Het verlangen naar voorkomen

‘Schrik niet, ik wreek geen quaat maar dwing tot goed. Straf is mijn hant maar lieflyk mijn gemoet’’. Deze woorden van Pieter Corneliszoon Coen uit 1607 staan te lezen op de toegangspoort tot het voormalige Spinhuis in Amsterdam. Bestuurskundige en politiek filosoof Rik Peeters ziet in de dubbeldoelstelling van repressie en preventie een opvallende overeenkomst met de ‘Top 600 aanpak’ die de gemeente Amsterdam in 2011 voor jonge veelplegers invoerde.
Peeters promoveerde in 2013 op preventiedenken in het openbaar bestuur. Zojuist verscheen bij Van Gennep Amsterdam op basis van die promotie ‘Het verlangen naar voorkomen’. In dit boek beschrijft Peeters hoe het preventiedenken de overheid verandert. Voorkomen is beter dan genezen, maar tegen welke prijs?

In het essay ‘Ruimte voor risico’s: overwegingen bij vrijwillige risicoacceptatie door burgers in het nieuwe omgevingsrecht’ heeft hij die prijs – tal van geboden en verboden voor de inrichting en het gebruik van de leefomgeving – in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu al eens beschreven. In dat essay valt ook te lezen dat meer keuzevrijheid goed en tevens beheersbaar zou kunnen zijn.

Met denkers als Foucault en Lacan in zijn bagage, beschrijft Peeters in zijn boek hoe heersers zich na het bedwingen van de ‘buitenwereld’ richtten op het beheersen van de binnenwereld, de eigen burgers. Hoewel de mix van repressie en preventie minstens zo oud is als Pieter Corneliszoon Coen, ziet Peeters een cesuur aan het eind van de jaren zeventig.

Verbieden en bestraffen helpt niet meer tegen de individualisering en de welvaartsexcessen die ons bedreigen. De overheid wil voorkomen. We krijgen preventiebeleid tegen obesitas, drank, vet, hufterigheid, kindermishandeling, schooluitval, de gevolgen van geluidsoverlast, fijnstof en de gevaren van te steile trappen.

De valkuilen van het voorzorgprincipe zijn evident. Hoe ver moet je gaan en wat is (kosten)effectief? Daarnaast heeft dit principe als consequentie het benoemen en vroegtijdig monitoren van risicogroepen, bijsturen van gedrag en het voeren van beleid dat ‘goed is voor eigen bestwil’. Het gevolg is een betuttelende overheid die mensen niet de ruimte laat zolang ze zich aan de wet houden, maar een die de juiste levenswandel voorschrijft.

Anders dan de soms wat makkelijk libertaire hoogleraar bestuurskunde Paul Frissen, is Peeters praktisch ingesteld. In zijn ogen is de kernvraag niet of preventie gerechtvaardigd is, maar hoe we de inzet van preventieve technieken redelijk en proportioneel kunnen houden. Hij geeft daarvoor enkele ‘beginselen van behoorlijke preventie’: ongevraagde zorg moet geweigerd kunnen worden zolang het anderen niet schaadt, opgebouwde dossiers horen eigendom te zijn van de burger en bewijslast voor preventief ingrijpen moet sterker en onafhankelijk toetsbaar worden.

O ja, de leefomgeving. Ook in zijn essay is Peeters praktisch. Er is best meer ruimte voor vrijwillige risicoacceptatie. Wat is de aard van het risico? Is er werkelijk sprake van volwaardige en vrijwillige risicoacceptatie? Is er een zorgplicht van de overheid met alles wat daarbij hoort? Langs die criteria laat hij in een paar voorbeelden zien dat meer ruimte makkelijk kan. Dove gevels mogen open, buitendijks wonen moet je zelf weten, wonen op het industrieterrein en wonen op vuile grond kan, mits bepaalde maatregelen worden getroffen en men de eigen verantwoordelijkheid accepteert. Zorgvuldigheid is geboden, maar het uitgangspunt blijft: ‘Burgers hebben het recht om beslissingen te nemen die bestuurders of beleidsmakers niet zouden nemen. Anders geformuleerd: burgers hebben het recht op onverstandig gedrag – tenminste, zo lang dit niet ten koste gaat van anderen en zo lang dit gedrag voortkomt uit een vrije wilsuiting’. Ik teken ervoor.

Bas van Horn

Rik Peeters: Het verlangen naar voorkomen, Uitgeverij Van Gennep ISBN 9789461643292/NUR 740
Rik Peeters: (2014a)Ruimte voor risico’s, overwegingen bij vrijwillige risicoacceptatie door burgers in het nieuwe omgevingsrecht.

