Categoriearchief: geen categorie

Opgave

Ruimtelijk ordenaars, planners en stedebouwers zijn dol op het begrip ‘opgave’. Een recente studie van Regioplan verkent de ‘opgaven op mesoniveau’. De vereniging Deltametropool en het Jaar van de Ruimte spreken in de juliversie van het manifest Nederland 2040 zelfs van ‘zes onvermijdelijke opgaven voor de komende vijfentwintig jaar’.

De liefde voor het woord opgave zegt iets over de dienstbaarheid van de ruimtelijke ordening en ook iets over de technocratische traditie die we daarin hebben. Een opgave is volgens Van Dale gewoon een taak. Het doel is door anderen geformuleerd, wij zorgen voor de meest doelmatige en efficiënte oplossing. Een benadering met een hoog TINA-gehalte (there is no alternative).

Het manifest-in-wording ‘Nederland 2040’ stelt in de introductie: “Het Nederland van 2040 vraagt nu om politieke keuzes.” Zeg ons wat we moeten doen, smeekt de beroepsgroep eigenlijk. Want dan kunnen we onze actiehouders met doorzettingsmacht in stelling brengen voor het rijtje concrete acties dat we maar vast hebben opgesteld. Zo kennen we onze ordenaars weer.

Toch is die vraag om politieke keuzes best gek, want in het lijstje van de zes gekozen opgaven staan er twee waarin de politieke keuzes al gemaakt zijn, drie waarover we het als samenleving eerst nog maar eens moeten hebben voor de politiek haar keuzes maakt en eentje waarbij geen politiek nodig is, alleen meer praktijkervaring.

In de energietransitie moet alles – ook fysiek – vooralsnog wijken voor de doelstellingen van het Energieakkoord. Voor de wateraanpak ligt er een nieuw Deltaplan en volop mandaat voor versnelling. Aan de slag dus planners en ontwerpers, lijkt mij.

Met die stedelijke netwerken zijn we er nog niet uit: alle ballen op Amsterdam of de vertrouwde Randstad verpakt als metropoolmodel met ‘borrowed size’? Ik geloof niet dat die discussie buiten de beroepsgroep al sterk leeft, maar relevant is hij daar zeker. Dan de zorg voor een gezonde leefomgeving. Iedereen voor, maar hoe ver mag de betutteling met uitnodigende trappen en verborgen liften gaan?

Integreer technologie en ruimte. Prima! Maar hoe dan? Iedere spreker begint tegenwoordig met de disclaimer dat hij geen glazen bol heeft. De opkomst van internet en de mobiele telefoon leert dat we nog geen vijf jaar vooruit kunnen kijken. En de technologische ontwikkeling gaat steeds sneller. Ga er maar aan staan.

Vrijer hergebruik van ruimte krijgt met de Omgevingswet al een zetje en is verder een kwestie van praktijkervaring. De RO-wereld moet dus niet om politieke keuzes vragen, maar werk maken van het eerste van de vijf door het Jaar van de Ruimte geformuleerde ontwikkelprincipes: ‘benut maatschappelijke energie’.

Bas van Horn

Deze blog werd op 17 augustus 2015 gepubliceerd op de site van ROMagazine

Klein en bijzonder

De dag van de Citymarketing is niet doorgegaan. Er komt ook geen Innovatie Award of Scriptieprijs dit jaar. De organisatie is zich aan het herbezinnen. Heel begrijpelijk, want het uithangbord van de citymarketing is – naast het logo – de slagzin en de slagzin heeft tegenwoordig vaak een slechte pers. Plaatsen die het toch al goed doen hebben een goede slogan ( denk aan ‘ I Amsterdam’ of ‘Er gaat niets boven Groningen’) en om de catchlines van de anderen wordt vooral gegniffeld (‘Doe het in Dronten’). Hieronder een eigen steekproef naar de stand van zaken.

Deze blog is één van de laatste klusjes voor mijn zeilvakantie. Het reisdoel is globaal gekozen, de Waddenzee, de wind bepaalt de route. We starten bij camping en jachthaven Uitdam waar het sinds de overname door Europarcs marina en resort ‘De Poort van Amsterdam’, heet. Men had kunnen allitereren met Marina Marken, maar heeft terecht aangehaakt bij het sterke merk Amsterdam. En op nog geen half uur rijden van die stad is de claim ‘de poort van’ niet heel vergezocht.

Het zit er dik in dat we eerst naar ‘Lelystad geeft lucht’ varen. Lucht in de zin van ruimte waarschijnlijk, maar associaties met longaandoeningen, gebakken lucht en ‘lucht verkopen’ zijn niet heel ver. Het kan ook zijn dat we in ‘Enkhuizen boeit’ terecht komen. Een woordspelige verwijzing naar het maritieme karakter en de geschiedenis van de stad die doet hopen dat we er ook weer weg mogen.

