wanneer de zon weer hoog aan de hemel staat, maken we onder leiding van gids Stephano een boswandeling. We zijn vooraf gewaarschuwd voor insecten en irritante aanwezigheid van horzel-achtigen.

De horzels zijn er inderdaad, maar zolang we niet te lang stilstaan lukt het om ze op afstand te houden. Ik volg het advies van Kenneth, onze gids naar Brownsberg. Breek een twijg met een paar blaadjes af en zwaai ermee rond je lichaam. Niemand van onze groep wordt gestoken. We steken wel veel op. Over de rubberboom, de apenborstel, de droge rijst die we per ongeluk vertrappen op het kostgrondje en het boomblad dat zo scherp is dat je er je nagels mee kunt vijlen.

We keren doorweekt van het zweet terug op het resort. Ik baad in de rivier in het shirt dat ik droeg tijdens de wandeling. Twee horzels in een klap: bescherming tegen de zon en een uitgespoeld shirt.

Ik vergeet ondertussen het horrorverhaal van Redmond O Hanlon over visjes in de junglerivier die tegen de uirinestroom inzwemmen en zich met weerhaken vastzetten in je plasbuis. Het loopt goed af. De jungle blijft vriendelijk.

Bedelaars die om de hoek in hun dikke auto stappen, inlanders die hun rieten rokje afdoen en de televisie aanzetten zodra de toeristen weg zijn. Scepsis ligt altijd op de loer. We bezoeken het Saramaccanerdorp Dan tegenover Danpaati. Een negerdorp als uit oude boekjes. Hutjes met palmbladbedekking, blote kindertjes en vrouwen met wasmanden op hun hoofd. Het is alleen geen folklore, maar een levende gemeenschap van mensen die trots zijn op hun levenswijze en traditie.

De vlucht uit de slavernij is niet ver weg, zelfs Afrika is niet ver weg. De mensen leven in gezinnen inclusief opa en oma in clusters van hutjes waarin de volwassenen en kinderen vanaf veertien jaar een eigen hut of vertrek hebben. Daarnaast heeft iedere familie een kookhut en een opslag waar het zaaigoed en de oogst worden bewaard.  Net als vroeger in Afrika.

De vergankelijke hutten zijn vaak opgesierd met gevels die in de vrouwelijke lijn wel vijf of meer generaties zijn doorgegeven en steeds weer nieuwe hutten verrijken met hun houtsnijwerk in Afrikaanse motieven. Maar het meest indrukwekkend is de hoofdofferplaats midden in het dorp (waarvan we geen foto’s mogen maken). Hier staan gestileerde houten mensfiguren tussen palen met dwarslatten waaraan verwaaide lappen hangen. Op de grond eronder een antieke Europese kruik en drankflessen waarmee plengoffers zijn gebracht. Het zijn de voorouders en de masten en zeilen van de schepen die hen uit Afrika hierheen hebben gebracht. Het is allemaal nog heel dichtbij.

Danpaati III

Net als eerder bij Ansje in het buitengebied van Paramaribo, was er  hier – midden in de jungle – ‘s nachts muziek te horen. Niet afgelopen nacht maar de nacht ervoor, klonk er in de verte aan de overkant van de rivier een ritme met een BPM (het aantal beats per minute) van de gabberhouse uit de jaren negentig. Ik zie er in gedachte hoekig bewegende jongens bij met kale koppen en ogen op schoteltjes.

Dacht ik in Paramaribo aan een grimmig feestje met pillen, hier is iets anders aan de hand. Wij laten ons vertellen dat in het dorp iemand is overleden. Hij werd ruim negentig. Geen uitzonderlijke leeftijd voor de mensen hier. Wie de jaren des onderscheids heeft bereikt, maakt een goede kans heel oud te worden. Honderd of ouder zelfs wel.