23 april 2015 geplaatst in RO Magazine

Communicerende vaten

Eind maart werd het laatste krakersbolwerk van Amsterdam ontruimd. Met een ouderwetse confrontatie tussen politie en actievoerders sloot de Hoofdstad, pal achter het Paleis op de Dam, een halve eeuw kraakgeschiedenis af. Het Parool meende op de voorpagina dat de stad er met een vrijplaats minder en nog meer hotelcapaciteit weer een stukje ‘aangeharkter’ bij zou komen te liggen, maar ook dat Mokum per saldo verlies lijdt. Aandeelhoudersrendement versus maatschappelijk rendement: 1-0.
De krant heeft zijn conclusie getrokken. Rick Vermeulen, RO-ambtenaar en onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam, moet zijn bevindingen nog ordenen en opschrijven. Hij onderzoekt niet de kraakgeschiedenis, maar wel de actuele ontwikkeling in de ruimtelijke ordening. In beide speelt ruimtelijke waardecreatie ( en voor wie dan wel?) een belangrijke rol.

Vermeulen zal in zijn publicatie vertellen hoe we van de toelatingsplanologie via de ontwikkelingsplanologie naar de uitnodigingsplanologie zijn gegaan. Hoe we dankzij Richard Florida en de crisis de creatieve stad en de onzekerheid zijn gaan omarmen. Hoe we afscheid hebben genomen van masterplan en blauwdruk om over te gaan op incrementele ruimtelijke ontwikkeling en organisch groeien. En dat met nieuwe partners naast de usual suspects waarmee aandacht vrijkwam voor gebruiks- en andere maatschappelijke waarden.

Geen stad in het land of er ligt wel een wijk, spoorzone of havenbekken die of dat tot nieuwe bloei moet komen dankzij initiatief ‘van onderop’. Een ruim gesteld eindbeeld biedt een stip aan de horizon. Zekerheden zijn er weinig, kansen des te meer. Amsterdam weet er met het project ‘Het Buitenste Binnen’ en het initiatief ‘De Improviserende overheid’ alles van. En misschien juist daarom was de stad al onder de linkse wethouder Maarten van Poelgeest kritisch.

Waar, hoeveel en hoe lang mag de stad maatschappelijk initiatief ondersteunen? Welke steun is in feite subsidie die niet naar iets anders kan en wanneer concurreert het met ruimtelijke initiatieven op eigen kracht? Leren plannen en leven met minder (schijn)zekerheden is een stukje winst van de crisis. Toch zullen de traditionele ontwikkelpartijen (die weer kansen zien) om een minimum aan zekerheden blijven vragen. Dat vergt ook in de toekomst een meer of minder dwingend exploitatieplan en andere garanties.
Vermeulen stevent – zoals het een goed wetenschapper betaamt – af op de zeer genuanceerde conclusie dat ‘vasthouden’ (plannen) en ‘loslaten’ (ruimte geven) communicerende vaten blijven. Politiek en ordenaars houden een belangrijke rol. Aandeelhoudersrendement op de ene plek is immers maatschappelijk rendement op een andere.

De stad had zichzelf een cadeautje kunnen geven met een originelere bestemming van het Tabaksblok, maar een nieuwe laagdrempelige vrijplaats op deze A-locatie zou de verhoudingen wel heel scheef trekken. Dat heeft niet zoveel met een veranderd sentiment te maken, maar meer met een volwassen benadering van maatschappelijk initiatief.

Waar Eva de Klerk van het kunstenaarsinitiatief op de voormalige NDSM-werf in Amsterdam Noord zich in de krant beklaagt omdat ze steeds vaker hoort dat ze ‘te mooi zitten, te weinig betalen en te weinig doen’, zou ze zich ook serieus genomen kunnen voelen. Een belang tussen andere belangen die allemaal gewogen moeten worden.

1 april 2015 geplaatst in RO Magazine

Tijdelijk als appetizer

Plannen voor het hele Stadionplein in Amsterdam Oud Zuid kwamen niet van de grond. In stukjes lijkt het nu wel te lukken. Er komen twee grote bouwblokken op het lege stadionplein en aan de andere kant van de Amstelveenseweg krijgen de iconische Citroën garages een nieuwe invulling. Maar nu nog even niet, eerst een voorafje.
Op het plein straks twee forse bouwvolumes. Eén gebouw van zeven lagen wonen met een winkelplint en de Febo. Daarnaast een pand met twee verdiepingen hotel en daaronder het smaakmuseum Culina Experience . Een ‘belevenis’ met een eetmuseum, een kooktheater, een kookschool en een proeflokaal.

Aan de overkant, aan weerszijden van de ingang van het Olympisch Stadion uit 1928, staan twee vrijwel lege modernistische garages. Beide gebouwd in respectievelijk 1930 en 1960 naar ontwerp van Jan Wils, voor de N.V. automobiles Citroen. Bouwinvest herontwikkelt deze panden tot multifunctionele kantoren, winkels en horeca.