Als het hard waait gaan we vervolgens binnendoor en komen in’ Skarsterlân natuerlik ûndernimmend’. Dat fries is een keuze, maar met natuur en ondernemen spaart de gemeente van Joure kool en geit. Of ze moeten de combinatie als Unique selling point zien. Met ‘Kijk, dat is het mooie van Leeuwarden’ hebben ze in de Friese hoofdstad een originele invuloefening van de slagzin gemaakt.

Roept ons ondertussen het zoute water? Dan op naar ‘Harlingen heeft wad!’ Woordspelingen met ‘wad’ zijn schering en inslag rond de Waddenzee. Zowel op het vasteland en de eilanden als op scheepsrompen. Inhoudelijk heeft dat wad verder niks te melden. Dat is meteen ook de meest gehoorde vakkritiek op de gemeentelijke promoslogans in het algemeen: ze zeggen inhoudelijk weinig en zijn niet onderscheidend.

Als we met ons kleine bootje vervolgens het zeegat uit durven, moeten we kiezen. ‘Texel, een uitdagend avontuur’ ligt niet erg voor de hand. Het is een lastige route en eenmaal daar valt het met dat avontuur toeristisch gezien wel mee. Ik vermoed dat de kreet vooral voor ondernemers bedoeld is die mogelijk in dit losgeraakte stukje van Noord Holland willen gaan pionieren.

‘Groen is de helm, wit is het zand, dat zijn de kleuren van Vlieland’. Met deze echte zin toont Vlieland zich het meest poëtische en onderscheidende van de Waddeneilanden. Het valt meteen minder op dat helmgras overal groen is en het zand op alle eilanden wit. Goede kans dat we toch voor de bestemming ‘Terschelling, parel van de Wadden’ kiezen. Relatief makkelijke route zonder gedoe met wantijen en inderdaad: heel aantrekkelijk. Tussen Terschelling en Amsterdam bestaat een soort informele stedenband. Die blijkt ook uit het vanzelfsprekend chauvinisme dat stad en eiland delen.

‘Ameland, ons mooiste stukje buitenland’, is de meest curieuze kreet uit deze opsomming. Wie is hier de afzender? Nederland, Friesland? In ieder geval niet Ameland zelf, want het zou toch stug zijn als ze zichzelf zien als een ‘mooi stukje buitenland’. Blijft over ‘Schiermonnikoog, klein en bijzonder’. Als alles meezit het verste punt van onze tocht. Schiermonnikoog is inderdaad het kleinste van de Nederlandse Waddeneilanden (afgezien van Rottumeroog, Rottumerplaat en Griend) en meermaals uitgeroepen tot mooiste plek van Nederland. Zoals ik aan het begin al zei: de beste plaatsen hebben de beste slogans, om de rest gniffelen we een beetje. Ik wens de organisatie Citymarketing een vruchtbare bezinning.

Bas van Horn

Deze blog werd op 14 juli geplaatst bij ROmagazine online.

Ongelijk is niet altijd oneerlijk

Geen woning, geen kroning, de slag om de Blauwbrug, lijn 10 in lichterlaaie. Toen ik in 1980 (weer) in Amsterdam kwam wonen, was ik onder de indruk van de kraakbeweging en wat ze voor elkaar kreeg. Na een inbraak met de koevoet droeg men de wettelijk voorgeschreven bewijzen van bewoning naar binnen en klaar was Kees. Weer een pand veroverd op huisjesmelkers of grootkapitaal, weer een beetje minder woningnood of weer een plek erbij voor kunstenaars en alternatieve bedrijfjes. Was de stad immers niet van ons allemaal?
Nou nee, eigenlijk. De stad kende weliswaar decennialang een rood bestuur, maar de onafhankelijke republiek is er niet uitgeroepen en de eigendom nooit afgeschaft. De stad was dus vooral in overdrachtelijke zin ‘van ons allemaal’. Een vage notie van inclusie als een warme deken waaronder niemand zich onbehaaglijk hoefde te voelen over verschillen en ongelijkheden.

Alles kwam uit de kast om de illusie in stand te houden. In de eerste plaats via het huisvestingsbeleid. Een ingewikkeld systeem van wachtlijst- en puntenstelsels om iedereen van overheidswege netjes onder dak te brengen. In de Witte de Withstraat of aan de Herengracht, het was een kwestie van wachttijd en urgentie.
Een systeem van ‘eerlijk-duurt-het-langst’. Toch woonden hele families bij elkaar in de straat en hoefde de gelukkige met een sociale huurwoning op een A-locatie niet meer te werken, zolang de onderhuurders de post bleven doorsturen. Uiteindelijk kapseisde het stelsel feitelijk onder een tsunami van urgent verklaarden.

Oneerlijke stadssteun

Iets vergelijkbaars deed zich voor in de culturele hoek. Een gemeentebestuur dat weinig uit kon richten tegen speculanten die hun bezit leeg lieten staan, kon wel wat buitenparlementaire druk op de vastgoedsector gebruiken. Het stadsbestuur omarmde het verhaal van het (voormalige) kraakpand als broedplaats. Vrijhavens moesten er zijn, ruimten voor het niet-commerciële experiment en voor het alternatieve bedrijf. Liefst binnen de Ring, met een lage huur en coöptatie om zelf je medebewoners te kunnen kiezen.

