Auteursarchief: admin

Jezus komt, de Uitmarkt niet

Jezus leeft in de Bijlmer. En als alles volgens plan verloopt, gaat Hij daar op 29 maart dood om daarna, maar te laat voor de afterparty in de ArenA, weer op te staan. Een betere plek voor het reli-spektakel The Passion van de christelijke publieke omroepen is moeilijk te bedenken. De Zoon van God is kind aan huis in het Amsterdamse stadsdeel met meer dan tachtig christelijke kerkgenootschappen.

De jonge, mediagenieke advocaat met Bijlmerroots – Don Ceder – zal een van de discipelen zijn in het moderne passiespel. Mogelijk doet hij dat als pasgekozen vertegenwoordiger van de ChristenUnie in de gemeenteraad van Amsterdam. Als dat lukt, dan vast niet met veel steun uit het centrumgebied, want zijn CU maakt zich niet zo druk om bierfietsen en rolkoffers als de meeste gevestigde partijen in Amsterdam.

Sinds eerstejaarsstudenten uit de provincie een kamer hebben gevonden en een fiets kopen van een junk, schelden ze de toeristen in de Damstraat aan de kant, omdat die hen – de Amsterdammers – in de weg lopen. Aandoenlijk chauvinisme waarmee de stad groot is geworden. De laatste jaren is ‘Amsterdam voor de Amsterdammers’ echter een serieus issue geworden. Met honderden campagne-journalistieke stukken stookte Het Parool dit vuurtje op.

Kieswijzer voor druktehaters

Op zaterdag 10 maart kreeg dit oeuvre een bekroning in de vorm van een artikel over een kieswijzer voor druktehaters. De kieswijzer werd gemaakt door Amsterdam in Progress, een vehikel van de toerismedeskundige Stephen Hodes die Amsterdam wil behoeden voor Disneyficatie. Hodes komt tot de volgende rangorde van heel erg tot best erg tegen drukte. De kwalificaties daarbij zijn van mij, meld ik voor de volledigheid.

Wie voor een inclusieve stad is exclusief toeristen, stemt GroenLinks. Wie rasechte Amsterdammers voorrang wil geven op de woningmarkt moet bij de SP zijn. Wie vooral zijn stoep naar de beletage niet ondergekotst wil vinden, stemt VVD. Wie van zijn kosmopolitische geloof is gevallen of riant woont in de binnenstad kan bij D66 terecht. Ten slotte is er altijd nog de PvdA die er zou moeten zijn voor de mensen in buurten waar ze helemaal geen last hebben van de drukte, maar die toch tegen is. De meeste outsiders onder de politieke partijen in Amsterdam hebben wel wat anders aan hun hoofd dan de drukte en dat geldt ook voor de CU van Ceder.

Gevestigde politiek mijdt de échte issues

Dat wil niet zeggen dat er geen echte issues zijn rond de snelgroeiende hoofdstad, maar daar heeft de gevestigde politiek aan de vooravond van de verkiezingen even geen zin in. Eerlijk is eerlijk; dat was ook de conclusie van een commentaar van Bas Soetenhorst in datzelfde Parool. Er zijn nog wat losse eindjes rond de Noord/Zuidlijn en de renovatie van de Oostlijn. We moeten het nog eens hebben over een metroverbinding van Oost naar West en er zijn de grote woningbouwopgaven die de woningmarkt voor de middengroepen lucht moeten geven. Allemaal best belangrijk, maar nu even niet.

Voor ex-wethouder Ollongren plotsklaps achter de inmiddels overleden burgemeester Van der Laan ging aanlopen en de eigen D66-visie op de dynamiek van de stad opgaf, was spreiding van het toerisme een van de antwoorden op de overbelasting van enkele hotspots in de binnenstad. Amsterdam aan Zee, Amsterdam Castle Muiderslot, de feitelijk Amsterdamse ‘Buitens’ aan de Vecht en dichter bij huis de Dappermarkt en de creatieve noordelijke IJ-oever. In dat rijtje had ook heel goed vijftig jaar Bijlmermeer kunnen passen.

Bijlmerverslaggever Patrick Meershoek – van alweer Het Parool – deed daarvoor een klein jaar geleden al een paar mooie voorstellen. Hij zag onder meer een fraai aangeklede themametro voor zich die belangstellenden naar een museumpaviljoen bij station Kraaiennest zou brengen. Een tijdelijk museum over de idealen, de architectuur en de roemruchte geschiedenis van het stadsdeel als startpunt voor excursies en wandelingen. Het is er allemaal niet van gekomen. We moeten het nu doen met een meditatie-uur, een buurttalentenjacht, kinderkunst en het hoogtepunt: The Passion met afterparty.

Geen Uitmarkt in de Bijlmer

Ik denk niet dat we ons overdreven voorstellingen moeten maken van de aantallen toeristen dat voor welk van deze activiteiten dan ook naar de Bijlmer zullen afreizen. Binnenstadbewoners die het verlichte kruis van Jezus komen helpen tillen, zullen er ook niet al te veel zijn. Mogelijk levert The Passion nog wel mooie confrontaties op van Biblebelt-bewoners met hun geloofsgenoten in de voormalige no-go-area. Dat laatste zou een lichtpuntje kunnen zijn, maar voor het overige: gemiste kans.

Daarvan hebben we er nog een. Wethouder Simone Kukenheim van – ik kan het ook niet helpen, alweer D66 – komt ondanks harde toezeggingen terug op het besluit om de Uitmarkt, opening van het cultureel seizoen, in de Bijlmer te laten plaatsvinden. Naar verluidt hadden de culturele instellingen weinig trek om al te ver van hun thuisbasis in de binnenstad het nieuwe aanbod te presenteren. Nu geloof ik niet zo in dit type cultuurspreiding, maar het was wel beloofd.

Het zal dus nog wel even gaan over Airbnb, wafelwinkels en het toeristenkaasverbod. Hopelijk krijgen we daarna een college dat echt werk maakt van een stad die meegroeit met de bewoners- en bezoekersaantallen. Een stad die de kleine vijfentachtigduizend inwoners van Zuidoost werkelijk bij Amsterdam laat horen. Als discipel Don Ceder een zetel in de gemeenteraad weet te bemachtigen, dan heeft het stadsdeel er in ieder geval een pleitbezorger bij in de Stopera aan het Waterlooplein.

Bas van Horn

Deze column werd eerder geplaatst op romagazine.nl 15 maart 2018

Nuttige idioten

Vanaf volgende maand rijdt er voor het eerst een vrachttrein direct van Amsterdam naar China. De reis gaat dwars door Duitsland, Polen, Wit-Rusland, Rusland en Kazachstan, helemaal naar de industriestad Yiwu in het oosten van China. Auto-onderdelen, wijn, bier en groenten gaan naar het Oosten, China brengt voornamelijk elektronica van daar naar hier.

Dat klinkt spectaculairder dan het is, want Nunner Logistics, dat de trein laat rijden, gaf zelf al aan dat het alleen de eerste paar keer om een rechtstreekse trein gaat. Daarna zal de verbinding bestaan uit losse wagons die een paar keer per week naar Duitsland worden gereden om daar aangekoppeld te worden op treinen naar China. Eerder al kwam een vergelijkbare verbinding tot stand tussen Rotterdam en China. Neemt niet weg dat de ‘Nieuwe Zijderoute’ van de Chinese leider Xi Jinping hiermee ook voor ons geen abstract idee meer is, maar een concreet gegeven in het spoorboekje.