In de jongste van de twee garages zal naar verluidt een dependance komen van het restaurant ‘Hotel de Goudfazant’. Een zaak die ondanks de verwarrende naam en een onvindbare locatie op een bedrijfsterrein achter een slagboom op de Noordelijke IJ-oevers, al jaren succesvol een kale loods exploiteert. De uitbaters doen ook Radio Royaal in de oude Philips-fabriek in Eindhoven.

Maar nu dus nog even geen fazant in de garage, want eerst moet het EK atletiek in het Oude Olympisch Stadion ongestoord afgewerkt worden. De verbouwing van de garages begint daarom pas medio 2016. Tot dan is er een prachtige tussentijd waarin de beleving van het plein zal worden bijgebogen naar een rauwere smaak dan de uiteindelijke plannen uitstralen. We gaan er vanaf april alvast een beetje aan wennen. Dan opent restaurant BAUT namelijk BAUT ZUID In het oudste deel van de garage.

BAUT werd wereldberoemd in Amsterdam met een tijdelijk restaurant in een pand van het voormalige Parool- en-Trouw-complex aan de Wibautstraat. Daar gaan ze eind maart dicht om er na de verbouwing van de panden terug te keren met een nieuwe formule. Ondertussen zitten ze voor vijf maanden op 1000 vierkante meter in Oud Zuid. Dat is even kort als veel. Het wordt dus heel erg pop-up.

&Prast &Hooft ontwerpt de bar, Donald Beekman (DBXL) doet het grafisch ontwerp en mag de naam op de gevel schilderen. Sandra Planken (NOUN-Amsterdam) verzorgt interieur & ontwerp en laat de inventaris uit de Wibautstraat wit spuiten. Daarnaast is Planken curator van de Bautgallery op de vijfhonderd vierkante meter van de voormalige showroom. Hier krijgen jonge kunstenaars en ontwerpers van Amsterdamse academies een kans zich in Zuid te presenteren met eigen werk en events. Een aantal trendgevoelige merken wil zich nu al graag verbinden aan wat hier te gebeuren staat. Zo werkt tijdelijk bestemmen als appetizer voor een definitieve invulling en brengt er hopelijk een beetje leven in.

4 maart 2015 geplaatst in RO magazine

Kansenplanologie

De Beurs van Berlage zat bij de opening van het Jaar van de Ruimte propvol. Het bewijst, volgens lector vastgoed Cees Jan Pen in zijn Cobouw column (26-1-2015), dat ruimte leeft en er onder ruimtelijk ordenaars behoefte is aan nieuwe kaders, concepten en manieren van omgaan met de ruimtelijke werkelijkheid. Vervolgens heeft hij het veel over de kaders en weinig over nieuwe manieren.
Pen heeft, samen met Herbert ter Beek van BEA, een analyse gemaakt van retail- en binnenstadvisies van de G32. Retailvisies blijken te zitten op de lijn van verbieden en binnenstadvisies willen juist uitnodigend zijn. Dat wringt en in praktijk kiest men voor ‘incidentenplanologie’. Zodra een megastore zich meldt, wordt het beleid ter versterking van de binnenstad nogal eens vergeten. Soms zelfs met de smoes dat de ‘hyperformule’ goed is voor de binnenstad.

Dat moet afgelopen zijn, meent Pen. Nieuwe provinciale colleges moeten straks helder inhoud geven aan de regierol die in de verkiezingsprogramma’s wordt beloofd. Zij moeten: “een eind maken aan de incidentenplanologie en regionaal kiezen op basis van objectieve facts en figures.” Hoe moeten we ons dat voorstellen? Een soort Regionale planologische dienst die op basis van onomstreden feiten en cijfers bepaalt waaraan ‘behoefte’ is? Daar moet je bij de mondige burger niet meer mee aankomen, lijkt me. Als het sinds de crisis en het webwinkelen al realistisch zou zijn.

Vanaf de introductie van de zelfbedieningswinkel, kort na de oorlog, hebben bestuurders en belangenorganisaties pal gestaan voor de kleine grutters en kaasboeren. En zij niet alleen. Ook de consument steunde zijn winkeliers, zij het steeds vaker met een bij de supermarkt vergeten boodschapje of een bemoedigend praatje dat de omzet ook niet erg omhoog helpt.

Uiteindelijk kiest de consument en dat is zijn goed recht. Maar kennelijk ook weer niet, want hoewel het Rijk de handen er ogenschijnlijk van heeft afgetrokken, blijven provincies en gemeenten supermarkten aan de stadsrand weren. En dat wil het Rijk stiekem ook want, zo schreef Anouk van Kampen afgelopen zomer in NRCQ: “In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is een ‘ladder van duurzame verstedelijking’ opgenomen dat de detailhandel ondersteunt. Eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling voordat er toestemming wordt gegeven.”