Wie voor een woon-werkruimte op een aantrekkelijke locatie gewoon naar de makelaar ging, betaalde de hoofdprijs. Die discrepantie vond blijkbaar niemand oneerlijk, en die deed er ook al snel niet meer toe. Toen het verboden werd was kraken in Amsterdam al lang iets voor jonge buitenlanders met schurftige hondjes. De assertieve Amsterdamse voorhoede maakte zich inmiddels een nieuw verhaal eigen.
Dat nieuwe verhaal surfte mee op de neo-liberale golf. De corporate wereld had laten zien wie er de baas is en dwong de stad te kiezen voor de Zuidas in plaats van de IJ oevers. Daar kwamen de spiegelende torens van de hoofdkantoren, de financiële sector en de advocaten. Dankzij Richard Florida werd deze ‘hoogwaardige dienstverlening’ al snel in één adem genoemd met de creatieve sector als de nieuwe pijlers van de stadseconomie.
Dat creatieve ging niet zozeer over de fietsenmakerijtjes en ambachtelijke meubelmakers van weleer, maar om internet- en mediabedrijven. Toen de crisis uitbrak en ‘het initiatief van onderop’ uitkomst moest bieden in de stagnerende stadsontwikkeling, werd dat wel eens uit het oog verloren. Toch begon de stad al onder de GroenLinks wethouder Maarten van Poelgeest oog te krijgen voor de concurrentievervalsing en ‘oneerlijkheid’ van stadssteun voor sympathieke initiatieven die ook privaat tot stand hadden kunnen komen of die eigenlijk niet levensvatbaar zijn.

Overheid, stop met krampachtig sturen

En gelukkig maar. ‘Een eerlijke stad met een plekje voor iedereen’, zoals we volgens de aankondiging van de talkshow Stadsleven allemaal willen, is een stad die maatschappelijke verhoudingen verdoezelt. Een stad die gedoemd is krampachtig te sturen met beleid dat bol staat van de perverse effecten. De overheid moet niet pretenderen meer te kunnen doen dan ervoor te zorgen dat de onderkant van de samenleving niet door het ijs zakt en dat iedere Amsterdammer aan de start zoveel mogelijk gelijke kansen krijgt. Meer moet ze ook niet willen.
Er bestaat geen recht op een plekje ‘binnen de ring’. Lelystad, Almere en Zuidoost zijn prima startpunten voor een wooncarrière in de Metropoolregio Amsterdam en tegelijk een alternatief voor wie zo’n carrière niet wil of kan maken. Als de stad eerlijker moet dan vooral eerlijker over ongelijkheid.

Deze blog werd op 16 juni geplaatst op Stadsleven Amsterdam

Het ‘foute-fietsen-veldje’

bord bij het voute vietzen hockAnders dan het lenteweer waren de Schalke-fans er op 11 april van dit voorjaar, vroeg bij. Een buslading allerlulligst uitgedoste vrijgezellenfeestgangers werd gedumpt in de feeststraat van het Zeeuwse Renesse. Als dat maar goed gaat. En verdomd, het ging (min of meer) goed. Tot iemand – vlak voor de bus weer vertrekken zou – meende een arrestatie te moeten verrichten. Enfin. Eén knokpartij van Duitse jongens met de politie van Renesse maakt nog geen zomer, maar het is een begin.

Het weerbericht voor Pinkpop voorspelt opnieuw onweer en overal elders in het land is het ook feest. In Amsterdam staan dit jaar ongeveer driehonderdvijftig grotere evenementen gepland. Dat is nog los van de gewone toeristentoevloed waarover de spraakmakende Amsterdamse gemeente graag een principieel debat wil met de wethouder. Die wethouder voelt daar helemaal niks voor. Ze heeft al laten weten dat iedereen welkom is en dat ze gaat experimenteren met crowdmanagement (‘Kijk ook eens in Oost’) en crowdcontrol (videomonitoring en looprouteadviezen via matrixborden).

Toen hangjongeren nog bromnozems heetten, experimenteerde Amsterdam ook al met de beïnvloeding van potentieel gevaarlijke menigten. De criminoloog Prof. Wouter Buikhuisen stuurde zijn studenten tussen de relbeluste jongelui en liet hen demotiverende praatjes rondstrooien. ‘Kom, we gaan maar naar huis. Het wordt toch niks meer vanavond’. Deze ‘agenten anti-provocateurs’ werden veelal ontmaskerd en uitgelachen.

Later werd bij tal van gelegenheden (voetbal- en kraakrellen) veel ervaring opgedaan met M.E. tactieken afgewisseld door optredens met de platte pet. Een repertoire waarin de psychologie niet verder gaat dan ‘good cop, bad cop’. Een repressieve vorm van menigtemanagement die nog altijd heel handig is voor buitenstaanders die snel willen weten waar het in een uitgaansgebied staat te gebeuren (het plein met de blauwe busjes in het zijstraatje).