Nieuwe Zijderoute

De Nieuwe Zijderoute, verwijst naar de oude karavaanverbindingen tussen China en het Westen, maar heet officieel eigenlijk: ‘Een Gordel, Een Weg’. In de praktijk gaat het om twee routes. Een zeeroute die van China, via Indonesië, Maleisië en Afrika, uitkomt in het Griekse Piraeus, de havenstad die door de Chinezen uit de failliete Griekse boedel werd gekocht. De landroute volgt globaal het treintraject dat hierboven werd beschreven. Beide routes samen worden ondersteund en aangevuld met wegen, pijplijnen en dataverbindingen.

De Nieuwe Zijderoute moet ervoor zorgen dat China grondstoffen en producten kan aanvoeren, maar vooral dat China zijn overproductie kwijt kan in de wereld. Dat is essentieel om de economische groei op stoom te houden en uitzicht op welvaart voor de resterende arme Chinezen levend te houden.

Vanuit ons perspectief wordt daar vaak wat grimmiger naar gekeken. Dan zijn de Chinezen op rooftocht, hongerig naar grondstoffen, markten, behoud van de macht voor de communistische partij en wereldheerschappij. Daarbij trekken ze Afrika leeg, dumpen hun spullen in Europa en Amerika, intimideren de buren rond de Zuid-Chinese Zee en werpen zich op als nieuwe wereldleider. Nee, daar wil de Rijksuniversiteit Groningen geen filiaal. Met onze kennis moeten we niet de ‘nuttige idioten’[1] in de berm van de Nieuwe Zijderoute worden.

Globale connectiviteit

Dat kan allemaal waar zijn, maar ondertussen betalen de Chinezen hun grondstoffen wel met de aanleg van havens, spoorlijnen en wegen. Met die infra is Afrika meer geholpen dan met een halve eeuw Westerse hulp via Wereldbank en ontwikkelingshulp.

Oost-Europa wordt, dankzij nieuwe spoorverbindingen, een belangrijke schakel tussen Azië en West-Europa. Nu er voldoende retourvracht is, lijken ook de havens van Rotterdam en Amsterdam niet slechter te worden van de nieuwe connecties met het Oosten. En omdat de Chinese planeconomie stevig inzet op duurzaamheid, komen de betaalbare zonnepanelen voor onze energietransitie inmiddels uit China. Wat is erop tegen hun belang te dienen als we er zelf ook beter van worden?

Dit is niet helemaal het verhaal van de populaire geopolitiek strateeg Parag Khanna, die onlangs in Trouw, De Volkskrant en eerder in De Groene Amsterdammer aan het woord kwam, maar het sluit er wel op aan. Volgens Khanna doen nationalistische onrust en nieuw isolationisme niets af aan de brede onderliggende ontwikkeling naar globale connectiviteit. Globalisering die niet komt vanuit staten en verdragen, maar vanuit fysieke en digitale verbinding van met name de grote megasteden, multinationals, footlose maatschappelijke organisaties en politieke groeperingen over de hele wereld. Die verbindingen scheppen een nieuwe realiteit die je niet terugziet in de bestaande atlas met zijn landen en grenzen Het is de realiteit van de oplichtende lijnen en knooppunten op de cover van zijn bekendste boek: Connectography.

Dit vuistdikke boek gaat over heel veel aspecten van die connectiviteit. Over verbinding versus stammenstrijd, historische vergelijkingen, de rol van megasteden en het milieu. Het gaat maar een heel klein beetje over Europa. Dat komt omdat we er op wereldschaal minder toe doen. Dat is geen slecht nieuws, want we staan er beter voor dan we denken, meent Khanna.

Geen ‘gekke Henkie’

Het sprookje van de politieke Europese eenwording is uit, migratieproblemen zijn here to stay en de Britten zetten zichzelf buitenspel. Toch zijn onze Europese worstelingen niet existentieel bedreigend, meent Khanna. Europa is en blijft een voorbeeld vanwege de vrede, de nog altijd grote en krachtige interne markt, relatief goed toegeruste verzorgingsstaten, sociale gelijkheid, robuuste infrastructuren en veilige openbare ruimte.

We hoeven ook niet bang te zijn dat er na het Britse wereldrijk met zijn Pax Brittanica en de naoorlogse Pax Americana nu een Pax Sinica aan zit te komen. Volgens Khanna niet omdat we ons met z’n allen tegen de Chinese invloed zullen keren, maar omdat er te veel spelers zijn en te veel dynamiek is om de wereld vanuit één machtscentrum te beheersen. Wie zichzelf in het knooppunt van verbindingen weet te plaatsen, is wel onmiskenbaar in het voordeel. Daar werken de Chinezen dan ook hard aan.

Het betekent niet dat de rol van nationale regeringen is uitgespeeld. Ook in de nabije toekomst zullen ze het verhaal van hun land blijven schrijven met wetten en beleid, al dan niet in samenspraak met de politieke en militaire allianties waarvan ze deel uitmaken. Nationale regeringen en instellingen zullen hun positie ten opzichte van China blijven bepalen.

Het is daarom begrijpelijk dat de Rijksuniversiteit Groningen bij nader inzien toch liever afziet van een filiaal in Yantai. Onder meer omdat Chinese politieke invloed op de vestiging – waar je na afstuderen een RUG-diploma zou krijgen – niet uitgesloten kon worden. Wel fijn dat er zonder veel discussie treinen vol spullen op en neer naar China kunnen rijden en dat er op onze ministeries en kennisinstellingen ruimte is om na te denken over het faciliteren van fysieke en digitale connectiviteit. Ook met China. We zijn geen ‘gekke Henkie’, maar als het zo uitkomt graag een ‘nuttige idioot’. Dat past wel bij ons.

Bas van Horn

[1] Aan W.I. Lenin toegeschreven uitspraak over naïeve Westerse idealisten die hij goed kon gebruiken bij het vestigen van de Bolsjewistische macht.

Deze blog werd op 9 februari 2018 geplaatst op romagazine.nl

Stadskabouters en de vrije markt

Onder stadmakers zijn volgens emeritus-hoogleraar Friso de Zeeuw nogal wat ‘stadskabouters’ en transitiedenkers noemt hij ‘transitieprofeten’. In het wereldje van duurzame stedebouwers en -gebiedsontwikkelaars had men misschien gehoopt dat De Zeeuw zijn pen aan de wilgen zou hangen, maar dat doet hij niet. En dan heeft hij ook nog vaak gelijk. Zo ook in zijn kritiek op de te pas en te onpas gebruikte termen circulaire economie en circulaire gebiedsontwikkeling. Vooral als ze gebruikt worden door lieden die via de circulariteit een totale maatschappelijke omwenteling voorstaan.

De Zeeuw is niet tegen het idee van circulariteit. Hij meent alleen dat er sinds het eerste Nationaal Milieubeleidsplan uit 1989 niets nieuws onder de zon is. Recycling, de kringloopgedachte, Cradle to Cradle en als voortzetting van die traditie nu dus de circulaire economie. Niks mis mee, maar ook niet wezenlijk nieuw. Wel is hij sceptisch over de toepasbaarheid van het circulaire gedachtegoed als het gaat om gebiedsontwikkeling. Afgezien van min of meer gesloten utopische gemeenschapjes heeft de circulaire gedachte voor gebiedsontwikkeling (nog) niet zoveel te betekenen. Maar wat niet is kan nog komen, experimenteer vooral verder.