Maar hoe kun je nu beter bepalen of ergens ‘vraag’ naar is dan door de markt zijn werk te laten doen? Waarom vinden we ‘gestuurde winkelnering’ een acceptabele manier om – tegen beter weten in – een duurzame of levendige binnenstad te bevorderen? Gelukkig loopt het met die betuttelende ‘ladder’ dankzij de crisis niet zo’n vaart en kiezen bestuurders voor de ‘incidentenplanologie’, die wat mij betreft beter ‘kansenplanologie’ mag heten.

28 januari 2015 geplaatst in RO magazine

Het gedachtegoed van Henk Bleker

‘Op de ouderwetse manier hooien, dat wordt echt een feest’. Zo citeert de Volkskrant (30-12-14) universitair docent en bioloog aan de Wageningen Universiteit, Patrick Jansen van de vereniging Mooi Wageningen. Jansen heeft zijn droom van een oude schoolplaat omgezet in een burgerinitiatief om een stuk grasland bij Wageningen aan te kopen, af te plaggen en met uitgekiend waterbeheer en veel vrijwilligerswerk om te vormen tot de arme grond waarmee de boeren tot diep in de vorige eeuw nauwelijks iets wisten aan te vangen. Met muggenorchis en klokjesgentiaan, dat dan weer wel.
schoolplaat hooien
En mooi voorbeeld van maatschappelijk initiatief dat armlastige overheden een handje helpt, aldus de onderkop in de ochtendkrant. En dat is precies wat het is. Een opkontje voor het behalen van overheidsnatuurdoelstellingen door degelijk onderlegde gelijkgestemden. Want, zo stelt het artikel: ‘Niet iedereen kan natuur beheren, maar in dit geval is er aan kennis geen gebrek. Een erudiet gezelschap van biologen en hydrologen, met drie hoogleraren in de gelederen plus een eigenaar van een communicatiebureau tekenden voor de plannen’.

Anders dan de auteur van het krantenartikel schrijft, sluit dit helemaal niet naadloos aan bij het overheidsbeleid om burgers zelf verantwoordelijkheid te laten nemen voor de realisatie en het beheer van de natuur. Het sluit wel naadloos aan bij de praktijk waarin burgerparticipatie niet meer is dan uitvoering van overheidsbeleid met andere middelen. Burgers zijn hier doorgaans de mensen die tijdens hun arbeidzaam leven het beleid bedachten of in ieder geval precies weten hoe een plan eruit moet zien om te passen in het denkraam en de procedures van de overheid. Een levensgrote valkuil. Niet alleen bij participatie rond natuurontwikkeling, maar ook bij milieukwesties en plannen voor de stad.

Wie werkelijk meent dat mensen meer verantwoordelijkheid moeten krijgen voor hun leefomgeving, accepteert dat gebruikers en bewoners dan ook zelf invulling geven aan die verantwoordelijkheid. En dat kan er wel eens anders uitzien dan door ambtenaren en deskundigen wordt bedacht. Daar zat precies de pijn toen de Groninger ex-gedeputeerde, Henk Bleker, in 2010 staatssecretaris van Natuur werd. Bleker had als gedeputeerde namelijk feilloos het sentiment bespeeld waarin de nationale natuurbeheerorganisaties arrogante grootgroenbezitters (uit ‘Het Westen’) zijn die ons (Noorderlingen= boeren) komen dicteren hoe het moet in de natuur.

Bleker werd weggezet als onbenullige ponyfokker, boerenslimme lobbyist en sjoemelaar met subsidies, maar zijn kritiek op de elitaire, meritocratische wereld van het natuurbeheer beklijfde wel. Natuurmonumenten doet nu meer met bewoners en gebruikers, staatssecretaris Dijksma wil meer geld uittrekken voor ‘natuurbeheer door mensen en organisaties zelf’. Het voorbeeld Wageningen laat echter zien dat nog een hele weg te gaan is. Jansen van Mooi Wageningen noemt het overleg over het boerenalternatief voor zijn plan ‘leuk en constructief’, maar aan de uitgangspunten kan niet worden getornd. Hoezo niet?

Minder duurzaam dan Groot Moskou

Als u – net als ik – nog wel eens in een zaal zit waar de meer visionairen onder ons presentaties geven, dan kan het u niet ontgaan zijn. Hét buzzwoord van ruimtedenkers, planners en makers. De keynote speakers nemen ons mee in vergezichten, laten dia’s zien met duizelingwekkende statistieken, een portret van een negentiende-eeuwse filosoof en een opmerkelijk architectonisch hoogstandje in een obscuur ver buitenland. En dan opeens noemen ze een ontwikkeling disruptief.
Een heerlijk tegendraads en prikkelend woord dat iets revolutionairs heeft, zonder alle vervelende associaties die daar weer aan kleven. Het is een beetje ‘creatieve destructie’ en een beetje David versus Goliath, meestal gebruikt in een context waar high tech alles op zijn kop gaat zetten. Dat is dan ook de omgeving waar het woord de laatste jaren hot werd. Het blog #Vohoop (voor hoger opgeleiden) wijdde er precies drie jaar geleden al een stukje aan. Onze ruimtelijke voorhoede loopt misschien toch een beetje achter.