Inmiddels hebben we dankzij internet en sociale media kennis gemaakt met het fenomeen van de flitsmenigte. Een op Facebook aangekondigd tuinfeestje deed Drenthe op zijn grondvesten schudden. Maar ook aan de kant van het gezag zit men niet stil. Weersverwachtingen, verkeersberichten, bewakingsbeelden, pijlsnelle data- en Twitteranalyses zorgen ervoor dat in de control rooms en crisiscentra van dit land de vinger aan de pols blijft. Ook nu zit in een aantal gemeenten waarschijnlijk een veelkoppig team met opgerolde mouwen paraat bij de beeldschermen: alles om de kermis, het corso of het festival tot een goed einde te brengen.

Je zou bij al die data en techniek nog heimwee krijgen naar het psychosociaal veldwerk van Buikhuisen. Mocht dat het geval zijn, dan raad ik Terschelling aan. Op het mooiste eiland van de Wadden komt in juni al dertig jaar lang heel Noord Nederland inclusief Amsterdam samen voor het Oerol-festival. Tien dagen locatietheater, muziek, drank en huurfietsen voor zo’n 50.000 bezoekers verspreid over het hele eiland. Nooit een wanklank gehoord. En mocht het deze keer toch niet helemaal goed gaan, dan is dat de betreurenswaardige uitzondering die de regel bevestigt.

Het geheim? In de eerste plaats de geitenwollensokkengoedmoedigheid uit de provincie die iedere opgefokte Amsterdammer onschadelijk weet te maken. In de tweede plaats de geoliede organisatie die na dertig jaar subtiel is gefinetuned. En in de derde plaats het vrijwilligersleger dat ongewenst gedrag steevast tegemoet treedt als een misverstand dat eenvoudig weggenomen kan worden.

Als er dan toch gesanctioneerd moet worden – bijvoorbeeld bij foutparkeren dat met duizenden fietsen in een weiland goed mis kan gaan – dan met een knipoog. De foutparkeerder vindt zijn fiets terug op het ‘foute-fietsen-veldje’. Een gemarkeerd hoekje van het weiland met een omgekeerde kist als podium. Wie zijn fiets terug wil wordt hier door een meisje met een stralende lach een tikje dwingend uitgenodigd om dan eerst op de kist te gaan staan en een liedje te zingen. Entertainment met een hoge afschrikwekkende werking.

Als de stress van het zomerfeestseizoen achter de rug is, wens ik alle crisiscentrummedewerkers van dit land een werkbezoek aan Terschelling. Een overtocht voor een cursus beheer van de openbare ruimte in uitzonderlijke omstandigheden en crowdmanagement met een vriendelijk gezicht.

Bas van Horn

Deze blog werd op 12 juni geplaatst bij ROmagazine

 

Hoe erg is (een beetje meer) ongelijkheid in Amsterdam?

Hoe erg is (een beetje meer) ongelijkheid in Amsterdam? Aan die vraag komt men niet toe tijdens de derde editie van de Staat van de Stad. Een evenement waar tout Amsterdam op maandagavond 18 mei voor naar de Stadschouwburg komt. In plaats van de vraag boven dit stukje luidt het thema: Hoe ongelijk is Amsterdam? Acht wetenschappers en deskundigen reflecteren op de jongste feiten en cijfers zoals verzameld door de onderzoekers van de gemeente, of zetten daar hun eigen inzichten tegenover.

De sheets van Jeroen Slot, hoofd Bureau Onderzoek en Statistiek van Amsterdam, moeten de feitelijke basis leggen voor de gedachtewisseling van deze avond. Het levert een genuanceerd beeld op, maar ook de conclusie dat de ongelijkheid wel degelijk enigszins groeiende is. Noord, Zuidoost en Nieuw-West voeren de zwakke lijstjes aan, terwijl ‘bakfietshoofdkwartier’ Watergraafsmeer blaakt van (zelf) vertrouwen. Slot ziet de bui al hangen, getuige zijn oproep om eerst naar de feiten te kijken voor we met z’n allen in de emotie schieten. Tevergeefs.

De zaal heeft geen zin in nuances. Nederland behoort met de Scandinavische landen tot de meest egalitaire samenlevingen ter wereld, zegt wethouder Ollongren in haar welkomwoord. Geen reactie van het twitterende publiek. Een sheet in een van de presentaties waaruit blijkt dat de diversiteit naar herkomst ‘binnen de ring’ de afgelopen twintig jaar nagenoeg geen verandering heeft ondergaan. Weer geen sjoege op #destaatvandestad.

De zaal (en een deel van de wetenschappers) weet hoe het zit. Je kunt het vanuit de helikopter dan misschien niet zien, maar segregatie is het probleem en gentrificatie de boosdoener. Iedere eerste hippe koffietent of vintagewinkel in een buurt is een vlag geplant door de hipsters en yuppen, de voorbode van verdrijving van jofel en sjofel Amsterdam. Een opmerkelijk staaltje ‘weg met ons’ van een zaal vol witte, succesvolle Amsterdammers die voor de bühne graag het gelijkheidsideaal hoog houden.
Lang leve de volkshuisvesting en geen woord over de ongelijkheid waarbij jonge academici zich voor tonnen in de schuld steken, terwijl de buren voor een paar honderd euro per maand klagend aan de telefoon hangen zodra de bel het niet meer doet. Waarom moet iedereen eigenlijk overal in de stad kunnen wonen? Vanwege de diversiteit? Omdat we immers ook Audi’s en Mercedessen uitdelen omdat het er anders zo sneu uitziet in een straat met allemaal Daihatsu’s en Dacia’s?