De overledene is geprepareerd en dat is maar goed ook. Hij staat wel twee weken boven de grond en als de voorbereidingen voor de begrafenis nog niet rond zijn, kan het ook drie weken worden. Had ik al verteld dat het hier overdag rond de vijfendertig graden is en ‘s nachts maar een klein beetje afkoelt? Hoe dan ook, er wordt gewerkt aan een houten kist in de vorm van een huis. De muziek die wij gehoord hebben, was van de wake tijdens de eerste nacht na het overlijden. Zo te horen geen erg ingetogen aangelegenheid. Als de voorbereidingen op schema liggen, is er de tweede nacht geen wake. Dat verklaart de rust van afgelopen nacht. Komende nacht zal het weer losgaan, is ons verteld. Lenneke heeft de oordopjes al opgezocht.

Nog veel meer leren we van de Sarammakaanse cultuur in het Saamakka Museum in Pikin Slee, een kwartiertje stroomafwaarts. (net als Chinezen kunnen Saramakkaners de ‘ r’ niet zeggen, dus hebben ze die in de naam van het museum weggelaten).

Dat het dorp een bekende klank heeft komt mogelijk door de VPRO-documentairereeks over de jongeren van dit dorp die hun vertrouwde omgeving gaan verlaten om middelbaar onderwijs te volgen in Paramaribo. Het museum is het initiatief van de broers of neven Doekoe. Zij bekeerden zich tot het Rastafari-geloof, de vredelievende cultus rond Keizer Haille Selassie van Ethiopië (hij zou de Messias zijn).

Populair maakten de jongens zich met hun ‘bekering’ destijds niet bij de gemeenschap. Maar toen juist zij zich gingen inzetten voor behoud van de kunst en cultuur van de Saramakkaners, keerde het tij. Ze ontwikkelden zich tot een groep van begenadigde houtbewerkers en initiatiefnemers van het museum. Met steun vanuit de overheid en hulpprojecten kwam er eerst een binnenmuseum. Hier werd de geschiedenis van deze gevluchte slaven verteld en hun dagelijks leven getoond. Later ging het deel over het leven in de dorpen naar het buitenmuseum.

Als de directrice ons buiten rondleidt, wordt ze voortdurend onderbroken door een bazelende dorpsgek die we samen zoveel mogelijk negeren. Het museum trekt toeristen, maar is vooral belangrijk om de jongeren uit de dorpen iets te leren over hun geschiedenis. Van hun ouders krijgen ze er weinig van mee omdat die door de binnenlandse oorlog niet naar school zijn geweest. De impact van die oorlog werkt hier nog sterk door. Bij ons werd er wel over geschreven, maar het ging in mijn herinnering toch vooral over de decembermoorden.

De rondleiding eindigt ook hier in de museumshop. Wij zullen straks van die typisch Surinaamse souvenirs in huis hebben. Twee bewerkte schaaltjes van Kalebas, gekocht tijdens de excursie naar Dan en een klein bootje uit het Saamakka Museum.  Aan het einde van de hete middag varen we in een kwartier naar een kleine sula om nog wat te baden. Er gaat een koelbox mee met wat drankjes en een thermospan voor de gebakken banaan met sambalsaus. We baden in de stroomversnelling en houden ons vast aan de waterplanten om niet meegevoerd te worden. Voeten altijd stroomafwaarts!

Gids Stephano, de bootsman en de twee meisjes van de keuken die mee zijn, laten zich een drankje aanbieden. We mengen een beetje. Later eet Natasha, gastvrouw en administrateur, zelfs met ons mee aan tafel. Ze kent Nederland en de Nederlanders. Twee wintermaanden was ze in Rotterdam, Schalkwijk en Beverwijk. Ik krijg de indruk dat ze denkt dat de dagen bij ons altijd zo kort zijn.

Plantage Bakkie

De knop is om. We doen op Danpaati alles heel bewust voor het laatst. De koffie en thee drinken die al vanaf kwart over zes klaarstaan, het ontbijt met de vraag: gebakken ei of omelet? Een rondje wandelen onder de bomen over het vierhonderd meter lange eiland. Toch even zwemmen in het zoute zwembad dat nu nog in de schaduw ligt. Vanuit het bad kijken we op naar de bomen rondom. Tussen de bladeren hebben de doodshoofdaapjes zo hun eigen bezigheden. BB met R en kip, dan inschepen, de trommel en het dansje, vertrek naar Atjonie. De bekwame bootsman loodst ons op topsnelheid stroomafwaarts tussen vulkanische rotsen door. We passeren zo nu en dan een vlot van blauwe vaten met een dieselpomp erop. Hier wordt fijn rivierzand gewonnen voor de lokale productie van baksteen.