Weet u wat nog eens disruptief is? De aanval die ruimtegoeroe en hoogleraar stedelijke ontwikkeling, Zef Hemel, heeft gelanceerd op ons zo gekoesterde policentrisch ideaal van steden en stadjes met plantsoentjes ertussen. Een onomstreden en nog altijd onderwezen geloofsartikel van Hollandse stedebouwers en ontwerpers. Het gaat volgens Hemel terug op Ebenezer Howard (1850-1928) en zijn ‘Garden City’. Het deugdzame platteland als ideaal voor de verderfelijke stad en als die stad toch onontbeerlijk is, dan geordend en met mate. De wei is voor de koeien, mensen stapelen we in het netwerk van steden en stadjes. Keurig volgens plan en vanuit het beginsel van de verdelende rechtvaardigheid.

Nu weten we dat het zo niet werkt. Ontwikkeling kruipt waar het niet gaan kan en dat noemen we dan verrommeling. Maar dat is niet alles. We wisten al dat we met het beteugelen van de stad een flink economisch potentieel laten liggen waardoor we ons niet kunnen meten met stedelijke gebieden van ongeveer dezelfde omvang. Hemel houdt ons nu voor dat al dat policentrisch genetwerk ook helemaal niet duurzaam is. We leggen het als ‘Stad Nederland’ af tegen de vergelijkbare regio Groot Moskou! Minder openbaar vervoer, meer auto’s, minder park, meer subsidies voor minder voorzieningen.

En om het af te maken blijkt het afschrikwekkend voorbeeld van ongebreidelde verstedelijking, Los Angeles, vrijwel vanzelf weer tot een soort ordening te komen. Er ontstaan verdichte centrumgebieden en daarmee draagvlak voor voorzieningen en culturele ontwikkeling. Misschien toch tijd om wat welwillender te kijken naar Nederland als de stad Groot Amsterdam.

25 dec 2014 gepubliceerd als blog in RO Magazine zie http://romagazine.nl/minder-duurzaam-dan-groot-moskou/7948

Nieuwe iconen

In een tekst voor de minister van VROM, Jacqueline Cramer, schreef ook ik in 2008 dat er behoefte is aan nieuwe iconen in het Hollandse landschap (Het aanzien van ons land). Nieuwe bakens van herkenning en identificatie voor een land in verwarring, houvast voor oude en nieuwe Nederlanders. Tot zo ver iedereen vóór. In de discussie over de concrete voorstellen lag dat iets ingewikkelder.

Premier Balkenende werd pleitbezorger van het Tulpeiland, op te spuiten ergens voor de kust van Den Haag. Een eiland in de vorm van een vertrouwd symbool dat zou bijdragen aan de kustversterking en onze reputatie als baggeraars en landwinners. Een nationaal beeldmerk dat de luchtreiziger vlak voor aankomst op Schiphol zou zien liggen.

tulpeiland

Al snel bleek dat we niet alleen het zandeiland, maar ook het hele idee als een metafoor hadden moeten opvatten. Een soort oefening in ‘out of the box’ denken, zeg maar. De TU Delft – waar men graag zegt dat ‘kan niet’, niet bestaat – vond dat hier pas op de plaats gemaakt moest worden. Onze woelige Noordzee leek in niets op de kust van Dubai waar de Sjeiks probleemloos een reeks palmeneilanden hadden laten opspuiten. Voor de kustversterking zou de tulp niet veel doen. Waar het eiland toe moest dienen bleef onduidelijk en als gebaar zou het toch wel erg kostbaar worden.

De zandmotor is een veel beter antwoord op het vraagstuk van de zwakke plekken in onze kustverdediging. En eigenlijk ook een veel betere metafoor voor onze nieuwe verhouding tot het water: niet langer de vijand, maar een vriend die je zijn gang moet laten gaan. Wij leveren het zand, de zee verdeelt het over onze kustlijn. Prachtig, je ziet er alleen niks van en dat is toch een minpuntje voor een icoon.

Dan de Belle van Zuylen. Het leek een grap, maar Utrecht was echt van plan om in Leidsche Rijn een 262 meter hoge toren te bouwen volgens ontwerp van Pi de Bruin. Het moest een bewijs van daadkracht en een stimulans voor economie en toerisme worden. Een verticale stad met woningen, kantoren, winkels en wat al niet meer. Minister Cramer was meteen al tegen. Zij stond in het kamp dat er een horizonvervuilende bedreiging van het Groene Hart in zag. De voorstanders hoorden daarin vooral dat ‘ de kop niet boven het maaiveld mocht uitsteken’ en ‘gewoon doen al gek genoeg’ was. Het zou nog tot 2010 duren voor de economische crisis een definitief einde aan de plannen maakte.