Henry de Groot van het CPB en bijzonder hoogleraar Regionaal Economische Dynamiek aan de VU, pleit vanwege die groei en dynamiek voor een stukje ‘verder toelaten van het uitsorteringsproces’. Een eufemistische formulering van een serieuze suggestie die hem op gehoon komt te staan. ‘De armen de stad uitjagen, zal je bedoelen’, roept het internet. En als hij daarop stelt dat je in Almere en Lelystad ook prima kunt wonen, barst de zaal uit in schaterlachen.

Maar wat is er mis met een wooncarrière van buiten naar binnen in de Metropoolregio Amsterdam? Waarom kunstmatig mengen als diverse onderzoeken uitwijzen dat zowel de onder- als de bovenkant daar niet gelukkiger van wordt? We zijn niet hetzelfde, we willen niet hetzelfde en we kunnen niet hetzelfde. Wel zo veel mogelijk gelijke kansen bieden -en dan is er met name in het beroepsonderwijs nog een hoop te doen. Daar heeft de wethouder aan het begin al meteen het grootste gelijk van de avond.

Bas van Horn

Deze blog werd op 19 mei geplaatst bij ROmagazine online

Het verlangen naar voorkomen

‘Schrik niet, ik wreek geen quaat maar dwing tot goed. Straf is mijn hant maar lieflyk mijn gemoet’’. Deze woorden van Pieter Corneliszoon Coen uit 1607 staan te lezen op de toegangspoort tot het voormalige Spinhuis in Amsterdam. Bestuurskundige en politiek filosoof Rik Peeters ziet in de dubbeldoelstelling van repressie en preventie een opvallende overeenkomst met de ‘Top 600 aanpak’ die de gemeente Amsterdam in 2011 voor jonge veelplegers invoerde.
Peeters promoveerde in 2013 op preventiedenken in het openbaar bestuur. Zojuist verscheen bij Van Gennep Amsterdam op basis van die promotie ‘Het verlangen naar voorkomen’. In dit boek beschrijft Peeters hoe het preventiedenken de overheid verandert. Voorkomen is beter dan genezen, maar tegen welke prijs?

In het essay ‘Ruimte voor risico’s: overwegingen bij vrijwillige risicoacceptatie door burgers in het nieuwe omgevingsrecht’ heeft hij die prijs – tal van geboden en verboden voor de inrichting en het gebruik van de leefomgeving – in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu al eens beschreven. In dat essay valt ook te lezen dat meer keuzevrijheid goed en tevens beheersbaar zou kunnen zijn.

Met denkers als Foucault en Lacan in zijn bagage, beschrijft Peeters in zijn boek hoe heersers zich na het bedwingen van de ‘buitenwereld’ richtten op het beheersen van de binnenwereld, de eigen burgers. Hoewel de mix van repressie en preventie minstens zo oud is als Pieter Corneliszoon Coen, ziet Peeters een cesuur aan het eind van de jaren zeventig.

Verbieden en bestraffen helpt niet meer tegen de individualisering en de welvaartsexcessen die ons bedreigen. De overheid wil voorkomen. We krijgen preventiebeleid tegen obesitas, drank, vet, hufterigheid, kindermishandeling, schooluitval, de gevolgen van geluidsoverlast, fijnstof en de gevaren van te steile trappen.

De valkuilen van het voorzorgprincipe zijn evident. Hoe ver moet je gaan en wat is (kosten)effectief? Daarnaast heeft dit principe als consequentie het benoemen en vroegtijdig monitoren van risicogroepen, bijsturen van gedrag en het voeren van beleid dat ‘goed is voor eigen bestwil’. Het gevolg is een betuttelende overheid die mensen niet de ruimte laat zolang ze zich aan de wet houden, maar een die de juiste levenswandel voorschrijft.

Anders dan de soms wat makkelijk libertaire hoogleraar bestuurskunde Paul Frissen, is Peeters praktisch ingesteld. In zijn ogen is de kernvraag niet of preventie gerechtvaardigd is, maar hoe we de inzet van preventieve technieken redelijk en proportioneel kunnen houden. Hij geeft daarvoor enkele ‘beginselen van behoorlijke preventie’: ongevraagde zorg moet geweigerd kunnen worden zolang het anderen niet schaadt, opgebouwde dossiers horen eigendom te zijn van de burger en bewijslast voor preventief ingrijpen moet sterker en onafhankelijk toetsbaar worden.

