Disneyficeer meer!

Tijdens de landschapstriënnale in de Haarlemmermeer hield consultant toerisme en recreatie, Peter Verdaasdonk, vorige maand een pleidooi voor een Masterplan toerisme en recreatie. Een plan voor de Metropoolregio Amsterdam en omstreken, waarin de expertise van pretparkexploitanten en grootschalige attracties beter wordt benut. Wat mij betreft mag wonen erbij in het Masterplan. Om te leren van recreatiebungalowparken en een eind te maken aan de steeds kunstmatiger scheiding tussen toerisme, recreatie en wonen. Verdaasdonk is het daar van harte mee eens, weet ik inmiddels.

De metropool Amsterdam blijft voorlopig fors groeien. Meer bewoners, meer bezoekers, meer recreanten. Volgens schattingen is er behoefte aan een miljoen extra woningen in Nederland, waarvan er tussen de 250.000 en een half miljoen in Amsterdam en omgeving zouden moeten komen. Dat kan best eens wat meer met elkaar worden verbonden, maar eerst natuur en recreatie.

Verdaasdonk was eerder werkzaam voor Disneyland Parijs, Madurodam en Batavia Stad. Hij hield een inspiratietafel tijdens de triënnale voor dat de metropool te maken krijgt met bezoekersaantallen die grote pretparken en attracties al veel langer kennen. Hij nodigde zijn tafelgenoten uit om dat te doordenken.

Musea en andere culturele instellingen doen al steeds meer met de ervaring van grootschalige attracties en festivals waar het gaat om verwelkomen van grote aantallen bezoekers. Bijvoorbeeld met uitgekiende routings, wachten als entertainment, crowdservice in plaats van crowdcontrol en snelroutes langs hoogtepunten naar het restaurant en de museumwinkel. Populaire buurten en gebieden in en buiten de stad kunnen met die ervaring ook hun voordeel doen.

Een andere aanrader. Kijk naar ons land met de bril van de groeiende groep Europeanen, Amerikanen, Aziaten, Indiërs en mensen uit andere opkomende gebieden die zich de komende jaren een reisje naar Europa, Holland en dus Amsterdam kunnen permitteren.

Met die bril op is heel Nederland Amsterdam en de Keukenhof een natuurgebied. Ideale natuur waar je makkelijk kunt komen, recreëren, eten, drinken en uitrusten. Want: ‘de natuur is mooi, maar je moet er wel iets te drinken bij hebben’, zoals niet de dichter J.C. Bloem gezegd schijnt te hebben maar zijn confrater Willem Kloos.

Spreiding van bezoekers kan dus in principe over het hele land, mits attracties – maar ook natuur en recreatie – bereid zijn rekening te houden met de wensen van die bezoekers. Een boodschap die een staatssecretaris met een zwak voor pony’s ook al eens verkondigde, maar toen was de tijd er kennelijk niet rijp voor.

Dan het wonen. We kiezen voor zwaar verdichten in de stad (Ik ben benieuwd hoe dat te combineren valt met klimaatadaptatie en aanpak hittestress, maar dat is een andere column). Met die verdichting gaan we aan de woningbehoefte niet tegemoet komen. Er zal ook weer meer gebouwd worden in nieuwe uitleg. Valt er voor die woningbehoefte niet iets te doen met de out of the box voorstellen van Verdaasdonk?

Nog altijd komen mensen graag in de bungalowparken van Landal, Europarcs en andere aanbieders. Het verblijf wordt geassocieerd met vakantie in de natuur in (semi) vrijstaande woninkjes. Toch is de bevolkingsdichtheid op een klassiek park als Het Vennenbos van Landal bij volledige bezetting ongeveer gelijk aan die van de stad Amsterdam. Zou het geen idee zijn om de woningbehoefte die niet met stedelijke verdichting valt te voldoen, in te vullen met uitbreiding geïnspireerd op de bungalowparken?

We beginnen dan eens van de andere kant. Tot nu toe verzette de overheid en natuurorganisaties zich tegen permanente bewoning van recreatieverblijven. Jan Pronk liet er ooit zelfs voor slopen. Groen is groen en rood is rood. En natuurlijk is het goed dat niet alle natuurgebieden van kleur verschieten, maar permanente bewoning of recreatiegebruik; het maakt de natuur echt niks uit.