Het zit onze nieuwe iconen dus niet mee, hoewel je de vernieuwing van enkele stationsgebieden in het kader van de Nieuwe SleutelProjecten (NSP) best als beloftevol mag beschouwen. Dat is niet zuinig bedoeld, maar de lyrische ontvangst van bijvoorbeeld het nieuwe Rotterdam Centraal moet eerst wel een tijdje beklijven voor we kunnen spreken van een icoon. Dat geldt overigens ook voor de bijnaam. Uit een recente poll blijkt nu ‘Station Kapsalon’ favoriet, maar wie weet is het in de volksmond over een paar jaar toch ‘De Haaiebek’ of beter nog: ‘De Grote Muil’ geworden.

En nu staan we aan de vooravond van het Jaar van de Ruimte 2015. Vijfentwintig jaar na de start van Vinex. De roep om nieuwe inspirerende verhalen en iconen klinkt opnieuw. Of was Vinex de zwanenzang van onze ruimtelijke planning- en ordeningstraditie en schrijft ieder voortaan zijn eigen verhaal? Is het planning versus chaos of kunnen we organische groeien en krimpen? De inleidende beschietingen zijn een jaar geleden al begonnen. In een eerste brainstorm over het Jaar van Ruimte met een zestigtal vooraanstaande professionals dreigde het ene kamp met ‘witte schimmel’ en ‘sprawl’ als visie en planning uitblijven, terwijl het andere dat wegwuifde als ‘een stuip van het politbureau’. Ik wens ons allen een vruchtbaar Jaar van de Ruimte 2015. Kijk voor meer op: www.wiemaaktnederland.nl

Storytelling

Je kunt een powerpoint maken waarin je laat zien waarom juist dit project een best practice is. Met stroomschema’s die precies aangeven waar het proces slimmer is gestructureerd en gestroomlijnd. Laatste sheet: zes weken winst in de doorlooptijd, lagere kosten en minder bureaucratische rompslomp! Doen natuurlijk, die presentatie. Maar er is meer. Wie heeft dat project zo georganiseerd, waarom moest het anders dan het altijd gaat, waar kwam die ambitie vandaan, waar zaten de hobbels en hoe is het uiteindelijk toch gelukt? Dat is de cultuurkant van het verhaal. Daar gaat het over mensen.

Na een jaar verzamelen van voorbeeldprojecten was dat waar we naar op zoek gingen met Nu al Eenvoudig Beter. Het schrijven van de Omgevingswet en alles wat daarbij komt, is de hoofdtaak van de programmadirectie die vanuit het ministerie van Infrastructuur en Milieu verantwoordelijk is voor de vereenvoudiging van het hele stelsel van omgevingsrecht. Die interdepartementale programmadirectie heet Eenvoudig Beter (ik heb het niet verzonnen). Naast dit wetgevingspoor startten we bij de directie een werkprogramma waarin stakeholders aangehaakt worden en koploperpraktijken in het veld de nieuwe wet voeden. Dat is Nu al Eenvoudig Beter (vooruit, heb ik wel mee verzonnen) en daar moest het meer gaan over mensen.

Storytelling leek daarbij een bruikbaar vehikel. De techniek is begin jaren tachtig van de vorige eeuw ontwikkeld in de therapeutische hoek. De roots zijn zo oud als de mens die verhalen vertelt. Het gaat erom met de klassieke middelen van het verhaal inzicht te verwerven en anderen mee te nemen in een opdracht of ambitie. Als lezer van een boek, als publiek in schouwburg of bioscoop, als klant en consument van auto’s of elektronica, maar ook als vakgenoot en collega in het ruimtelijk domein.

Het stramien is dat van de vertelling. Er was er eens.. Met daarin een context (de verhaalarena), een opgave (de verhaalmotor) en een held (de protagonist). We leren de opgave kennen via de hoofdrolspeler. We horen over zijn of haar drijfveren en aanpak, tegenslagen en uiteindelijk succes of een anderszins leerzame uitkomst. Naast de informatie en instructie uit de powerpoint, is de casus nu ook geladen met emotie en motivatie. Dat moet de trigger zijn om zelf aan de slag te gaan. Geïnspireerd door het verhaal, maar op een eigen manier.

Nu al Eenvoudig Beter heeft onder meer gekozen voor een interviewbundel. Een reeks van vijftien portretten van inspirerende projectleiders, wethouders en prominenten, actief in de vernieuwing van de leefomgeving en de regels die daarbij horen. Het is geen sprookjesboek geworden, maar een journalistiek product met elementen van storytelling. Er komen mensen aan het woord die iets laten zien van hun ambitie en begeestering, die anekdoten vertellen. Die verhalen over stroperigheid en tegenwerking en die trots zijn op wat er bereikt is. Die bundel is al op vele bijeenkomsten rond de Omgevingswet uitgedeeld en zal ook de komende tijd worden uitgereikt. Ik heb zelf ook nog een stapeltje. Want ik ben trots dat ik de bundel bij het ministerie heb mogen maken en deel hem nog graag uit als dat zo uitkomt.