O ja, de leefomgeving. Ook in zijn essay is Peeters praktisch. Er is best meer ruimte voor vrijwillige risicoacceptatie. Wat is de aard van het risico? Is er werkelijk sprake van volwaardige en vrijwillige risicoacceptatie? Is er een zorgplicht van de overheid met alles wat daarbij hoort? Langs die criteria laat hij in een paar voorbeelden zien dat meer ruimte makkelijk kan. Dove gevels mogen open, buitendijks wonen moet je zelf weten, wonen op het industrieterrein en wonen op vuile grond kan, mits bepaalde maatregelen worden getroffen en men de eigen verantwoordelijkheid accepteert. Zorgvuldigheid is geboden, maar het uitgangspunt blijft: ‘Burgers hebben het recht om beslissingen te nemen die bestuurders of beleidsmakers niet zouden nemen. Anders geformuleerd: burgers hebben het recht op onverstandig gedrag – tenminste, zo lang dit niet ten koste gaat van anderen en zo lang dit gedrag voortkomt uit een vrije wilsuiting’. Ik teken ervoor.

Bas van Horn

Rik Peeters: Het verlangen naar voorkomen, Uitgeverij Van Gennep ISBN 9789461643292/NUR 740
Rik Peeters: (2014a)Ruimte voor risico’s, overwegingen bij vrijwillige risicoacceptatie door burgers in het nieuwe omgevingsrecht.

23 april 2015 geplaatst in RO Magazine

Communicerende vaten

Eind maart werd het laatste krakersbolwerk van Amsterdam ontruimd. Met een ouderwetse confrontatie tussen politie en actievoerders sloot de Hoofdstad, pal achter het Paleis op de Dam, een halve eeuw kraakgeschiedenis af. Het Parool meende op de voorpagina dat de stad er met een vrijplaats minder en nog meer hotelcapaciteit weer een stukje ‘aangeharkter’ bij zou komen te liggen, maar ook dat Mokum per saldo verlies lijdt. Aandeelhoudersrendement versus maatschappelijk rendement: 1-0.
De krant heeft zijn conclusie getrokken. Rick Vermeulen, RO-ambtenaar en onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam, moet zijn bevindingen nog ordenen en opschrijven. Hij onderzoekt niet de kraakgeschiedenis, maar wel de actuele ontwikkeling in de ruimtelijke ordening. In beide speelt ruimtelijke waardecreatie ( en voor wie dan wel?) een belangrijke rol.

Vermeulen zal in zijn publicatie vertellen hoe we van de toelatingsplanologie via de ontwikkelingsplanologie naar de uitnodigingsplanologie zijn gegaan. Hoe we dankzij Richard Florida en de crisis de creatieve stad en de onzekerheid zijn gaan omarmen. Hoe we afscheid hebben genomen van masterplan en blauwdruk om over te gaan op incrementele ruimtelijke ontwikkeling en organisch groeien. En dat met nieuwe partners naast de usual suspects waarmee aandacht vrijkwam voor gebruiks- en andere maatschappelijke waarden.

Geen stad in het land of er ligt wel een wijk, spoorzone of havenbekken die of dat tot nieuwe bloei moet komen dankzij initiatief ‘van onderop’. Een ruim gesteld eindbeeld biedt een stip aan de horizon. Zekerheden zijn er weinig, kansen des te meer. Amsterdam weet er met het project ‘Het Buitenste Binnen’ en het initiatief ‘De Improviserende overheid’ alles van. En misschien juist daarom was de stad al onder de linkse wethouder Maarten van Poelgeest kritisch.

Waar, hoeveel en hoe lang mag de stad maatschappelijk initiatief ondersteunen? Welke steun is in feite subsidie die niet naar iets anders kan en wanneer concurreert het met ruimtelijke initiatieven op eigen kracht? Leren plannen en leven met minder (schijn)zekerheden is een stukje winst van de crisis. Toch zullen de traditionele ontwikkelpartijen (die weer kansen zien) om een minimum aan zekerheden blijven vragen. Dat vergt ook in de toekomst een meer of minder dwingend exploitatieplan en andere garanties.
Vermeulen stevent – zoals het een goed wetenschapper betaamt – af op de zeer genuanceerde conclusie dat ‘vasthouden’ (plannen) en ‘loslaten’ (ruimte geven) communicerende vaten blijven. Politiek en ordenaars houden een belangrijke rol. Aandeelhoudersrendement op de ene plek is immers maatschappelijk rendement op een andere.

De stad had zichzelf een cadeautje kunnen geven met een originelere bestemming van het Tabaksblok, maar een nieuwe laagdrempelige vrijplaats op deze A-locatie zou de verhoudingen wel heel scheef trekken. Dat heeft niet zoveel met een veranderd sentiment te maken, maar meer met een volwassen benadering van maatschappelijk initiatief.

Waar Eva de Klerk van het kunstenaarsinitiatief op de voormalige NDSM-werf in Amsterdam Noord zich in de krant beklaagt omdat ze steeds vaker hoort dat ze ‘te mooi zitten, te weinig betalen en te weinig doen’, zou ze zich ook serieus genomen kunnen voelen. Een belang tussen andere belangen die allemaal gewogen moeten worden.

