Een redelijk normale zomer

De vaccinaties beginnen hun vruchten af te werpen. Betere behandelingen zorgen in veel gevallen voor een milder ziekteverloop en voor het overige is er groeiende acceptatie van Covid – in alle mogelijke varianten – als een fact of life tot je er dood aan gaat. Kort samengevat in de prognose van demissionair minister De Jonge: “We gaan een redelijk normale zomer tegemoet.” Wat betekent dat voor de publieke ruimte?

Om te beginnen een heel geleidelijke verlichting van de beperkende maatregelen ondanks ongunstige korte termijnvooruitzichten. Dit voorjaar mag immers niet de ‘Dolle Dinsdag’ van de strijd tegen Covid worden. Een lente van publieke lijfelijkheid zit er alleen al om die reden niet in. Maar het ventiel moet wel open. Voor de horeca en de mentale volksgezondheid, voor de openbare orde en het draagvlak in de samenleving.

‘De buitenruimte is het expansievat voor de behoefte aan ontmoeting’

Dat kan met meer maatregelen in de richting die eerder al werd ingeslagen. Ontlasten van binnensteden door spreiding van drukte. De buitenruimte is daarbij het expansievat voor de behoefte aan ontmoeting, want binnen kan er voorlopig nog niet veel. Dan denken we al snel aan terrassen waar het maar kan. Daarbij is het opmerkelijk dat er nu – in tegenstelling tot vorig jaar en afgezien van een protestactie – nog geen initiatieven zijn waarin horecaondernemers samen pleinen claimen voor compenserende terrasomzet.

Nieuw evenwicht

Veel sociaalgeografen beschouwden de pleinen door privatisering en commercialisering toch al als voor de publieke zaak verloren. Daar komt nu het extra witwassen van crimineel geld in de noodlijdende horeca nog eens bij. Daar hoef je als kroeg- of restaurantbezoeker niet veel van te merken, maar er ontstaat in horecagebieden wel een klimaat van ondermijning dat op veel vlakken tot uiting komt.

Dan de parken. Deze groene commons van de stad kenden tot voor kort een vreedzame co-existentie van groepen uit verschillende lagen van de bevolking in losjes afgebakende territoria. Demonstrerende vrijheidszoekers of anders wel gewoon massaal samenkomende jongeren hebben dit idyllische ecosysteem verstoord.

Een nieuw evenwicht, waarin althans een deel van de nieuwe gebruikers zal blijven, vraagt om een herschikking en vast ook om aanpassing van inrichting en voorzieningen in de parken. Denk aan routings voor grotere aantallen mensen, hufterproof groen, toiletvoorzieningen, extra afvalbakken en misschien, als het mag van de sociaalgeografen, een beetje meer horeca.

Wennen aan nabijheid

Iets soortgelijks speelt verder buiten de stad in de spanning tussen natuur en recreatie. Ook hier dringen nieuwe gebruikers de wereld van natuur en groene oudkomers binnen. Met als gevolg grotere druk op parkeergelegenheid, wandelpaden en andere voorzieningen. Daarbovenop komt nog eens de culturele spanning tussen natuurliefhebbers die zichzelf als ‘te gast in de natuur’ beschouwen en de recreanten die de natuur zien als een voorziening waaraan men als belastingbetaler eisen mag stellen.

‘Huidhonger is het afgelopen jaar als een soort oerbehoefte neergezet’

Op al deze plekken gaan we de komende maanden weer langzaam leren om in elkaars nabijheid te verkeren. En dat langzaamaan is maar goed ook, want anders konden de verwachtingen wel eens lelijk gaan botsen. Huidhonger, de term werd op precies het juiste moment gemunt door de schrijvers Gemma Boormans en Esther Cohen, is het afgelopen jaar als een soort oerbehoefte neergezet. Wij mensen zouden als het Resusaapje in het experiment van Harlow verpieteren zonder fysiek contact. Maar waar hebben we dan precies behoefte aan? In ieder geval niet aan een ongemakkelijk moment waarin je elkaar als gevaccineerde kennissen voor het eerst weer in de kroeg begroet en constateert dat je je dat heel anders had voorgesteld.

Bas van Horn, adviseur fysieke leefruimte en publicist

Deze column werd op 4 maart 2021 geplaatst op romagazine.nl