15x_omslag
Interviewbundel: Nu al 15x eenvoudig beter

Veiligheid, risico en een leefomgeving van iedereen

Geven we de ‘kracht van de samenleving’ voortaan de ruimte? Laten we de samenleving in de eerste plaats zijn eigen boontjes doppen? Gaan we voor een minimum aan regeltjes en procedures?

Laat vliegtuigspotters wonen naast de landingsbaan als ze dat willen, laat de natuurlijke aanwas van het dorp wonen in de stankcircel waarin ze geboren zijn en graag willen blijven, laat mensen wonen in het groen waar nu de koeien het alleenrecht hebben. Laat mensen wonen in hun vakantiehuis of desnoods op hun volkstuin. Laat mensen wonen op bedrijventerreinen, in loodsen, kantoren, fabrieken en op boten.

Weg met de blauwdruk van het bestemmingsplan en de betuttelende voorschriften uit het Bouwbesluit. Alles mag: maar dan niet zeuren over kerosinedamp, onveiligheid op het industrieterrein, gebrek aan groen tussen de megastallen, te weinig licht in de loods, een laag plafond in het kantoor, of vocht op de boot. Daar moet u ook even voor tekenen, want de overheid wil niet dat u later toch verhaal komt halen.

Wie dit vergezicht een gruwel is, moet eens kijken waar tegenwoordig de stedelijke hotspots liggen: in gegentrificeerde volkswijken, oude havens en spoorbuurten waar alles kris kras door elkaar leeft en werkt. En dat kan ook op het platteland, in het groen. Als we tenminste niet kiezen voor high tech agrozones op de ene plek en op de andere museumboeren die in het decor van oude schoolplaten moeten doen alsof ze een agrarisch bedrijf runnen.
Misschien mag je dan niet overal in het groen wonen omdat we met elkaar vinden dat sommige dingen echt niet op de schop mogen. Maar dat zijn wel heel wat minder plekken dan nu in al die verschillende natuur-, landschap- en recreatieregimes waar we nu nog ‘Nee’ of hoogstens ‘Nee, tenzij’ tegen wonen zeggen. En ook dan weer: als uitgeweken stedeling niet mekkeren over de herrie en de stank van giertractoren en andere minder idyllisch boerenwerk. Of u ook daar weer even voor wilt tekenen.

Vrij wonen, mag natuurlijk nooit een optie uit armoede zijn. Wie niks te kiezen heeft omdat het geld ontbreekt, moet kunnen rekenen (als je aan de beurt bent natuurlijk) op een betaalbare woning die aan minimumeisen voldoet. Die woning ligt niet in een erg ongezonde omgeving, de kans op watersnood is er niet hoger dan 1 op het miljoen, heeft een luie trap en het aanrecht staat op de gemiddeld juiste hoogte. Laten we daar nu net een bestaande voorraad van hebben die het leeuwendeel van de woningbehoefte dekt.
De vrije nieuwbouw – waar straks volop ruimte voor is – kan er zonder knellende voorschriften ook meteen heel anders uitzien dan we van onze bouwers gewend zijn. Vrije sector voor iedere portemonnee! Het hoeft geen duur ontwerp van een architect te zijn, want welstand daar doen we niet meer aan. We maken zelf wel uit wat mooi en lelijk is. Soms individueel, soms met de hele straat. Particulier opdrachtgeverschap en zelfbouw nemen een hoge vlucht.
Ikea bouwt in Scandinavië en Engeland al precies wat mensen willen: scherp geprijsd, hip en van aanvaardbare kwaliteit. Net als de meubeltjes van het woonwarenhuis die we allemaal in huis hebben. Het gaat misschien niet zo heel lang mee, maar wat geeft dat? Eenmaal uitgewoond en afgeschreven, mag de zaak weer plat. Bouwpuin is tegenwoordig prima bouwmateriaal. Er staan zo weer nieuwe huizen. Geheel volgens de wensen van de woonconsument van dat moment.

Het mag ook een woning van de bouwmarkt of het tuincentrum zijn. Net zoals daar nu al schuurtjes en blokhutten te koop zijn. De bouwkundige deugdelijkheid valt onder de normale productaansprakelijkheid, zoals die er ook is voor de friteuse of de draadloze accuboor. Bouwers worden klussers en omgekeerd. Het is toch veel leuker om te shoppen bij het bouw- en tuincentrum dan bij de hypotheekadviseur? En je aankoop plaats je dan zelf op je kaveltje. Met een aannemer of samen met je handige zwager.

Als we eens wat minder voor de mensen bepalen, wordt de leefomgeving meer van ons allemaal en woont iedereen op de manier die hem of haar past.