Het is druk op de rivier. Boten als de onze, maar dan helemaal vol met mensen onder paraplu’s en bagage onder een zwart zeil voorin. Andere boten met de passagiers in de volle zon en met luide muziek. Een diepgeladen boot vol gasflessen (gasbommen, zeggen ze hier). Het water komt tot een paar centimeter onder de boorden.

In Atjonie wacht een mintgroen reisbusje met hoge ramen ons op. Met evenveel bravoure als de bootsman rijdt hij ons naar Paramaribo. Zijn vrouw of vriendin zit naast hem met de blote voeten tegen de voorruit. Haar dikke pruik van gestraight haar zet ze even af om op haar hoofd te krabben. Ze heeft van zichzelf gekroesd haar dat secuur tegen haar hoofd gevlochten zit. Andjanie en Lenneke kijken elkaar grijnzend aan.

De man haalt regelmatig in waarbij de bus nog aardig blijkt te accelereren. Gelukkig neemt hij iets gas terug als er een buitje begint te vallen. We worden keurig afgezet bij Joah’s Inn, zo’n groot, wit koloniaals huis waarvan er veel meer zijn in Paramaribo dan ik dacht. Van de oorspronkelijke inrichting is – behalve de houten trap- niets over. Het is nu een modern strak hotel.

Ik heb bij mijn broer hoog opgegeven van de steak en knoflookfrites bij craftbeer brouwerij en restaurant Wan Bon. Misschien iets te hoog. Broer en schoonzus zijn gelukkig erg te spreken over de zoete witte wijn van het huis. Onze kamer in het hotel is een vrieskist, de airco staat hoog. We zetten hem lager en gaan slapen. De volgende morgen rijdt chauffeur Ruud ons naar de veersteiger in Marienburg.

We passeren Palm Village, de nieuwe community voor de rijken van Commewijne. We komen langs Heijploeg, het garnalenbedrijf uit Zoutkamp met hier een vestiging waar Surinaamse garnalen worden verwerkt. Aasgieren cirkelen boven de stort van een ander visverwerkingsbedrijf. Recyclen gaat hier vanzelf. De Javaanse begraafplaats heet ‘ Wake up and live!’. Hier staan betegelde tombes en kleine huisjes boven de graven omdat de doden ook een dak boven hun hoofd nodig hebben.

Over de Commewijne zullen we naar plantage Bakkie varen. Bakkie ligt in het oude plantagegebied nabij de Warrapakreek tussen de Commewijne en de oceaan. Dit is het gebied van de befaamde Marronstrijder Boni. Jason is onze jonge gids. Hij wijst op de Amerikaanse Fregatvogels boven ons hoofd en vertelt over het kappen en uitgraven van kilometers mangrove-oevers. Daarna konden de slaafgemaakten beginnen met de aanleg van de dijken, kanalen en sluizen onder leiding van de Hollanders met hun inpolderingservaring.

Plantage Bakkie is het mediagenieke project van de Nederlanders Bas Spek en Marsha Mormon. Bas was adviseur bij de Scheringabank (DSB) en een van de eersten die ontdekten dat er met callcenters in het Nederlandssprekende Suriname goed geld te verdienen viel.

Marsha is een mooie Nederlands-Surinaamse en ze weet uit dna-onderzoek dat ze de dna-sporen draagt van drieëntwintig verschillende bevolkingsgroepen. Daaronder die van de familie Mormon. Haar grootvader werkte ooit op Bakkie en kon haar vertellen dat de familie nog aanspraak kon maken op de plantagegrond die ondertussen weer door de jungle was overgenomen.