Echt pissig krijg je de oude rot met verhalen waarin de transitie naar circulariteit het vehikel is voor de overgang naar een andere maatschappijordening. Bijvoorbeeld een waarin we gaan ‘van een competitieve samenleving naar een coöperatieve samenleving’, zoals Cees-Jan Pen volgens De Zeeuw in een schoolboek voor Fontys Hogeschool bepleit. Die pissigheid van De Zeeuw lijkt me een nuttige trap op de rem. Want waar ging het ook alweer om bij duurzame economie en -gebiedsontwikkeling? Keren van de klimaatverandering, behoud van een gezond milieu, voorkomen van grondstoffenschaarste en voorzieningszekerheid (voedsel en energie) in ‘onstabiele tijden’.

Meer werk, scholing en milieuzorg zijn onderdeel van economische groei

Omschakelen van fossiele- naar duurzame energie lijkt onontkoombaar om klimaatrampen te voorkomen. Daar wordt aan gewerkt. Het kan je niet snel genoeg gaan, maar meer collectief georiënteerde landen hebben hier geen betere trackrecord dan landen met een competitieve traditie. Nu is communistisch China de coöperatieve utopie van Pen niet, maar het maakt wel huiverig voor collectivistische dromerijen.

Door concurrentie rijk geworden landen slagen erin om met hun middelen en innovatief vermogen welvaart en milieudruk in belangrijke mate te ontkoppelen. Wie meent dat het voor het milieu ook allemaal wel wat minder kan, moet beseffen dat meer werk, scholing en milieuzorg onderdeel zijn van economische groei.

Uitputting van grondstoffen is niet aan de orde, wel is er soms sprake van grondstoffenschaarste. Ons vorige kabinet noteerde: ‘De uitdaging om grondstoffen op de juiste tijd en plaats voorhanden te hebben, is vooral een combinatie van politieke, financiële, technologische, milieu- en sociale factoren, die zich doorgaans manifesteren als vormen van schaarste.’

Dat gaat over politiek gemarchandeer met schaars drinkwater, speculanten die tegenvallende oogsten misbruiken en graan of rijst onbetaalbaar maken. Over gekwetste Russen die hun olie- en gasvoorraden strategisch inzetten en over zelfbewuste Chinezen die metalen monopoliseren die wij zo hard nodig hebben voor onze computers en de accu’s van onze elektrische auto’s.

Friedman, profeet van het neoliberalisme

Sinds de meest ‘onstabiele tijden’ die we ooit gekend hebben, de Tweede Wereldoorlog, was het antwoord op dergelijke machinaties: vervlechting. Een vrije wereldeconomie, waar steeds meer landen deel van gingen uitmaken. Dat zou de deelnemers tot voordeel strekken en de onderlinge afhankelijkheden versterken. Door die globale vervlechting werd het belang van de een het belang van de ander en kwam er nooit meer oorlog.

Nooit is dat principe aansprekender aan de man gebracht dan door de econoom Milton Friedman in een video TED-talk avant la lettre van nog geen drie minuten: The Pencil (zie YouTube). Een clip uit zijn televisieserie Free to Choose gemaakt in 1980. Een fraai stukje Westerse propaganda uit de tijd dat de Sovjet-Unie nog bestond. Het markeerde de start van de Reaganrevolutie en de opkomst van het neoliberalisme.

Aan de hand van een eenvoudig potlood met een gummetje toont Friedman het mysterie van de ‘onzichtbare hand’ die de vrije markt stuurt tot heil van iedereen. Het potlood, ‘een prachtproduct dat geen mens in zijn eentje maken kan’, maar dat toch voor een paar dubbeltjes overal te krijgen is. Schrijfwaar van hout uit de staat Washington, grafiet uit Zuid-Amerika, een gommetje uit Maleisië en dan van weer elders nog een messing stripje, lijm, verf voor de opdruklettertjes.

Duizenden mensen werkten – zonder het te weten – samen. Mensen die elkaars taal niet spreken, elkaar niet kennen, elkaar misschien wel zouden haten als ze wisten dat ze van verschillende volken en religies waren. En dan komt het anticommunisme van destijds om de hoek kijken: ‘Daar is geen ‘commissaris’ aan te pas gekomen om het te organiseren. Het was de magie van het prijsmechanisme!’

In Friedmans ogen is de vrije markt niet alleen de meest efficiënte productiewijze, maar nog goed voor harmonie en wereldvrede ook. Dat laatste bleek een stukje genuanceerder te liggen. Ook na WOII en de val van het communisme waren mensen toch weer bereid om religie, ideologie en identiteit boven welvaart en vrede te stellen.

Neemt niet weg dat er de afgelopen zeventig jaar veel vooruitgang is geboekt. Minder oorlog en geweld, minder armoede, meer gezondheid, meer onderwijs. Een positieve balans, ook als je de enorme ongelijkheid, de macht van de multinationals, het gekapte regenwoud en de ‘roof’ van grondstoffen meeweegt.

Economische groei is hard nodig om de energietransitie te bekostigen

Voor die vervlechting van belangen komen we niet meer op, zoals we tot voor kort nog deden met bijvoorbeeld de gasrotonde. We willen van het gas af. Ook om ‘onafhankelijk’ te zijn van de Russen. Sommigen willen zelfs autarkie: knollen uit eigen tuin, stroom van eigen molen.  Willen we soms ook af van de vrije wereldmarkt? Want hoe verbind je de lange productieketens – waarvan het potlood van Friedman nog maar een piepklein voorbeeld is – voor een werkelijk circulaire economie?

Ik denk niet dat we de ‘commissarissen’ van Friedman terug willen in de vorm van circulaire comités die bepalen wat, waar, wanneer en hoe geproduceerd moet worden. Dat betekent dus gewoon gestaag – en waar mogelijk versneld – de duurzaamheidsontwikkeling van de laatste decennia voortzetten.

Economische groei is daarbij hard nodig om de energietransitie te bekostigen, om ons te wapenen tegen de klimaatverandering die onvermijdelijk komt, om koploper te blijven in hoogtechnologische voedselproductie voor straks elf miljard mensen, om ons land leefbaar en vitaal te houden voor nu en later. Daar kunnen we ‘stadskabouters’ goed bij missen. En dan ben ik weer terug bij Friso de Zeeuw.

Bas van Horn

Dit artikel werd op 25-1-2018 geplaatst op de site van ROmagazine.nl

Op naar het licht!

Fijne tradities wortelen soms diep in de geschiedenis, maar minstens even vaak in recent en publiek aangemoedigd ondernemerschap. Zo ook het Amsterdam Light Festival. In 2012 namen onder meer een rondvaart- en waterfietsondernemer en vertegenwoordigers van de culturele sector met steun van de gemeente het initiatief tot een groot kunstzinnig evenement voor de donkerste wintermaanden december en januari. Een buitenevenement in de publieke ruimte nog wel.