Reguliere woningen kennen, onder meer door internet en AirBnB, steeds vaker (deels) een recreatiegebruik, vakantieverblijven worden gebruikt voor permanente bewoning. De recreatieverblijven vormen het expansievat van de woningmarkt en de veranderende samenleving. Er komen steeds meer huishoudens omdat we vaker alleen of met z’n tweeën zijn. In sommige gemeenten wordt permanente bewoning gedoogd omdat het een tijdelijke uitkomst biedt voor inwoners die geen woning kunnen vinden. En dat geldt ook voor de gescheiden vaders (meestal vaders) die toch ergens moeten blijven nadat ze het huis uit zijn gegaan of geschopt.

Veel recreatieobjecten zijn niet meer te onderscheiden van woningen voor permanente bewoning. Net zomin als de handhaving het gebruik voor recreatie nog kan onderscheiden van regulier wonen. Op de formele inschrijving na dan.

Natuurbeleving, recreatie, stads- en attractiebezoek, het wonen: het loopt steeds meer door elkaar. En wat is daar eigenlijk mis mee? Ik zie een mooie toekomst voor sub urbaan wonen, geïnspireerd op de tekeningen voor Sporthuis Centrum van architect Jaap Bakema. En als dat te ver out of the box klinkt, zie het dan maar als een nieuwe variant op de tuinstad.

Bas van Horn

Deze column verscheen 12 oktober 2017 op ROmagazine.nl en Stadswerk.nl

Het ‘tonnetje’ en het vertrouwen

De amateurfilmpjes van de orkanen Harvey en Irma zijn sensationeel, maar voor ons toch ook een beetje exotisch. De regens, de dijkdoorbraken en de overstromingen, sluiten beter aan bij onze belevingswereld. Vooral dat tweede deel van de rampen in Texas en onze overzeese gebiedsdelen triggert hier de overlevingsfantasieën.

Woonbootbewoners uit mijn omgeving stellen graag dat ze in geval van overstroming alleen maar ‘los hoeven te gooien’ om even later bij het beeld van al die schepen op drift af te haken. Er zijn ook mensen die zich laten inspireren door actiefilms en fabuleren over een Shotgun (een afschrikwekkend vuurwapen) en een Zodiac (een stoere rubberboot met sterke motor) om een watersnoodramp te overleven. Weer anderen nemen zich voor een jerrycan benzine klaar te zetten om altijd met een volle tank richting hogere zandgronden te kunnen rijden (niet doen, je verdrinkt in de file nog ruim voor Amersfoort).

Serieus nadenken over wat ons te doen staat in het onwaarschijnlijke geval van een grote (water)ramp, doet eigenlijk vrijwel niemand. Melanie Schulz heeft in haar jaren als minister van Infrastructuur en Milieu vaak geijverd voor een hoger ‘waterbewustzijn’, maar moest ook constateren dat geen hond het ‘tonnetje’ uit de publiekscampagne in huis haalde. Een waterdicht tienlitervat met watervaste lucifers, een rode vlag, een opwindzaklantaarn en andere handige dingen.

De burger bereid zich niet voor op rampen met een kleine kans, ook niet als de impact hoog is. Diezelfde burger heeft wel een verbanddoos in huis voor kleinere calamiteiten met een grotere waarschijnlijkheid. Dat stond al in het rapport ‘Zelfredzaamheid van burgers bij rampen en zware ongevallen’ van het COT, instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement en de Regionale Brandweer Amsterdam e.o. uit 2004.

De belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit dit rapport – en overigens ook uit de evaluatie van de grote watersnoodrampoefening van 2008 – gingen over zelfredzaamheid: we bereiden ons niet voor, maar als het een keer goed misgaat redden burgers zich veelal zelf en staan klaar om anderen te redden. Doe daar je voordeel mee.

Dat we ons niet voorbereiden heeft te maken met voorstellingsvermogen, een inschatting van waar we zelf nog iets aan kunnen doen en waaraan niet. Het is een min of meer rationele afweging van risico en impact zoals ook de overheid die maakt. Daar kun je tegen knokken, maar je kunt ook accepteren dat het kennelijk zo werkt. Dan is het zaak dat vooral de overheid de preventie doet, de dijken versterkt, de burgers zo volledig mogelijk informeert en de zelfredzaamheid bij rampen versterkt.

De publiekscampagne Denk vooruit! ging over eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van de burger. Waarom ging het dan toch mis met het overlevingstonnetje dat in deze campagne werd gepromoot? Om te beginnen omdat het accent lag op informatie en preventie en niet op het faciliteren van helpende burgers als de ramp daar is. En er was nog iets anders.