Column als appetizer bijeenkomst vrijwillige risico-aanvaarding, maart 2013


 

Hieronder links naar de wetenschappelijke bijdragen van:

pdf Essay: Vrijwillige risicoacceptatie door gebiedsgerichte normstelling als de echte winst van de Omgevingswet. Prof. dr. ir. A.G. Bregman

pdf  Ruimte voor risico’s, dr. Rik Peeters

 

Waardecreatie: wetten, regels, durven, doen.

Zochten we gisteren naar ‘nieuwe verdienmodellen’ voor ruimtelijke ontwikkeling, vandaag zoeken we ‘nieuwe vormen van waardecreatie’. Dat is winst. Het gaat niet meer uitsluitend over geld voor plannen, maar over samen waarde maken met ontwikkeling. Niet alleen beleggingswaarde, maar ook belevings- , gebruiks- en toekomstwaarde. Voor een breed spectrum aan bedrijven, bewoners en gebruikers. Stakeholders die steeds vaker dezelfde fysieke omgeving met elkaar delen. De Omgevingswet gaat daarbij helpen, maar er is meer nodig.

De Omgevingswet gaat het eenvoudiger en overzichtelijker maken om gebieden te beheren en gebiedsontwikkelingen – vaak ook met publieke belangen – sneller van de grond te krijgen. Dat kan straks met de verbrede omgevingsvergunning en het projectbesluit. Een omgevingsvergunning die ook over natuur en cultuurhistorie gaat en een projectbesluit dat niet langer alleen om wegen draait (huidige Tracéwet), maar bijvoorbeeld ook om de aanleg van nieuwe natuur of windparken. Een besluit waar bovendien een participatieve procedure bij hoort. Dat wil zeggen: met een brede verkenning, heldere trechtering en een duidelijke beslissing over het project als zodanig waaraan vervolgtoestemmingen niet meer tornen.

De stelselherziening van het omgevingsrecht speelt met de Omgevingswet ook in op de behoefte aan een meer organisch groeimodel. Een proces waarin waardecreatie geleidelijk plaatsvindt en sterker wordt bepaald vanuit onverwachte of voorheen minder belangrijke partijen. Dat zit onder meer in de nadruk op integrale visievorming en het integraal omgevingsplan waarin op termijn de bestemmingsplannen en milieu-, verkeers- en andere sectorale plannen op gaan. Het nodigt initiatiefnemers uit om binnen globale kaders met ideeën te komen, maar geeft ook in één totaalbeeld aan waar de grenzen liggen.

Ruimte voor nieuwe vormen van waardecreatie zit ook in de instrumenten die meekomen uit de Wet stad- en milieubenadering (salderen voor een betere ruimtelijke milieukwaliteit), de Crisis- en herstelwet (experimenteerruimte, langer tijdelijk bestemmen, minder exploitatiegaranties vooraf) en mogelijkheden tot lokaal maatwerk (afweegruimte voor bestuurders). En het zit, last but not least, in een grotere verantwoordelijkheid voor de initiatiefnemer. Met een groter beroep op algemene regels en een zorgplicht voor iedereen.

Het wetsvoorstel, dat bij de Tweede Kamer ligt, bevat een eerste reeks wetten uit het domein van de fysieke leefomgeving. In latere tranches zullen meer wetten worden opgenomen en groeit de werkingssfeer. De wet krijgt een duidelijker kleuring met de uitwerking van de uitvoeringsregelgeving. Een enorm karwei waarbij meer dan honderd relevante AMvB’s terug worden gebracht naar enkele grote AMvB’s met in ieder geval : een Omgevingsbesluit met de algemene regels voor iedereen, een besluit dat zich richt op uitvoerende overheden en dat gaat over de normen en instructieregels voor de kwaliteit van de leefomgeving en een AMvB met algemene regels voor burgers en bedrijven die activiteiten willen ontplooien in de leefomgeving.

Deze uitwerking van de uitvoeringsregelgeving is dus een minstens zo grote opgave als de wet zelf. Het is bovendien van belang dat stakeholders en adviseurs er een belangrijke rol in kunnen spelen. Dat belang van co-creatie is er tevens bij de voorbereiding van het implementatietraject. Om samen met de uitvoeringspraktijk uit te zoeken hoe de wet en onderliggende regels echt het verschil kunnen maken op de werkvloer, maar ook om de ambtelijke- en bestuurscultuur in beweging te krijgen. Enkele jaren geleden constateerde de commissie Elverding immers al dat stagnatie in ruimtelijke ontwikkeling voor een deel in de wetten en regels zit en voor een ander deel in houding en gedrag van initiatiefnemers, ambtenaren en bestuurders.

Voor die cultuurverandering hoeven we niet te wachten op de Omgevingswet. Sterker: de wet is straks het sluitstuk van wat al een aantal jaren gaande is. Minder blauwdrukken en masterplannen, minder risicomijding, durven gaan voor een gewenste ontwikkelrichting binnen uitnodigende kaders en – al dan niet tijdelijk – feiten creëren door te doen.