Het festival is een wandel-, fiets- en vaarbare route door de stad langs lichtobjecten van meer en minder bekende kunstenaars. Naar buitenlands voorbeeld, maar beter goed gejat dan slecht bedacht. Lichtkunst met kunstlicht. Gratis voor de Amsterdammer en de toerist die wandelen wil of rolstoeltoegankelijk en betaalbaar via de rondvaartreders. Inclusiever – om maar eens een modieuze term te gebruiken – kun je cultuurspreiding niet krijgen.

Het evenement trok bij de eerste editie al een kleine vierhonderdduizend bezoekers en gaat dit jaar waarschijnlijk voor het eerst over de grens van een miljoen met kijkers langs de grachten en op het voormalige marine-terrein in het hart van de stad. Het is dus maar goed dat het initiatief zich stevig wist te vestigen, voor de Amsterdamse politiek vrijwel collectief besloot de Kip-met-de-Gouden-Eieren van het toerisme een nekklem aan te leggen.

Vestiging van ijswinkels en wafelbakkers is taboe verklaard, nieuwe kaaswinkels mogen alleen nog voor buurtkaas en niet voor toeristenkaas, er is een hotelstop, de cruiseterminal moet misschien wel de stad uit en notabene Jan Paternotte van D66 wil dat het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen geen subsidie meer krijgt voor Amsterdam promotie. Voeg daarbij de obscure bezwaren tegen kunstlicht onder het kwaadaardige frame ‘lichtvervuiling’ en het stille donker van de provincieplaats-bij-nacht naakt voor de hoofdstad, ware het niet dat het Amsterdam Light Festival inmiddels veel goodwill kent.

Het concept ‘lichtvervuiling’ is populair bij milieuorganisaties en bekende Nederlanders, waaronder veel progressieve stedelingen. De bezwaren gaan niet alleen over de verstoring van flora en fauna – die overigens steeds vaker worden ondervangen door groene buitenverlichting – maar ook over de invloed van kunstlicht op de mens.

Tijdens de jaarlijkse ‘Nacht van de Nacht’ wordt het duister gevierd en het kunstlicht op dubieuze gronden afgewezen. Over de gezondheidseffecten is men op de website voorzichtig met de constatering dat ‘in verschillende onderzoeken relaties zijn gelegd tussen lichtvervuiling, borstkanker, slaapstoornissen en stress’.

Dat het de activisten in wezen gaat om een afwijzing van de moderniteit, blijkt uit hun constatering dat licht ‘verstorend’ werkt op de mens. We zijn immers sinds de komst van de elektrische lamp gemiddeld anderhalf uur korter gaan slapen. Mystiek wordt het met een argument rond ‘het besef van de relatie tussen heelal en mens’.

Er zou sprake zijn van een ‘belangrijke erfenis die in alle culturen speelt en gespeeld heeft’. En dan vervolgt de website van Nacht van de Nacht: ‘Helaas is onze westerse cultuur als eerste bezig dit besef van de relatie tussen heelal en mens te verliezen’.

En dat allemaal omdat de sterrenhemel niet meer zo goed zichtbaar is in de stad! Een gotspe natuurlijk, want dankzij de moderne natuurkunde en astronomie is de relatie tussen kennis van het heelal en ons besef van tijd en ruimte waarachtiger dan ooit. Wie dat nog eens aanschouwelijk uitgelegd wil krijgen, moet naar het Lorenzlab in het Teylers museum in Haarlem.

Nee, de zegeningen van het kunstlicht bewaart de progressieve stedeling liever voor projecten met zonnepanelen in Afrika, waar het kunstlicht opeens goed is voor de veiligheid, hygiëne, een gezonder binnenklimaat en scholingskansen omdat na het invallen van de duisternis nog gelezen en gestudeerd kan worden.

Het zijn precies de argumenten waarmee de elektrificatie honderdvijftig jaar geleden begon en het kunstlicht in onze streken rond de Eerste Wereldoorlog aarzelend op gang kwam. De lichtkunst van nu gaat terug op de enthousiaste propaganda voor elektrificatie en kunstlicht van toen. Met lichtorgels, -fonteinen en -kathedralen werd de nieuwe tijd gevierd. En ja, ook Hitler en Stalin zouden zich overvloedig bedienen van de intimiderende mogelijkheden. De internationaal bekende kunstenaar Ai Weiwei verwijst er in zijn bijdrage aan het Amsterdam Light Festival naar.

Een beetje van dat oude vooruitgangsgeloof (en dat er wat te vieren valt) zou ons, bij de tweede elektrische revolutie die inmiddels gaande is, wel van pas kunnen komen. Ook als we in de energietransitie niet ‘all electric’ gaan, zal de omwenteling zwaar leunen op elektriciteit. Mits die werkelijk duurzaam wordt opgewekt en de duurzaamheid niet alleen bestaat in de papieren werkelijkheid van certificaten. Het Amsterdam Light Festival kan een mooie rol spelen in het begeleiden van die omwenteling en het vast een beetje vieren. Als dat straks tenminste nog mag van de Amsterdamse bestuurders.

Bas van Horn

Een Beatnik broedt zijn eigen plaats

Soms moet je voor een goed verhaal over creativiteit en de stad de poppagina lezen. Precies een maand geleden schrijft Menno Pot in de Volkskrant een lyrisch verhaal over een Londense twintiger waarin hij een hedendaagse Jack Kerouac (1922-1969) ziet. Maar dan een die vooral muziek maakt. Schilderen en andere creatieve disciplines laat hij aan zijn broer en aan zijn moeder over. King Krule, is de naam die we van Menno moeten onthouden.

King Krule blijkt de artiestennaam van Archy Marshall. Wat volgt is een dwepend artikel over een jonge neobeatnik die doet aan, jazzrap, hiphop, punk en druipende soundscapes die je meeslepen naar de straten van Londen.

Marshall is als een Cool Cat’ uit de jaren vijftig van de vorige eeuw. Hij maakt de hele dag aantekeningen. Gedachten over dingen die hem overkomen, observaties op straat. In een slapeloze periode componeert hij een album over een jongeling in de grote stad. Een ‘niet noodzakelijkerwijs autobiografische vertelling op basis van autobiografische bouwsteentjes’, citeert Pot de muzikant.

In een periode waarin het niet zo goed met hem gaat, woont Marshall weer bij zijn moeder. Net als Kerouac. Maar hij is geen moederskindje. Voor en na die periode leeft hij met bevriende kunstenaars in kraakpanden in Londen. Een bloeiende artistieke underground.

Kraakpanden? Artistieke underground? Dat verbaast interviewer Pot. Was Londen dan niet overgenomen door hipsters, nieuwe rijken en bankiers? ‘Jawel’, zegt Marshall ‘maar de artistieke scene vindt steeds weer nieuwe plekken.’

Zuid-Londen was een paar jaar geleden the place to be, maar nu is er bijna niks meer. In plaats daarvan trekt men naar de City, waar voortdurend kantoorpanden leegstaan. Tussen de multinationals en bankiers was er in Holborn opeens de Display Gallery, in Noord-Londen een provisorische, naamloze jazzclub en in Islington werd een in onbruik geraakte pub een plek waar je de saxofoon van Ignacio Salvadores kon horen.

