Uitsluiten of opsluiten?

De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) heeft begin deze maand het advies Toegang tot de stad uitgebracht. Een werkstuk dat helemaal past in de tijdgeest. Weg met de gentrificatie, hoera voor inclusie en een herintredende overheid. De beste aanbeveling gaat over bereikbaarheid: iedere plek in de stad voor iedereen bereikbaar binnen het kwartier. Maar uit angst om mensen uit te sluiten dreigen de auteurs de stadbewoners op andere vlakken juist weer op te sluiten in ouderwets ‘buurtdenken’.

De mogelijkheden voor burgers om deel te nemen aan de stedelijke samenleving nemen af, stelt de Rli. Oorzaken zoekt de raad bij de terugtredende overheid, bezuinigingen, efficiëntie-slagen, prijsstijgingen, krapte op de woningmarkt en overschatting van zelfredzaamheid. De Rli plaatst dat alles in de laatste vijftien jaar. Die korte tijdhorizon verklaart mogelijk waarom een relativering ontbreekt. Een geoefend oor kon immers enkele decennia eerder de verschillende stadsdialecten nog tot op wijkniveau plaatsen. Zo weinig kwam men buiten de eigen buurt en zo gering was de interactie met de rest van de stedelijke samenleving.

Het is dus belangrijk wat precies wordt verstaan onder die stedelijke samenleving. Het advies definieert het als Daily Urban System, maar vervolgens houdt men de stad, de stedelijke regio en de wijk of buurt niet uit elkaar. Is er soms geen verschil tussen de uitvoering in het buurthuis en de hoog stedelijke functies waarvoor we in de buitenwijk een enkele keer onze beste kleren aantrekken en naar het stadscentrum komen? Zijn buurtbibliotheken en buurthuizen wel stedelijke functies of gaat het op wijkniveau om iets anders?

Gentrificatie en uitsluiting

En dan de gentrificatie. Prijsstijging in de koopsector, huurverhoging en verkoop in de sociale huur, een schreeuwend gebrek aan aanbod in beide segmenten, verdringing van langzittende buurtbewoners en hun kinderen. Dat is erg, maar tegelijkertijd vindt de Rli het erg dat de sociale huursector een getto van lage inkomens aan het worden is. Hoe dan? Je zou ondertussen haast vergeten dat in een stad als Amsterdam nog altijd de helft van de woningen sociale huurt kent en Rotterdam nog meer.

“Cryptische begrippen leveren een verwarrend beeld op”

Maar zelfs waar de langstzittenden kunnen blijven, voelen ze zich niet meer thuis in hun buurt, weet het advies. Dat komt niet door ‘de buitenlanders’, zoals vroeger. Nederlanders met niet-westerse roots zijn in veel volkswijken zelf inmiddels de oudkomers. Nee, het gaat om de jonge, hippe, hoger opgeleiden die – ondanks hun tijdelijke arbeidscontracten – de wijk ‘annexeren’ ten koste van de sfeer en voorzieningen waarbij de oudkomers zich thuis voelen.

Dit sentiment zit sterk in het advies en ik neem dus aan dat de auteurs daarop doelen met een cryptische zin als: “Sommige groepen burgers voelen zich in bepaalde delen van de stad niet welkom op straat”. Of zou het gaan om vrouwen en LHBTI-ers die zich in sommige andere delen van de stad niet welkom voelen op straat. We weten het niet, want het advies is niet duidelijker.

Bewonersinitiatief en inclusie

Waar het in dit advies gaat over inclusie bedoelt men vooral toegankelijkheid in de breedste zin des woords. En gelukkig maar. Met inclusie zit je meteen in het mijnenveld van identiteiten en minoriteiten, terwijl toegankelijkheid gewoon gaat over de stad vanuit de behoeften van heel verschillende mensen in tegenstelling tot de blik vanuit de systeemwereld. “Het gaat niet om de gemiddelde kwaliteit van leven, maar om individuele mogelijkheden van stadbewoners”, Juist.

Maar hoe komen we daar? ‘Creëer ruimte voor initiatieven van burgers’, roept het advies. En ook: ‘stimuleer het coöperatief bouwen van betaalbare huurwoningen’.  Precies het soort initiatieven waarmee nu net weer diezelfde groep weerbare zelforganiseerders wordt bediend die toch al overal aan de bak komt. Voor minder assertieve groepen heeft het advies dan ook een ander spoor in gedachten.

“De Rli is hier terug bij het romantische buurtdenken”

Het advies had al aangegeven dat er met wegbezuinigen van buurt- en wijkcentra en uitplaatsen van scholen en zorg naar de stadsrand, veel publieke voorzieningen zijn opgeheven of verschraald. En dat terwijl, volgens het advies: “In toegankelijke, goed functionerende publieke voorzieningen tal van mogelijkheden (zijn) voor uitwisseling van kennis en informatie tussen ‘zwakke’ en ‘sterke’ bewoners.” Daarmee zegt de Rli feitelijk niet meer dan dat toegankelijke en goed functionerende publieke voorzieningen toegankelijk zijn en goed functioneren, maar er is meer.

Afgedwongen solidariteit

De Rli is hier terug bij het romantische ‘buurtdenken’ dat zijn oorsprong heeft in de jaren zestig van de vorige eeuw. De buurt als het dorp in de stad waar men elkaar nog kent en een ‘community’ vormt. Het denken waarin sociale mobiliteit geen ruimtelijke vertaling (verhuizen naar een betere buurt) mag krijgen, maar ten goede moet komen aan het ‘empowerment van de gemeenschap’. Een afgedwongen solidariteit met wie je als ‘buurtbroeders en -zusters’ dient te beschouwen. Een praktijk waarin de sterken de zwakken vaak helemaal niet bleken te steunen, maar de zwakken de sterken onder het maaiveld trokken. Waar je als hangjongere carrière kon maken als ervaringsdeskundig hangjongerenwerker vanuit het buurtcentrum.

De beste aanbeveling uit het advies is dus ongetwijfeld die over mobiliteit: iedere plek in de stad voor iedereen bereikbaar binnen het kwartier. Per auto, fiets, OV, scootmobiel of lopend. Sluit mensen niet op in hun buurt, maar laat ze eruit. Voor wonen, werk, cultuur en contacten. Voor inspiratie en aspiraties. Want mobiliteit is vrijheid. Buiten de buurt gebeurt het, niet erin. Dat moet iedereen mogen ontdekken.

Bas van Horn

Deze column werd bij ROmagazine.nl gepubliceerd op 22 oktober 2020