Het overlevingstonnetje ontmoette hetzelfde lacherige fatalisme als eerder de ‘wenken’ van de Bescherming Bevolking (BB). Dit tonnetje ging ons niet redden van de grote vloed, zoals de ruimte onder de trap ons destijds niet gered zou hebben van de nucleaire Apocalyps wanneer de Koude Oorlog heet was worden. Wilde de overheid met het tonnetje laten weten dat het de handen van ons af zou trekken? Waren de ‘wenken’ vooral bedoeld om de afschrikking van de NAVO te versterken? Een zeker wantrouwen jegens de overheid was er altijd al.

Net als andersom trouwens, want overheden gaan er doorgaans vanuit dat burgers bij grote calamiteiten in paniek raken, hulpeloos zijn, in de weg lopen en tot plundering overgaan zodra het gezag het laat afweten.

Het COT-rapport uit 2004 noemt dit al de ‘rampmythen’ die overheid en hulpverleners in de weg zitten. Paniek bij rampen is uiterst zeldzaam, mensen blijven doorgaans juist kalm en handelingsbekwaam. De vermeende hulpeloosheid negeert de zelfredzaamheid (jezelf redden) en redzaamheid (het redden van anderen) die zeker in de eerste fase van een ramp cruciaal zijn. Verhalen over plundering zijn er altijd, maar blijken achteraf zelden waar.

De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) – die tegenwoordig over de rampen gaat – neemt de burger al wat serieuzer dan voorheen het geval was. Op de site staat een top tien van mogelijke rampen. Met een keer doorklikken ben je bij actuele informatie over een ramp naar keuze (www.overstroomik.nl) en de links naar wat ons te doen staat (bijvoorbeeld: /wees-voorbereid/noodpakketten/). Een noodpakket stellen we tegenwoordig zelf samen, de overheid levert alleen een mogelijk boodschappenlijstje. Doe ermee wat je wilt.

Maar er kan meer, zoals COT en Brandweer in 2004 al schreven. Zorg dat ‘de werkelijkheid’ van experts beschikbaar komt voor burgers. Hoe reëler het beeld van risico’s en rampen hoe beter het is. Als burgers het moeten doen met toevallige flarden kennis en hun eigen voorstelling van de feiten, wordt hun hulp minder effectief.

Laat mensen helpen. Ze kennen de omstandigheden en de omgeving vaak het best. Accepteer specialistische hulp die door burgers wordt aangeboden. Zet ze niet achter de rood-witte linten. In ieder geval niet tot je volledig operationeel bent. Besteedt aandacht aan snelle screening van professionele vrijwilligers in de opleiding en training van hulpverleners.

Veel van dit type aanbevelingen heeft de afgelopen jaren al protocollen en rampenplannen bereikt. Het is een spoor waarlangs nog veel meer winst te halen valt. Bedenk niet alleen van tevoren hoe je de spontane stroom van hulpgoederen en -diensten gaat managen, maar stuur die stroom. Als het allemaal al bedacht is, dan komt hier spuit elf.

Registreer op vrijwillige basis de vloot aan particuliere terreinwagens en zware rubberboten en maak ze oproepbaar. Leg een database aan van burgeranalisten die dronebeelden kunnen analyseren, zoals die nu al ingezet worden bij overstromingen elders in de wereld. Benader influentials op sociale media die je straks wilt inzetten bij de hulpverlening.

En zo is er nog een heleboel meer te verzinnen en vast al verzonnen. De crux zit bij het potentieel en de veerkracht van burgers en een overheid die het vertrouwen geeft dat ze het wil en zal inzetten als het nodig is. Wie vertrouwen geeft, krijgt het ook makkelijker.

Bas van Horn

Deze blog werd op 6 september 2017 gepubliceerd op ROmagazine.nl

Dijkbezwaren

De Deltacommissaris geeft de BN’ers van Uitdam – en straks waarschijnlijk Durgerdam – hun zin in het verzet tegen de dijkversterkingen langs het Markermeer. Het Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier is de kwaaie pier. Is dat terecht of zwicht de commissaris voor de bezwaren van Andre Kuipers en Katja Schuurman?