En dan was er nog Gallery122, hartje Londen nabij Waterloo Station. ‘De 122 was een thuisbasis, iedereen bleef er slapen. De kunst woekerde er de deur uit: de bogen onder het spoor werden beschilderd.’ De Gallery is inmiddels weer verdwenen. Daar wordt Marshall wel een beetje melancholisch van. ‘Maar’, zegt hij: ‘eigenlijk geeft het niet, zolang er maar steeds weer nieuwe plekken vrijkomen.’ En dat is het geval in Londen.

Geen woord over behoud van creatieve vrijplaatsen, niks geen broedplaatsenbeleid met criteria en wachtlijsten, geen kinnesinne tussen de haves en de have nots van de altijd beperkte voorraad gesubsidieerde ateliers en oefenruimtes. Dit is kansen pakken waar ze ontstaan tot je er weer weg moet of de energie eruit gelopen is. Want dat heb je ook met kunstenaars, ze kunnen er zomaar opeens geen zin meer in hebben. Dan kan er maar beter niet teveel op het spel staan. Travellin’ light.

Van die plekken heb je in Nederland ook. Het ADM-terrein in het Amsterdamse Westelijk havengebied, Kytopia en het oude Tivoli in Utrecht of Atelier van Lieshout in de Rotterdamse ruigte rond de Keileweg. Een magneet voor rommelaars met ambitie. Maar altijd als die plekken dreigen te verdwijnen zijn er weer de verhalen over het artistieke klimaat en de kunst die het aflegt tegen het geld. Zelden hoor je dat de spirit er vaak allang uit was voor de volhouders zich vastbeten in aankoop door de gemeente.

Kraken ligt hier lastig tegenwoordig, maar anti-kraak kan vaak weer wel of gewoon gaan praten met de pandeigenaar en een deal sluiten. Voor zolang er voordeel is voor beiden, voor zolang het duurt. De stad heeft steeds weer nieuwe rafelranden en wie echt zijn eigen gang wil gaan, moet het misschien wat verder zoeken.

Er is natuurlijk niks mis met het stimuleren van een goed professioneel kunstenklimaat. Daar horen gesubsidieerde instellingen bij en misschien ook wel ondersteuning van de beroepspraktijk. Maar broedplaatsen zijn nesten, een beetje verscholen, in de luwte en steeds op andere plekken. Eerst in voormalige stadsfabriekjes en pakhuizen, dan op de oude haventerreinen, nu weer in sleetse kantoorparken en straks misschien in een leeglopende bloemkoolwijk. Eigenlijk geeft het niet, zolang er maar weer nieuwe plekken vrijkomen. En die komen vrij. Altijd.

Bas van Horn

Deze column werd eerder geplaatst op Romagazine.nl 7-12-2017

Het boerenleven

We hebben weer een minister van landbouw. Een boerendochter die weet wat het is om met het hele gezin een boerenbedrijf draaiende te houden. Een vrouw die weet dat boer zijn geen beroep is maar een levensstijl, het boerenleven. Precies alles waar we vanaf moeten. Dat we er nog niet af zijn is de schuld van de boeren, maar ook van de natuur- en milieuorganisaties en de politiek. Ze doen geen van allen iets aan de spanning tussen de Idylle van het Landleven, de eisen van hun belang en een moderne samenleving.

Dat van die boerengezinnen is lang geleden. Inmiddels boeren agrarische ondernemers per computer op meerdere boerderijen tegelijk en inspecteren het land met een drone. De loonwerker krijgt vanzelf een seintje waar hij aan de slag moet. De kinderen doen allang wat anders. Het is bikkelen voor de eenzame hightech boer, want we zijn dan de tweede landbouwexporteur ter wereld, het aandeel bbp is maar 1.5%.

De boerenwoningen en schuren staan ondertussen leeg, verkrotten, doen dienst als opslag of wietkwekerij, want het ombouwen van het erf tot kleine woonkern stuit nog altijd op bezwaren. Omdat het onverantwoord is met stank en lawaai (en als klagende burgerbewoners hun zin krijgen, kun je als boer helemaal wel inpakken), omdat de wegen en leidingen het niet aan zouden kunnen en gewoon omdat het niet hoort.

Toch houdt de boer zich stil als de supermarkt en de zuivelgigant zijn knollen voor citroenen verkopen met plaatjes van gelukkige koeien, dartelende varkens en ‘lieve-boeren-met-een-naam’. Die consumentenmeerwaarde is ook zijn vaak krappe marge. Met schoolplaten van Jetses worden de producten van een praktijk verkocht die al een halve eeuw geleden werd gerationaliseerd, ruilverkaveld en rechtgetrokken. Met alle gevolgen voor het landschap en de waterhuishouding van dien.

Enfin, dat weten we allemaal wel. Ook dat natuur- en milieumensen daar vaak over klagen. Omdat ze echt duurzaam, kleinschalig, keuterboerig en gezellig gegroeide groenten en zo min mogelijk zuivel en vlees willen dat dan ook best een beetje duur mag zijn.

Dat is eigenlijk gek, want weinig intensieve grondgebonden landbouw is niet zo duurzaam. Het helpt niet om straks negen tot tien miljard wereldburgers te voeden, het doet niks aan verantwoord opvangen van broeikasuitstoot of de groeiende vraag naar zuivel en vlees uit de ontwikkelende wereld (daar helpt geen VN-jaar van de peulvrucht wat aan), het levert geen gezondere producten, biedt geen ruimte voor extra natuur. Dus ook niet voor een omgeving waar werkelijk ruimte is voor biodiversiteit van plantjes en insecten tot bomen en wilde beesten.

Het zou dus veel logischer zijn wanneer duurzaamheid een pleidooi was voor intensieve, niet-grondgebonden agrarische productie onder diervriendelijke, gezonde en gecontroleerde omstandigheden. Een oproep voor ruimtebesparing en meer natuur!

Maar dit gaat niet over logica. Dit gaat over een diepgevoeld cultuurpessimistisch sentiment dat alles sinds de stoommachine achteruit heeft zien gaan in onze wereld. Niet voor niks lopen ze bij Baudet, maar ook bij Buma weer weg met Spengler’s Ondergang van het Avondland en moet het van veel linksdraaienden weer zûnig met alleen vlees op zondag.

Een sentiment dat niks wil weten van feiten over minder oorlog, minder honger per wereldburger, meer onderwijs en betere gezondheidszorg. Een wereldbeeld dat zijn bevestiging vindt in ‘verrommeling’ en ‘verstening’ van het landschap. Dat houvast zoekt bij de vaste waarde van een platteland dat gevormd werd door de landbouw en het boerenleven.

Die behoefte aan herkenning in het landschap is heel begrijpelijk. Een ‘vreemde in je eigen buurt’ zijn is voor veel mensen al erg genoeg. Maar het instandhouden van een ruimtelijke inrichting die is toegesneden op een samenleving die niet meer bestaat, is kitsch.

Als we willen komen tot een nationale identiteit, en die herkenbaar maken in onze leefomgeving, dan moeten we snappen hoe we tegenwoordig leven en ons geld verdienen. Dan vinden we daar nieuwe iconen voor. Dan zijn landbouw en veeteelt voortaan industrie, ook ruimtelijk. Dan zijn specifieke delen van het platteland cultureel erfgoed en beschermd, dan wonen we in de stad of groen op voormalig boerenland en geven we de ruimte aan natuur, zee en rivieren.