1 april 2015 geplaatst in RO Magazine

Tijdelijk als appetizer

Plannen voor het hele Stadionplein in Amsterdam Oud Zuid kwamen niet van de grond. In stukjes lijkt het nu wel te lukken. Er komen twee grote bouwblokken op het lege stadionplein en aan de andere kant van de Amstelveenseweg krijgen de iconische Citroën garages een nieuwe invulling. Maar nu nog even niet, eerst een voorafje.
Op het plein straks twee forse bouwvolumes. Eén gebouw van zeven lagen wonen met een winkelplint en de Febo. Daarnaast een pand met twee verdiepingen hotel en daaronder het smaakmuseum Culina Experience . Een ‘belevenis’ met een eetmuseum, een kooktheater, een kookschool en een proeflokaal.

Aan de overkant, aan weerszijden van de ingang van het Olympisch Stadion uit 1928, staan twee vrijwel lege modernistische garages. Beide gebouwd in respectievelijk 1930 en 1960 naar ontwerp van Jan Wils, voor de N.V. automobiles Citroen. Bouwinvest herontwikkelt deze panden tot multifunctionele kantoren, winkels en horeca.

In de jongste van de twee garages zal naar verluidt een dependance komen van het restaurant ‘Hotel de Goudfazant’. Een zaak die ondanks de verwarrende naam en een onvindbare locatie op een bedrijfsterrein achter een slagboom op de Noordelijke IJ-oevers, al jaren succesvol een kale loods exploiteert. De uitbaters doen ook Radio Royaal in de oude Philips-fabriek in Eindhoven.

Maar nu dus nog even geen fazant in de garage, want eerst moet het EK atletiek in het Oude Olympisch Stadion ongestoord afgewerkt worden. De verbouwing van de garages begint daarom pas medio 2016. Tot dan is er een prachtige tussentijd waarin de beleving van het plein zal worden bijgebogen naar een rauwere smaak dan de uiteindelijke plannen uitstralen. We gaan er vanaf april alvast een beetje aan wennen. Dan opent restaurant BAUT namelijk BAUT ZUID In het oudste deel van de garage.

BAUT werd wereldberoemd in Amsterdam met een tijdelijk restaurant in een pand van het voormalige Parool- en-Trouw-complex aan de Wibautstraat. Daar gaan ze eind maart dicht om er na de verbouwing van de panden terug te keren met een nieuwe formule. Ondertussen zitten ze voor vijf maanden op 1000 vierkante meter in Oud Zuid. Dat is even kort als veel. Het wordt dus heel erg pop-up.

&Prast &Hooft ontwerpt de bar, Donald Beekman (DBXL) doet het grafisch ontwerp en mag de naam op de gevel schilderen. Sandra Planken (NOUN-Amsterdam) verzorgt interieur & ontwerp en laat de inventaris uit de Wibautstraat wit spuiten. Daarnaast is Planken curator van de Bautgallery op de vijfhonderd vierkante meter van de voormalige showroom. Hier krijgen jonge kunstenaars en ontwerpers van Amsterdamse academies een kans zich in Zuid te presenteren met eigen werk en events. Een aantal trendgevoelige merken wil zich nu al graag verbinden aan wat hier te gebeuren staat. Zo werkt tijdelijk bestemmen als appetizer voor een definitieve invulling en brengt er hopelijk een beetje leven in.

4 maart 2015 geplaatst in RO magazine

Kansenplanologie

De Beurs van Berlage zat bij de opening van het Jaar van de Ruimte propvol. Het bewijst, volgens lector vastgoed Cees Jan Pen in zijn Cobouw column (26-1-2015), dat ruimte leeft en er onder ruimtelijk ordenaars behoefte is aan nieuwe kaders, concepten en manieren van omgaan met de ruimtelijke werkelijkheid. Vervolgens heeft hij het veel over de kaders en weinig over nieuwe manieren.
Pen heeft, samen met Herbert ter Beek van BEA, een analyse gemaakt van retail- en binnenstadvisies van de G32. Retailvisies blijken te zitten op de lijn van verbieden en binnenstadvisies willen juist uitnodigend zijn. Dat wringt en in praktijk kiest men voor ‘incidentenplanologie’. Zodra een megastore zich meldt, wordt het beleid ter versterking van de binnenstad nogal eens vergeten. Soms zelfs met de smoes dat de ‘hyperformule’ goed is voor de binnenstad.

Dat moet afgelopen zijn, meent Pen. Nieuwe provinciale colleges moeten straks helder inhoud geven aan de regierol die in de verkiezingsprogramma’s wordt beloofd. Zij moeten: “een eind maken aan de incidentenplanologie en regionaal kiezen op basis van objectieve facts en figures.” Hoe moeten we ons dat voorstellen? Een soort Regionale planologische dienst die op basis van onomstreden feiten en cijfers bepaalt waaraan ‘behoefte’ is? Daar moet je bij de mondige burger niet meer mee aankomen, lijkt me. Als het sinds de crisis en het webwinkelen al realistisch zou zijn.