We hebben een rijke traditie in waterrampenbestrijding, maar in het vervolg moesten we de ramp maar eens voor zijn. Dat was de gedachte achter de Deltacommissie onder voorzitterschap van hoogleraar, boer en oud-landbouwminister Cees Veerman. Om de urgentie van een nieuw waterveiligheidsprogramma te onderstrepen kwam Veerman met zijn plan voor een anderhalve meter hoger waterpeil in het IJsselmeer. Het bleef vaag of dat nu primair de zoetwaterbelangen van de landbouw en de industrie moest dienen of dat het toch in de eerste plaats om de waterveiligheid ging.

Het Plan Veerman werd als ‘te alarmistisch’ afgewezen. Wel werden – op voorzet van de Deltacommissie – een Deltawet, een Deltafonds en een Deltacommissaris ingesteld om de waterveiligheid weer op de kaart te krijgen en aan te pakken. Wim Kuijken is die Deltacommissaris. Hij bemiddelt nu tussen het bewonersverzet langs de dijk Hoorn-Amsterdam aan het Markermeer en het Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier.

Kuijken adviseerde dit voorjaar een ‘golfbrekende berm’ aan de buitenzijde van de dijk bij Uitdam. Het advies werd in het dorp als een overwinning gevierd. Met dit advies kan ook Durgerdam de winst bijna niet ontglippen. Het Hoogheemraadschap staat ondertussen te kijk als een stel ouderwetse ‘natte’ ingenieurs met weinig oog voor mens en omgeving, de Deltacommissaris grijpt zijn rol als mediator en verbinder van belangen. Mooi voor Kuijken en zijn club, maar wel een beetje zuur voor het Hoogheemraadschap.

Het Hoogheemraadschap moet zijn afgekeurde dijken opknappen, maar is verder vooral uitvoerder van het Deltaprogramma Hollands-Noorderkwartier waarvan de versterking van de Markermeerdijken deel uitmaakt. Dat het daarbij ‘sober en doelmatig’ te werk gaat, is geen eigen keuze. Er is slechts subsidie voor maatregelen die moeten zorgen dat aan de veiligheidsnorm wordt voldaan met inachtneming van de minimaal wettelijk verplichte inpassingseisen.

Verder heeft het Hoogheemraadschap, naast de wensen van Uitdammers en Durgerdammers, te maken met de waterveiligheid van 1.2 miljoen andere Noord-Hollanders. Daarbij moet men rekening houden met het feit dat grote delen van de dijk cultuurhistorisch erfgoed zijn of zelfs provinciaal monument. Ga er maar aanstaan.

Voor de dijk bij Uitdam was de oplossing die Kuijken nu heeft geadviseerd kennelijk niet ‘sober en doelmatig’ genoeg. Dat had in de communicatie van het Hoogheemraadschap misschien wat duidelijker naar voren kunnen komen. Een trouvaille van de commissaris was het in ieder geval niet. Het is gewoon een variant op een van de vijf oplossingen die het Hoogheemraadschap zelf noemt in het boekje ‘Naar veilige Markerdijken’.

Maakt dat de Deltacommissaris iemand die veelverdieners en BN’ers naar de mond praat? Nee, wel een adviseur die voor een uniek dijkdorp een andere weging van belangen voorstelt. Dat er op dit soort bijzondere plekken veel rijke en of bekende mensen wonen, ligt aan de inrichting van onze samenleving. Dat voelt misschien onrechtvaardig, maar het is geen aanwijzing voor een samenzwering van rijke, beroemde of anderszins invloedrijke Nederlanders.

Bas van Horn

De brug van niks naar nergens

Wie zich heeft laten overhalen om op een warme dag een fietstocht van Amsterdam naar de Loosdrechtse Plassen te maken, kan bij tegenwind op de westelijke dijk van het Amsterdam-Rijnkanaal bij Nigtevecht al flink spijt hebben. Juist daar staat een groot bord van Ballast Nedam waarop de realisatie van een fietsbrug en natuurverbinding wordt aangekondigd. Een geweldige aanleiding voor bozige overpeinzingen die de aandacht wat afleiden van de zadelpijn.

Een fietsbrug, hier in de middle of nowhere. Ten oosten en westen van het kanaal, weiland zover het oog reikt, ten noorden en zuiden het water en de dijken tot aan de einder. Een brug van niks naar nergens. Wat is dit voor een spookproject?