Maar dat doen we nu dus allemaal nog even niet. Nu hebben we eerst nog een minister van landbouw. Een boerendochter die trots is dat boer zijn niet alleen in je hoofd en je handen zit, maar ook in je hart.

Bas van Horn

Disneyficeer meer!

Tijdens de landschapstriënnale in de Haarlemmermeer hield consultant toerisme en recreatie, Peter Verdaasdonk, vorige maand een pleidooi voor een Masterplan toerisme en recreatie. Een plan voor de Metropoolregio Amsterdam en omstreken, waarin de expertise van pretparkexploitanten en grootschalige attracties beter wordt benut. Wat mij betreft mag wonen erbij in het Masterplan. Om te leren van recreatiebungalowparken en een eind te maken aan de steeds kunstmatiger scheiding tussen toerisme, recreatie en wonen. Verdaasdonk is het daar van harte mee eens, weet ik inmiddels.

De metropool Amsterdam blijft voorlopig fors groeien. Meer bewoners, meer bezoekers, meer recreanten. Volgens schattingen is er behoefte aan een miljoen extra woningen in Nederland, waarvan er tussen de 250.000 en een half miljoen in Amsterdam en omgeving zouden moeten komen. Dat kan best eens wat meer met elkaar worden verbonden, maar eerst natuur en recreatie.

Verdaasdonk was eerder werkzaam voor Disneyland Parijs, Madurodam en Batavia Stad. Hij hield een inspiratietafel tijdens de triënnale voor dat de metropool te maken krijgt met bezoekersaantallen die grote pretparken en attracties al veel langer kennen. Hij nodigde zijn tafelgenoten uit om dat te doordenken.

Musea en andere culturele instellingen doen al steeds meer met de ervaring van grootschalige attracties en festivals waar het gaat om verwelkomen van grote aantallen bezoekers. Bijvoorbeeld met uitgekiende routings, wachten als entertainment, crowdservice in plaats van crowdcontrol en snelroutes langs hoogtepunten naar het restaurant en de museumwinkel. Populaire buurten en gebieden in en buiten de stad kunnen met die ervaring ook hun voordeel doen.

Een andere aanrader. Kijk naar ons land met de bril van de groeiende groep Europeanen, Amerikanen, Aziaten, Indiërs en mensen uit andere opkomende gebieden die zich de komende jaren een reisje naar Europa, Holland en dus Amsterdam kunnen permitteren.

Met die bril op is heel Nederland Amsterdam en de Keukenhof een natuurgebied. Ideale natuur waar je makkelijk kunt komen, recreëren, eten, drinken en uitrusten. Want: ‘de natuur is mooi, maar je moet er wel iets te drinken bij hebben’, zoals niet de dichter J.C. Bloem gezegd schijnt te hebben maar zijn confrater Willem Kloos.

Spreiding van bezoekers kan dus in principe over het hele land, mits attracties – maar ook natuur en recreatie – bereid zijn rekening te houden met de wensen van die bezoekers. Een boodschap die een staatssecretaris met een zwak voor pony’s ook al eens verkondigde, maar toen was de tijd er kennelijk niet rijp voor.

Dan het wonen. We kiezen voor zwaar verdichten in de stad (Ik ben benieuwd hoe dat te combineren valt met klimaatadaptatie en aanpak hittestress, maar dat is een andere column). Met die verdichting gaan we aan de woningbehoefte niet tegemoet komen. Er zal ook weer meer gebouwd worden in nieuwe uitleg. Valt er voor die woningbehoefte niet iets te doen met de out of the box voorstellen van Verdaasdonk?

Nog altijd komen mensen graag in de bungalowparken van Landal, Europarcs en andere aanbieders. Het verblijf wordt geassocieerd met vakantie in de natuur in (semi) vrijstaande woninkjes. Toch is de bevolkingsdichtheid op een klassiek park als Het Vennenbos van Landal bij volledige bezetting ongeveer gelijk aan die van de stad Amsterdam. Zou het geen idee zijn om de woningbehoefte die niet met stedelijke verdichting valt te voldoen, in te vullen met uitbreiding geïnspireerd op de bungalowparken?

We beginnen dan eens van de andere kant. Tot nu toe verzette de overheid en natuurorganisaties zich tegen permanente bewoning van recreatieverblijven. Jan Pronk liet er ooit zelfs voor slopen. Groen is groen en rood is rood. En natuurlijk is het goed dat niet alle natuurgebieden van kleur verschieten, maar permanente bewoning of recreatiegebruik; het maakt de natuur echt niks uit.

Reguliere woningen kennen, onder meer door internet en AirBnB, steeds vaker (deels) een recreatiegebruik, vakantieverblijven worden gebruikt voor permanente bewoning. De recreatieverblijven vormen het expansievat van de woningmarkt en de veranderende samenleving. Er komen steeds meer huishoudens omdat we vaker alleen of met z’n tweeën zijn. In sommige gemeenten wordt permanente bewoning gedoogd omdat het een tijdelijke uitkomst biedt voor inwoners die geen woning kunnen vinden. En dat geldt ook voor de gescheiden vaders (meestal vaders) die toch ergens moeten blijven nadat ze het huis uit zijn gegaan of geschopt.

Veel recreatieobjecten zijn niet meer te onderscheiden van woningen voor permanente bewoning. Net zomin als de handhaving het gebruik voor recreatie nog kan onderscheiden van regulier wonen. Op de formele inschrijving na dan.

Natuurbeleving, recreatie, stads- en attractiebezoek, het wonen: het loopt steeds meer door elkaar. En wat is daar eigenlijk mis mee? Ik zie een mooie toekomst voor sub urbaan wonen, geïnspireerd op de tekeningen voor Sporthuis Centrum van architect Jaap Bakema. En als dat te ver out of the box klinkt, zie het dan maar als een nieuwe variant op de tuinstad.

Bas van Horn

Deze column verscheen 12 oktober 2017 op ROmagazine.nl en Stadswerk.nl

Het ‘tonnetje’ en het vertrouwen

De amateurfilmpjes van de orkanen Harvey en Irma zijn sensationeel, maar voor ons toch ook een beetje exotisch. De regens, de dijkdoorbraken en de overstromingen, sluiten beter aan bij onze belevingswereld. Vooral dat tweede deel van de rampen in Texas en onze overzeese gebiedsdelen triggert hier de overlevingsfantasieën.

Woonbootbewoners uit mijn omgeving stellen graag dat ze in geval van overstroming alleen maar ‘los hoeven te gooien’ om even later bij het beeld van al die schepen op drift af te haken. Er zijn ook mensen die zich laten inspireren door actiefilms en fabuleren over een Shotgun (een afschrikwekkend vuurwapen) en een Zodiac (een stoere rubberboot met sterke motor) om een watersnoodramp te overleven. Weer anderen nemen zich voor een jerrycan benzine klaar te zetten om altijd met een volle tank richting hogere zandgronden te kunnen rijden (niet doen, je verdrinkt in de file nog ruim voor Amersfoort).