Bas Spek wist de eigendomsakte te traceren in het archief en samen met Marsha besloot hij op Bakkie te gaan wonen en de oude plantage op de jungle te heroveren. Ze restaureerden gebouwen en lieten de toegangskreek opnieuw uitgraven. Spek deed veel speurwerk in archieven en op het internet. Hij kwam talloze waardevolle uitgaven op het spoor. Daaronder de kleurige prenten van Maria Sybilla Merian. Fraai getekende bloemen, planten, insecten en spinnen waaronder de vogelspin.

Samen met de bodemvondsten uit de kreek vormen ze de basis van de collectie van privé-museum Bakkie. Nu het slavernijverleden zo sterk in de belangstelling staat, krijgt Bakkie wetenschappers van over de hele wereld over de vloer. Zelf reist bas Spek over een paar dagen met de directeur van het Saamakkaans museum naar Nederland voor een grote conferentie in het Amsterdamse Tropenmuseum. We krijgen een exclusieve rondleiding van een enthousiaste Bas die verklapt dat binnenkort nieuwe, spectaculaire historische vondsten gemeld zullen worden. Wij zwijgen voorlopig als het graf.

Spek heeft zich teruggetrokken op Bakkie en wil het niet uitbouwen tot resort. Maar hij blijft een handige ritselaar. Hij ontving diverse Nederlandse politici waaronder Mark Rutte. Wopke Hoekstra kwam speciaal over om de familiegeschiedenis van Marsha te horen. De Nijmeegse burgemeester Bruls is hier kind aan huis. De Haagse burgemeester Van Zanen was hier en Spek bracht hem en andere VVD-prominenten in contact met de nummer 223 van de Quote 500 honderd. Hij heeft in Suriname en Nederland belangen in supermarkten en zit in het vastgoed.

Bij de terugtocht door de kreek ontmoeten we diverse kleine bootjes met bemodderde mannen. Zij verzamelen krabben in de mangrove oevers. Het is volle maan, springtij en daardoor extreem laag water. Dit gebeurt tweemaal per jaar, dan breekt de krabbengekte los. De krabbenvangers verdubbelen of verdriedubbelen in een paar dagen hun maandinkomen. De krabben gaan levend in rijstzakken naar de markt.

Het is onze laatste avond in Suriname en we eten en drinken bij Coffeebox, aan de Wilhelminastraat. De favoriete hangout van Robert en Andjanie. De sfeer als op de strip in Miami is op deze zaterdagavond nog sterker dan eerder. Nu ook met opgevoerde auto’s die voor de deur het rubber van hun banden branden waarbij de rook blauw oplicht door onder de auto aangebrachte Led-verlichting.

Johan Adolf Pengel Airport

Deze dag staat onvermijdelijk in het teken van de terugreis. Voor Andjanie betekent dat naar de markt om grote hoeveelheden groente en fruit in te slaan. Vlees en garnalen (!) waren al in Nickerie gekocht. Het ligt in de vriezer bij Ansje op de Laurensweg waar we eerder deze reis logeerden. Om alles mee te nemen naar Nederland zijn twee extra koffers meegekomen. Het is allemaal ook in Nederland te koop, maar de traditie wil dat heel eetbaar Suriname wordt meegenomen in het vliegtuig. Surinam Airways (maar iedereen heeft het nog steeds over de SLM) faciliteert dat met ruime regelingen voor extra bagage en op Zanderij (officieel J.A. Pengel Airport) kun je taxfree groente kopen.

De markt in Pad van Wanica is gelukkig overdekt, want het is opnieuw een snoeihete dag. Het schema is strak. Een uur voor de boodschappen op de markt, een uur om de nasi/bami met kip van de markt bij Ansje thuis op te eten en twee uur om de koffers om te pakken. Intussen heeft Dinesh, de man van Ansje, de eerste twintig van vijftig doksen (eenden) schoongemaakt in de buitenkeuken op het erf. Het is een bestelling van de restaurantketen Roopram waar Dinesh ook bezorgdiensten voor doet.

