‘In gelul kan je niet wonen’, sprak staatssecretaris Jan Schaefer ooit in de Tweede Kamer. Dat werd ‘onwelvoeglijk taalgebruik’ gevonden. Daarom kwam er ‘in geouwehoer kan je niet wonen’ in de Kamernotulen te staan. Als wethouder woningzaken en stadsvernieuwing was Schaefer eind jaren zeventig en begin jaren tachtig onder meer verantwoordelijk voor de bouw van een wijkje met Premie C-woningen in Amsterdam Zuidoost. Schaefer heeft er zijn eigen pad. Op het straatnaambordje staat keurig het oorspronkelijke: ‘in gelul kan je niet wonen’. Een kleine wijkgeschiedenis.
Premie C was een subsidieregeling om de spreekwoordelijke verpleegster en onderwijzer in staat te stellen een huis te kopen. In de hoofdstad moest de regeling (toen al) gewone Amsterdammers en hun gezinnen voor de stad behouden. De stad liep in die jaren leeg richting Almere, Purmerend en later Hoorn. Ik ben tweede generatie bewoner van het wijkje in Zuidoost. Van de eerste generatie weet ik dat het hier dertig jaar geleden een kale zandvlakte was.
Snelgroeiende struiken en bomen moesten de wijk zo vlug mogelijk minder onherbergzaam maken. Tien jaar later reikten de bomen tot de dakgoten, pergola’s gingen schuil onder wilde ranken. Schuttingen stonden hier niet. De buren verstopten zich in de krap bemeten tuintjes voor elkaar achter weelderige heesters en hagen; de ‘wilde tuin’ zonder duidelijke grens als vanzelfsprekend teken van beschaving. Met die paradox zou het snel gedaan zijn.
‘De ‘wilde tuin’ zonder duidelijke grens als vanzelfsprekend teken van beschaving’
Eerst leek het een onderbelicht aspect van het multiculturele drama. Ambitieuze allochtone tweeverdieners stroomden de buurt in, pleegden achterstallig onderhoud en schilderden de schuren. En passant vervingen ze het groen voor sierbestrating, plaatsten tuinschotten en stopten felgekleurde bloemen in potten. Maar even later zong de motorzaag ook in menig autochtone tuin. Het nieuwe stel van verderop had de statige berken omgehaald en zwartwerkers van een wegenbouwer beklinkerden de voor én achtertuin.
Ons hoofdschudden had toen nog niks met het klimaat en een ondoordringbare ondergrond te maken, we waren het gewoon anders gewend. Schuttingen heb ik zelf nooit hoeven plaatsen. Dat deden de nieuwe buren aan weerszijden. Vrijwel alle tuinen in de straat kregen met nieuwe bewoners op die manier schuttingen. Inmiddels lijkt zich alweer een volgend fase aan te dienen. Die van de Gated Family.
Progressieve planologen en stedebouwers maakten zich in de jaren tachtig en negentig zorgen over een nieuw fenomeen: de Gated Community. Met de opkomst van het neoliberalisme en kneiterkapitalistische stadsontwikkeling werd het publieke domein teruggedrongen en scheidden de haves zich af van de have notsdoor hun woonomgeving collectief af te grendelen van de gevaarlijke buitenwereld. De inclusieve stad moest als begrip nog uitgevonden worden, maar dat die onder druk stond (de premisse was dat ze bestaan had) was velen wel duidelijk.
‘Nu is de nucleaire variant van de Gated Community opgedoken’
In mijn wijk is nu voor het eerst de nucleaire variant van de Gated Community opgedoken. Een hoekwoning in de straat van rijtjeshuizen is van eigenaar gewisseld. De coniferenhaag werd gerooid en een manshoge schutting opgetrokken. Geen schutting die twee zijden van de woning aan het zicht onttrekt, maar drie. Ook het voortuintje is hermetisch afgesloten. Een paneel in de schutting doet dienst als deur. De brievenbus en de bel bevinden zich aan de buitenzijde van de omheining. Een gesloten huis.
De verleiding is natuurlijk groot om een verhandeling te houden over het proces van segregatie dat tot op het niveau van de individuele woning is doorgedrongen. Teloorgang van gemeenschappen, individualisering, net wat u zegt. Het zou alleen niet eerlijk zijn. Want kort na het voltooien van de schutting had kennelijk een housewarming plaats. Van verschillende kanten kwam visite vanuit naburige woningen aangelopen. De vrouwen droegen schalen met zelfgebakken traktaties, de mannen hielden de kinderen met hun stepjes en fietsjes op de stoep (ja, zo gaat dat hier).
Aan het geluid dat uit de tuin achter de omheining opsteeg, kon je afleiden dat wijlen Jan Schaefer zich op dit feestje best zou hebben vermaakt. Wij waren niet uitgenodigd. Misschien hebben we ons iets te ver achter onze heesters verstopt.
Bas van Horn
Deze bijdrage verscheen op 4 juli 2018 op Romagazine.nl