Serieus nadenken over wat ons te doen staat in het onwaarschijnlijke geval van een grote (water)ramp, doet eigenlijk vrijwel niemand. Melanie Schulz heeft in haar jaren als minister van Infrastructuur en Milieu vaak geijverd voor een hoger ‘waterbewustzijn’, maar moest ook constateren dat geen hond het ‘tonnetje’ uit de publiekscampagne in huis haalde. Een waterdicht tienlitervat met watervaste lucifers, een rode vlag, een opwindzaklantaarn en andere handige dingen.

De burger bereid zich niet voor op rampen met een kleine kans, ook niet als de impact hoog is. Diezelfde burger heeft wel een verbanddoos in huis voor kleinere calamiteiten met een grotere waarschijnlijkheid. Dat stond al in het rapport ‘Zelfredzaamheid van burgers bij rampen en zware ongevallen’ van het COT, instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement en de Regionale Brandweer Amsterdam e.o. uit 2004.

De belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit dit rapport – en overigens ook uit de evaluatie van de grote watersnoodrampoefening van 2008 – gingen over zelfredzaamheid: we bereiden ons niet voor, maar als het een keer goed misgaat redden burgers zich veelal zelf en staan klaar om anderen te redden. Doe daar je voordeel mee.

Dat we ons niet voorbereiden heeft te maken met voorstellingsvermogen, een inschatting van waar we zelf nog iets aan kunnen doen en waaraan niet. Het is een min of meer rationele afweging van risico en impact zoals ook de overheid die maakt. Daar kun je tegen knokken, maar je kunt ook accepteren dat het kennelijk zo werkt. Dan is het zaak dat vooral de overheid de preventie doet, de dijken versterkt, de burgers zo volledig mogelijk informeert en de zelfredzaamheid bij rampen versterkt.

De publiekscampagne Denk vooruit! ging over eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van de burger. Waarom ging het dan toch mis met het overlevingstonnetje dat in deze campagne werd gepromoot? Om te beginnen omdat het accent lag op informatie en preventie en niet op het faciliteren van helpende burgers als de ramp daar is. En er was nog iets anders.

Het overlevingstonnetje ontmoette hetzelfde lacherige fatalisme als eerder de ‘wenken’ van de Bescherming Bevolking (BB). Dit tonnetje ging ons niet redden van de grote vloed, zoals de ruimte onder de trap ons destijds niet gered zou hebben van de nucleaire Apocalyps wanneer de Koude Oorlog heet was worden. Wilde de overheid met het tonnetje laten weten dat het de handen van ons af zou trekken? Waren de ‘wenken’ vooral bedoeld om de afschrikking van de NAVO te versterken? Een zeker wantrouwen jegens de overheid was er altijd al.

Net als andersom trouwens, want overheden gaan er doorgaans vanuit dat burgers bij grote calamiteiten in paniek raken, hulpeloos zijn, in de weg lopen en tot plundering overgaan zodra het gezag het laat afweten.

Het COT-rapport uit 2004 noemt dit al de ‘rampmythen’ die overheid en hulpverleners in de weg zitten. Paniek bij rampen is uiterst zeldzaam, mensen blijven doorgaans juist kalm en handelingsbekwaam. De vermeende hulpeloosheid negeert de zelfredzaamheid (jezelf redden) en redzaamheid (het redden van anderen) die zeker in de eerste fase van een ramp cruciaal zijn. Verhalen over plundering zijn er altijd, maar blijken achteraf zelden waar.

De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) – die tegenwoordig over de rampen gaat – neemt de burger al wat serieuzer dan voorheen het geval was. Op de site staat een top tien van mogelijke rampen. Met een keer doorklikken ben je bij actuele informatie over een ramp naar keuze (www.overstroomik.nl) en de links naar wat ons te doen staat (bijvoorbeeld: /wees-voorbereid/noodpakketten/). Een noodpakket stellen we tegenwoordig zelf samen, de overheid levert alleen een mogelijk boodschappenlijstje. Doe ermee wat je wilt.

Maar er kan meer, zoals COT en Brandweer in 2004 al schreven. Zorg dat ‘de werkelijkheid’ van experts beschikbaar komt voor burgers. Hoe reëler het beeld van risico’s en rampen hoe beter het is. Als burgers het moeten doen met toevallige flarden kennis en hun eigen voorstelling van de feiten, wordt hun hulp minder effectief.

Laat mensen helpen. Ze kennen de omstandigheden en de omgeving vaak het best. Accepteer specialistische hulp die door burgers wordt aangeboden. Zet ze niet achter de rood-witte linten. In ieder geval niet tot je volledig operationeel bent. Besteedt aandacht aan snelle screening van professionele vrijwilligers in de opleiding en training van hulpverleners.

Veel van dit type aanbevelingen heeft de afgelopen jaren al protocollen en rampenplannen bereikt. Het is een spoor waarlangs nog veel meer winst te halen valt. Bedenk niet alleen van tevoren hoe je de spontane stroom van hulpgoederen en -diensten gaat managen, maar stuur die stroom. Als het allemaal al bedacht is, dan komt hier spuit elf.

Registreer op vrijwillige basis de vloot aan particuliere terreinwagens en zware rubberboten en maak ze oproepbaar. Leg een database aan van burgeranalisten die dronebeelden kunnen analyseren, zoals die nu al ingezet worden bij overstromingen elders in de wereld. Benader influentials op sociale media die je straks wilt inzetten bij de hulpverlening.

En zo is er nog een heleboel meer te verzinnen en vast al verzonnen. De crux zit bij het potentieel en de veerkracht van burgers en een overheid die het vertrouwen geeft dat ze het wil en zal inzetten als het nodig is. Wie vertrouwen geeft, krijgt het ook makkelijker.

Bas van Horn

Deze blog werd op 6 september 2017 gepubliceerd op ROmagazine.nl

Dijkbezwaren

De Deltacommissaris geeft de BN’ers van Uitdam – en straks waarschijnlijk Durgerdam – hun zin in het verzet tegen de dijkversterkingen langs het Markermeer. Het Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier is de kwaaie pier. Is dat terecht of zwicht de commissaris voor de bezwaren van Andre Kuipers en Katja Schuurman?

We hebben een rijke traditie in waterrampenbestrijding, maar in het vervolg moesten we de ramp maar eens voor zijn. Dat was de gedachte achter de Deltacommissie onder voorzitterschap van hoogleraar, boer en oud-landbouwminister Cees Veerman. Om de urgentie van een nieuw waterveiligheidsprogramma te onderstrepen kwam Veerman met zijn plan voor een anderhalve meter hoger waterpeil in het IJsselmeer. Het bleef vaag of dat nu primair de zoetwaterbelangen van de landbouw en de industrie moest dienen of dat het toch in de eerste plaats om de waterveiligheid ging.

Het Plan Veerman werd als ‘te alarmistisch’ afgewezen. Wel werden – op voorzet van de Deltacommissie – een Deltawet, een Deltafonds en een Deltacommissaris ingesteld om de waterveiligheid weer op de kaart te krijgen en aan te pakken. Wim Kuijken is die Deltacommissaris. Hij bemiddelt nu tussen het bewonersverzet langs de dijk Hoorn-Amsterdam aan het Markermeer en het Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier.

