We leven in het Antropoceen. Dat is doorgaans geen constatering, maar een aanklacht. Het leven op aarde wordt niet langer bepaald door geologische processen, maar door de mens. En dat is geen goed nieuws voor de levende en dode natuur op aarde. Ook niet voor de mens zelf trouwens, maar dat is weer zo antropocentrisch gedacht. Dat denken waarin de mens centraal staat en zichzelf boven de natuur stelt. Hoog tijd om de natuur eigen rechten te geven zoals regelmatig wordt bepleit? Welnee, dat idee is niet meer dan een strategie van natuur- en milieuactivisten.
Al sinds de beginjaren van de natuur- en milieubeweging verzetten aanhangers daarvan zich tegen het christelijke- en verlichtingsdenken dat de mens ziet als heerser over de natuur met een zekere verantwoordelijkheid als beheerder van de voorraadkast (rentmeesterschap). Vanuit romantische, antroposofische en andere holistische ideeën dicht men de natuur een ‘intrinsieke waarde’ toe. Een eigenstandige waarde los van de waardering door de mens. Een even sympathiek als lastig concept, want wie kent die waarde dan toe? De mens zelf.
Bij het huidige verzet tegen het antropocentrische denken speelt hetzelfde. Juist in dit verzet stelt de mens zich boven de natuur waarvan ze zo nadrukkelijk een gelijkwaardig onderdeel wil zijn. Dat blijkt ook wel, want als het gaat om het toekennen van rechten aan dieren, planten of hele ecosystemen, is het niet de bedoeling schapen dodende wolven voor het gerecht te brengen zoals in de middeleeuwen. Men wil zelfbenoemde zaakwaarnemers van de natuur in stelling brengen om als ‘voogd van de natuur’ op te treden. Ook weer mensen dus!
Men wil zelfbenoemde zaakwaarnemers van de natuur in stelling brengen om als ‘voogd van de natuur’ op te treden
Voogd en juridisch belangenbehartiger van de natuur zijn, is een aantrekkelijker positie dan vertegenwoordiger zijn van een reguliere natuurorganisatie. Je hebt geen last van een tegensputterende achterban, geen programma te verdedigen in concurrentie met andere kandidaten voor het voogdijschap en je kunt helemaal zelf bepalen wat het belang van de natuur is en hoe je dat het beste kunt verdedigen. Zo bezien is het toekennen van rechten aan de natuur vooral iets voor dieren-, planten- en stenenfluisteraars die voor zichzelf een rol zonder tegenspraak zien als tolk en advocaat van de wereld die geen stem heeft.
Dat neemt niet weg dat we het fenomeen serieus moeten nemen, al was het maar omdat het internationaal opgang maakt. Colombia, Bangladesh en Oeganda hebben volgens een recent artikel in de Volkskrant allemaal al op enige wijze natuurrechten erkend. Nieuw-Zeeland levert het lichtende voorbeeld met een juridische status voor de rivier Whanganui die bij juridische kwesties wordt vertegenwoordigd door een orgaan waarin oorspronkelijke Maori’s en ambtenaren zitting hebben.
Het ‘rechten-voor-de-natuur-denken’ maakt ondertussen ook bij ons school
De romantisering van ‘natuurvolkeren’ en goedbedoeld racisme spatten je tegemoet. De Maori staat hier voor de mens die in harmonie met de natuur leeft en dus eigenlijk een beetje de natuur is die beschermd moet worden door overheidsdienaren die kennelijk geen Maori zijn, maar wel hebben doorgeleerd in de milieukunde. Het is een bedenkelijk kantje aan de rechten-voor-de-natuur-beweging dat gedekt wordt door het beleid voor inheemse volkeren van de VN.
Het ‘rechten-voor-de-natuur-denken’ maakt ondertussen ook bij ons school, lees ik in de krant. De 25-jarige milieujuriste Jessica den Outer wil met het project ‘Maas in de Wet’, net zoiets voor de Maas als eerder gelukt is bij de Whanganui-rivier: recht op vrij stromen, vrij van verontreiniging. Ze is blijkbaar een rijzende ster in haar kringen, maar laten wij ons niets wijsmaken. Haar inzet is niks anders dan een nieuw front voor het groene actiewezen en een bijdrage aan de verdere juridisering van de samenleving.
Door Bas van Horn, adviseur fysieke leefruimte en publicist
Deze column verscheen bij romagazine.nl op 11 mei 2021