Vanaf de introductie van de zelfbedieningswinkel, kort na de oorlog, hebben bestuurders en belangenorganisaties pal gestaan voor de kleine grutters en kaasboeren. En zij niet alleen. Ook de consument steunde zijn winkeliers, zij het steeds vaker met een bij de supermarkt vergeten boodschapje of een bemoedigend praatje dat de omzet ook niet erg omhoog helpt.

Uiteindelijk kiest de consument en dat is zijn goed recht. Maar kennelijk ook weer niet, want hoewel het Rijk de handen er ogenschijnlijk van heeft afgetrokken, blijven provincies en gemeenten supermarkten aan de stadsrand weren. En dat wil het Rijk stiekem ook want, zo schreef Anouk van Kampen afgelopen zomer in NRCQ: “In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is een ‘ladder van duurzame verstedelijking’ opgenomen dat de detailhandel ondersteunt. Eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling voordat er toestemming wordt gegeven.”

Maar hoe kun je nu beter bepalen of ergens ‘vraag’ naar is dan door de markt zijn werk te laten doen? Waarom vinden we ‘gestuurde winkelnering’ een acceptabele manier om – tegen beter weten in – een duurzame of levendige binnenstad te bevorderen? Gelukkig loopt het met die betuttelende ‘ladder’ dankzij de crisis niet zo’n vaart en kiezen bestuurders voor de ‘incidentenplanologie’, die wat mij betreft beter ‘kansenplanologie’ mag heten.

28 januari 2015 geplaatst in RO magazine

Het gedachtegoed van Henk Bleker

‘Op de ouderwetse manier hooien, dat wordt echt een feest’. Zo citeert de Volkskrant (30-12-14) universitair docent en bioloog aan de Wageningen Universiteit, Patrick Jansen van de vereniging Mooi Wageningen. Jansen heeft zijn droom van een oude schoolplaat omgezet in een burgerinitiatief om een stuk grasland bij Wageningen aan te kopen, af te plaggen en met uitgekiend waterbeheer en veel vrijwilligerswerk om te vormen tot de arme grond waarmee de boeren tot diep in de vorige eeuw nauwelijks iets wisten aan te vangen. Met muggenorchis en klokjesgentiaan, dat dan weer wel.
schoolplaat hooien
En mooi voorbeeld van maatschappelijk initiatief dat armlastige overheden een handje helpt, aldus de onderkop in de ochtendkrant. En dat is precies wat het is. Een opkontje voor het behalen van overheidsnatuurdoelstellingen door degelijk onderlegde gelijkgestemden. Want, zo stelt het artikel: ‘Niet iedereen kan natuur beheren, maar in dit geval is er aan kennis geen gebrek. Een erudiet gezelschap van biologen en hydrologen, met drie hoogleraren in de gelederen plus een eigenaar van een communicatiebureau tekenden voor de plannen’.

Anders dan de auteur van het krantenartikel schrijft, sluit dit helemaal niet naadloos aan bij het overheidsbeleid om burgers zelf verantwoordelijkheid te laten nemen voor de realisatie en het beheer van de natuur. Het sluit wel naadloos aan bij de praktijk waarin burgerparticipatie niet meer is dan uitvoering van overheidsbeleid met andere middelen. Burgers zijn hier doorgaans de mensen die tijdens hun arbeidzaam leven het beleid bedachten of in ieder geval precies weten hoe een plan eruit moet zien om te passen in het denkraam en de procedures van de overheid. Een levensgrote valkuil. Niet alleen bij participatie rond natuurontwikkeling, maar ook bij milieukwesties en plannen voor de stad.

Wie werkelijk meent dat mensen meer verantwoordelijkheid moeten krijgen voor hun leefomgeving, accepteert dat gebruikers en bewoners dan ook zelf invulling geven aan die verantwoordelijkheid. En dat kan er wel eens anders uitzien dan door ambtenaren en deskundigen wordt bedacht. Daar zat precies de pijn toen de Groninger ex-gedeputeerde, Henk Bleker, in 2010 staatssecretaris van Natuur werd. Bleker had als gedeputeerde namelijk feilloos het sentiment bespeeld waarin de nationale natuurbeheerorganisaties arrogante grootgroenbezitters (uit ‘Het Westen’) zijn die ons (Noorderlingen= boeren) komen dicteren hoe het moet in de natuur.

Bleker werd weggezet als onbenullige ponyfokker, boerenslimme lobbyist en sjoemelaar met subsidies, maar zijn kritiek op de elitaire, meritocratische wereld van het natuurbeheer beklijfde wel. Natuurmonumenten doet nu meer met bewoners en gebruikers, staatssecretaris Dijksma wil meer geld uittrekken voor ‘natuurbeheer door mensen en organisaties zelf’. Het voorbeeld Wageningen laat echter zien dat nog een hele weg te gaan is. Jansen van Mooi Wageningen noemt het overleg over het boerenalternatief voor zijn plan ‘leuk en constructief’, maar aan de uitgangspunten kan niet worden getornd. Hoezo niet?