Kuijken adviseerde dit voorjaar een ‘golfbrekende berm’ aan de buitenzijde van de dijk bij Uitdam. Het advies werd in het dorp als een overwinning gevierd. Met dit advies kan ook Durgerdam de winst bijna niet ontglippen. Het Hoogheemraadschap staat ondertussen te kijk als een stel ouderwetse ‘natte’ ingenieurs met weinig oog voor mens en omgeving, de Deltacommissaris grijpt zijn rol als mediator en verbinder van belangen. Mooi voor Kuijken en zijn club, maar wel een beetje zuur voor het Hoogheemraadschap.

Het Hoogheemraadschap moet zijn afgekeurde dijken opknappen, maar is verder vooral uitvoerder van het Deltaprogramma Hollands-Noorderkwartier waarvan de versterking van de Markermeerdijken deel uitmaakt. Dat het daarbij ‘sober en doelmatig’ te werk gaat, is geen eigen keuze. Er is slechts subsidie voor maatregelen die moeten zorgen dat aan de veiligheidsnorm wordt voldaan met inachtneming van de minimaal wettelijk verplichte inpassingseisen.

Verder heeft het Hoogheemraadschap, naast de wensen van Uitdammers en Durgerdammers, te maken met de waterveiligheid van 1.2 miljoen andere Noord-Hollanders. Daarbij moet men rekening houden met het feit dat grote delen van de dijk cultuurhistorisch erfgoed zijn of zelfs provinciaal monument. Ga er maar aanstaan.

Voor de dijk bij Uitdam was de oplossing die Kuijken nu heeft geadviseerd kennelijk niet ‘sober en doelmatig’ genoeg. Dat had in de communicatie van het Hoogheemraadschap misschien wat duidelijker naar voren kunnen komen. Een trouvaille van de commissaris was het in ieder geval niet. Het is gewoon een variant op een van de vijf oplossingen die het Hoogheemraadschap zelf noemt in het boekje ‘Naar veilige Markerdijken’.

Maakt dat de Deltacommissaris iemand die veelverdieners en BN’ers naar de mond praat? Nee, wel een adviseur die voor een uniek dijkdorp een andere weging van belangen voorstelt. Dat er op dit soort bijzondere plekken veel rijke en of bekende mensen wonen, ligt aan de inrichting van onze samenleving. Dat voelt misschien onrechtvaardig, maar het is geen aanwijzing voor een samenzwering van rijke, beroemde of anderszins invloedrijke Nederlanders.

Bas van Horn

De brug van niks naar nergens

Wie zich heeft laten overhalen om op een warme dag een fietstocht van Amsterdam naar de Loosdrechtse Plassen te maken, kan bij tegenwind op de westelijke dijk van het Amsterdam-Rijnkanaal bij Nigtevecht al flink spijt hebben. Juist daar staat een groot bord van Ballast Nedam waarop de realisatie van een fietsbrug en natuurverbinding wordt aangekondigd. Een geweldige aanleiding voor bozige overpeinzingen die de aandacht wat afleiden van de zadelpijn.

Een fietsbrug, hier in de middle of nowhere. Ten oosten en westen van het kanaal, weiland zover het oog reikt, ten noorden en zuiden het water en de dijken tot aan de einder. Een brug van niks naar nergens. Wat is dit voor een spookproject?

En dan ook nog een natuurverbinding. Alsof de natuur de brug zal nemen, zo florrissant zijn de ervaringen met ecoducten niet. En hoe bestaat het dat Rijkswaterstaat – hoeder van efficiënte en veilige vaarwegen – zich heeft laten vermurwen akkoord te gaan met alweer een potentieel levensgevaarlijk obstakel in een van de meest drukbevaren scheepvaartroutes van Nederland?

Heeft de maffia hier op Italiaanse wijze een bouwproject in de wacht gesleept, is er sprake van een vergissing van Belgische allure? Nee, misschien zit het anders en is dit een icoonproject van de provincies Utrecht en Noord-Holland die, in een wanhopige poging hun onmisbaarheid te bewijzen, zichzelf als voorvechters van Nederland-fietsland hebben opgeworpen met een groen symbool uit beton, staal en basalt. Een symbool waarvoor ze Rijkswaterstaat, Amsterdam en de gemeenten Stichtse Vecht en De Ronde Venen laten meebetalen, zodat de provincies niet alleen voor de strop zal opdraaien.

Goddank, daar is het fietspontje bij Breukelen. De pontbaas is al net zo’n chagrijn als ik, maar dan met een hekel aan racefietsers. Laat dat nu net het volk zijn dat hij de hele dag heen en weer moet varen. Na een frisse duik in de veenplassen op een paar kilometer aan de overkant van het kanaal, volgt de terugweg. Met de wind mee laat het fiets- en natuurproject zich wat milder bespiegelen.

Aan de oever van het kanaal zie je er niet veel van, maar het plaatsje Nigtevecht – waar de brug pal naast komt – is heus aardig. Ik ben er nog niet, maar het schiet lekker op. Een beetje middle of nowhere (één café, één buurtwinkel), is het daar wel, maar straks kunnen ze daar, volgens de provincie Noord-Holland, op de fiets naar het Academisch Medisch Centrum, de scholen in Amsterdam Zuidoost of het buurtwinkelcentrum Reigersbos. Die laatste twee hebben eerst nog wel een imagoprobleempje te overwinnen, maar gelukkig ligt Abcoude met zijn treinstation en meer Gooise allure straks ook binnen fietsbereik.

De fietsbrug is ook niet de natuurverbinding, zoals ik op de heenweg dacht. De natuur hoeft dus niet de brug over. Wie het bord van de aannemer iets welwillender bekijkt ziet dat ook: fietsbrug én natuurverbinding. Onder de fietsbrug gaat Rijkswaterstaat de steile, dieronvriendelijke damwandoevers onderbreken voor een rotsig talud waar beesten het water in- en uit kunnen klauteren. Dan is het nog slechts een kwestie van tijd voor de eerste aanvaring met een roedel reeën genoteerd kan worden.

Okay, dat is flauw, want het is natuurlijk te prijzen dat Rijkswaterstaat de scherpe landschapsopdelingen die ze met de Rijksinfrastructuur heeft veroorzaakt, nu ook weer helpt verzachten. De ooit aaneengesloten veenweide en – plassengebieden van Ankeveen, Loosdrecht en Vinkeveen komen voor fietsers en dieren weer een beetje bij elkaar. Verder worden de Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam voor fietstoerisme en hardcore wandelaars ontsloten. Zo wordt een stukje van de toeristische drukte in Amsterdam naar het Utrechtse gelokt en wordt het paradepaardje van de Waterlinie weer een beetje aantrekkelijker.

Uit onderzoek dat de gemeente Stichtse Vecht in 2013 heeft laten uitvoeren, blijkt het belang van de natuurverbinding. Een prognose over de aantallen beesten die gaan overzwemmen zit er niet bij. Enquêteren is ook lastig, maar er moeten toch ecologen zijn die wel een natte vinger in de lucht durven steken, zou je denken.

Voor de fietsbrug verwacht men jaarlijks vijftigduizend gebruikers. Vooral bovenlokale recreanten op de fiets. Dat klinkt best veel, maar daar zit dan ook de Nigtevechter bij die voor de boodschappen niet met de auto naar Weesp gaat en wel met volle fietstassen de brug neemt. En daar zit ook de Amsterdammer bij die op een warme dag brug en tegenwind trotseert voor een fietstochtje naar Loosdrecht.

Bas van Horn
Tekst en advies over de leefomgeving