En dan ook nog een natuurverbinding. Alsof de natuur de brug zal nemen, zo florrissant zijn de ervaringen met ecoducten niet. En hoe bestaat het dat Rijkswaterstaat – hoeder van efficiënte en veilige vaarwegen – zich heeft laten vermurwen akkoord te gaan met alweer een potentieel levensgevaarlijk obstakel in een van de meest drukbevaren scheepvaartroutes van Nederland?

Heeft de maffia hier op Italiaanse wijze een bouwproject in de wacht gesleept, is er sprake van een vergissing van Belgische allure? Nee, misschien zit het anders en is dit een icoonproject van de provincies Utrecht en Noord-Holland die, in een wanhopige poging hun onmisbaarheid te bewijzen, zichzelf als voorvechters van Nederland-fietsland hebben opgeworpen met een groen symbool uit beton, staal en basalt. Een symbool waarvoor ze Rijkswaterstaat, Amsterdam en de gemeenten Stichtse Vecht en De Ronde Venen laten meebetalen, zodat de provincies niet alleen voor de strop zal opdraaien.

Goddank, daar is het fietspontje bij Breukelen. De pontbaas is al net zo’n chagrijn als ik, maar dan met een hekel aan racefietsers. Laat dat nu net het volk zijn dat hij de hele dag heen en weer moet varen. Na een frisse duik in de veenplassen op een paar kilometer aan de overkant van het kanaal, volgt de terugweg. Met de wind mee laat het fiets- en natuurproject zich wat milder bespiegelen.

Aan de oever van het kanaal zie je er niet veel van, maar het plaatsje Nigtevecht – waar de brug pal naast komt – is heus aardig. Ik ben er nog niet, maar het schiet lekker op. Een beetje middle of nowhere (één café, één buurtwinkel), is het daar wel, maar straks kunnen ze daar, volgens de provincie Noord-Holland, op de fiets naar het Academisch Medisch Centrum, de scholen in Amsterdam Zuidoost of het buurtwinkelcentrum Reigersbos. Die laatste twee hebben eerst nog wel een imagoprobleempje te overwinnen, maar gelukkig ligt Abcoude met zijn treinstation en meer Gooise allure straks ook binnen fietsbereik.

De fietsbrug is ook niet de natuurverbinding, zoals ik op de heenweg dacht. De natuur hoeft dus niet de brug over. Wie het bord van de aannemer iets welwillender bekijkt ziet dat ook: fietsbrug én natuurverbinding. Onder de fietsbrug gaat Rijkswaterstaat de steile, dieronvriendelijke damwandoevers onderbreken voor een rotsig talud waar beesten het water in- en uit kunnen klauteren. Dan is het nog slechts een kwestie van tijd voor de eerste aanvaring met een roedel reeën genoteerd kan worden.

Okay, dat is flauw, want het is natuurlijk te prijzen dat Rijkswaterstaat de scherpe landschapsopdelingen die ze met de Rijksinfrastructuur heeft veroorzaakt, nu ook weer helpt verzachten. De ooit aaneengesloten veenweide en – plassengebieden van Ankeveen, Loosdrecht en Vinkeveen komen voor fietsers en dieren weer een beetje bij elkaar. Verder worden de Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam voor fietstoerisme en hardcore wandelaars ontsloten. Zo wordt een stukje van de toeristische drukte in Amsterdam naar het Utrechtse gelokt en wordt het paradepaardje van de Waterlinie weer een beetje aantrekkelijker.

Uit onderzoek dat de gemeente Stichtse Vecht in 2013 heeft laten uitvoeren, blijkt het belang van de natuurverbinding. Een prognose over de aantallen beesten die gaan overzwemmen zit er niet bij. Enquêteren is ook lastig, maar er moeten toch ecologen zijn die wel een natte vinger in de lucht durven steken, zou je denken.

Voor de fietsbrug verwacht men jaarlijks vijftigduizend gebruikers. Vooral bovenlokale recreanten op de fiets. Dat klinkt best veel, maar daar zit dan ook de Nigtevechter bij die voor de boodschappen niet met de auto naar Weesp gaat en wel met volle fietstassen de brug neemt. En daar zit ook de Amsterdammer bij die op een warme dag brug en tegenwind trotseert voor een fietstochtje naar Loosdrecht.