Dan brengt Ansje ons per pickup met een laadbak vol koffers naar het vliegveld. Het inchecken gaat soepel en gemoedelijk. Achter de douane doet een strenge dame van de security moeilijk over te veel pindasambalsaus in de handbagage van Andjanie. Als we de gesealde pakken saus (het ziet eruit als grote plakken hasjiesj) over ons vieren verdelen en een paar meter verderop weer in de tas van Andjanie stoppen, kraait daar geen haan naar.

Hier staart niemand naar schermen met gatenummers, vertrek- en aankomsttijden. Iedereen wacht op vertrek van hetzelfde vliegtuig. Het enige scherm in de wachtruimte voor de gates toont een Amerikaanse basketbalwedstrijd. We doden de tijd met broodjes Pom en Bakkeljauw, het kiezen van een fles rum uit het ruime taxfree aanbod en het aanschaffen van de Surinaamse versie van het klassieke bordspel Mens Erger Je Niet.

Andjanie laat de laatste kans op Surinaamse waar niet voorbijgaan en komt weer met allerlei volle plastic tasjes aanzetten. Het plastic is hier nog niet in de ban. Het wordt gretig gebruikt en uitgedeeld. Als de gate opengaat lopen we in een grote zwerm naar de vliegtuigtrappen aan voor- en achterzijde van het vliegtuig.

Eenmaal boven ontstaat een typisch Surinaamse situatie. Waar witte Nederlanders de neiging hebben zich te schikken naar regels en procedures gaat bij Surinamers het sociale altijd voor. Mensen die de deuren van de metro bij de haltes in Amsterdam Zuidoost voor elkaar openhouden worden door de Surinamers als beleefd ervaren. De Hollanders ergeren zich aan de mensen die de dienstregeling in de war schoppen.

In ons vliegtuig gebeurt iets vergelijkbaars. Witte mensen schikken zich naar de hen toegewezen zitplaatsen en bagageberging. Surinamers gaan er op hun gemak over in discussie en moeten door de stewards in het gareel gemasseerd worden. Nog een verschil. In het angstvallig egalitaire Nederland laten we ongelijkheid zoveel mogelijk onbenoemd. Bij Surinam Airways niet. Hier wordt omgeroepen dat de mensen in de economy class geacht worden de toiletten achterin te gebruiken. In de economy wordt ook alleen alcohol geserveerd tijdens de reguliere servicerondes, terwijl de bar in de business class altijd openblijft. Nuttigen van meegebrachte alcohol is ten strengste verboden. Alles luid en duidelijk door de intercom gecommuniceerd.

Als ik in slaap begin te vallen, meldt de catering zich. Mijn broer, die een rij achter mij zit, tikt me op de schouder en grijnst:’ kijk nou Bas, bami met kip!’. Hij weet dat ik ervan houd, maar ook dat ik het de afgelopen weken wel genoeg at als ontbijt, lunch of diner. We hebben niet altijd hetzelfde gevoel voor humor, maar soms moet ik erg om hem lachen. Zoals tijdens de Hindoestaanse huwelijksplechtigheid. Wij zaten naast elkaar op de plastic stoeltjes en de Pandit was al een uur aan het prevelen in het Hindi. Mijn broer buigt zich opzij en fluistert in mijn oor: ‘zou hij ook een biertje voor ons kunnen toveren?’ Mijn mondhoeken trekken weer omhoog als ik het opschrijf.

In het vliegtuig doen we of we nu echt gaan slapen. We hebben een kussentje gekregen, maar kunnen ons hoofd nergens neerleggen. Ik moet toch een beetje geslapen hebben, want vijf uren gaan niet zomaar om. Dan doen we of het ochtend is en krijgen een klein ontbijtje.

Nog tweeënhalf uur te gaan. Het is nu druk bij de toiletjes. Ik zie hoe een vrouw haar oude moeder en zichzelf achter het vouwdeurtje wurmt. Ik heb zelf eens mijn moeder in haar nadagen moeten verschonen in een restauranttoilet. Ik bewaar er geen prettige herinneringen aan.  De exercitie in het hokje op tien kilometer hoogte moet erger zijn. De purser roept om dat de trolley nog een keer langskomt.