Bas van Horn
Tekst en advies over de leefomgeving

Ransuiltjes en rigide regelnemers

We hebben ransuilen op de tuin. Ik zeg óp de tuin, want zo heet dat bij volkstuinders. Na de vossen en de ringslangen zijn er nu dus ook ransuilen en in ieder geval één paar nestelt bij een medetuinder. De tuinder plaatst prachtige foto’s in onze Facebookgroep en vertelt aan wie het maar horen wil hoe een van de jongen uit het nest viel of een nog niet helemaal gelukte poging tot uitvliegen deed.

Het beestje zat op de grond werd gepest door kraaien en eksters en had de aandacht van de hond getrokken. Zo gaat dat in de natuur, kun je zeggen, maar bij de beschermde ransuilen is het ook niet zo gek de natuur een beetje te helpen. Het kuiken verkeerde nog in goede staat en de tuinder deed een beroep op een buurman met een volière. Beschermd wat verder aansterken en dan nog eens proberen om uit te vliegen. Dat was het plan.

Nu heeft de vogelhouder een zoon. Een jongeman die bij zijn vader woont en werkt in de tuindienst van een sociale werkvoorziening. Op zijn werk vertelt hij enthousiast over het uiltje in de volière. En dan gaat er iets mis. Laten we hopen dat het iets genuanceerder ligt – ik ken het verhaal ook maar van een kant – maar daar bij de sociale werkvoorziening zou een van de begeleiders in het verhaal aanleiding hebben gezien de politie te bellen, zonder contact met de zoon en diens vader.

Ransuilen zijn beschermd onder de Flora- en Faunawet en sinds de Harry Potter-gekte wordt scherp opgetreden tegen het illegaal houden van uilen en al helemaal tegen het opfokken van uit het nest geroofde kuikens voor de verkoop. Agenten melden zich bij de vogelman met dit verhaal en zijn niet gevoelig voor het verweer dat het uiltje alleen maar komt aansterken om daarna uitgezet te worden. Nee, hier gaat de man meer van horen.

Tussen vader en zoon wordt het er ondertussen niet gezelliger op. De man met een sterk rechtvaardigheidsgevoel eet van kwaadheid en zenuwen een week niet en praat nauwelijks met zijn zoon. ‘Ik praat niet meer met jou, want jij kletst toch alles door’. Hij kan het zijn zoon niet kwalijk nemen, die zit niet voor niks in de sociale werkvoorziening, maar hij doet het toch. Ze zijn ook maar met z’n tweeën en je moet iets met je kwaadheid.

Het is ook niet de eerste keer. Toen de vogelman nog een paar schapen had en eens een ram achterin de auto naar de schapen bracht, was hij ook bekeurd. Regels voor het vervoer van vee waren er niet voor niets, als we het allemaal zo gaan doen is het hek van de dam, et cetera. Ook toen had het verweer dat de ram achterin de auto heel wat beter af was dan het vee in goedgekeurde veewagens, geen indruk gemaakt. En van de verwilderde siereenden, waarvan er een aantal rond de volkstuinvijvers scharrelen, moeten de autoriteiten ook maar niet weten dat ze soms in de volière hun eerste kwetsbare weken doorbrachten.

Beleidsmakers leggen verantwoordelijkheid tegenwoordig graag ‘dicht bij burgers’. We zijn er reuze trots op als het lukt om de ‘opgave centraal te krijgen’ en niet de regeltjes en de procedures. We doen dat in het sociaal domein, in het fysiek domein en als het even kan integraal in beide. Natuurlijk zijn er ook nog steeds wetten voor beschermde planten en -dieren, regels voor het vervoeren van levende have en vast ook protocollen over hoe begeleiders moeten omgaan met cliënten en hun omgeving. Maar als het niet lukt om ook bij uitvoerders, handhavers en hun leidinggevenden tussen de oren te krijgen dat je altijd moet kijken, waar het bij die wetten en regels nu echt om gaat, loopt de vernieuwing daar dood.

Het liefst zou de vogelman, samen met iemand die een beetje schrijven kan, een goed verweer voeren. Maar nog eens weken of maanden slecht eten en zwijgen in afwachting van een proces, is niet zo’n fijn vooruitzicht. Als ook bij de politie een wat welwillender houding naar goedbedoelende overtreders nog geen praktijk blijkt, lappen we óp de tuin met elkaar de boete wel. Met een beetje extra voor het eendenvoer.

Bas van Horn
Tekst en advies over de leefomgeving

Deze column verscheen op ROMagazine.nl 13-6-2017

Niet de ongelijkheid, maar de ontkenning

“Ongelijkheid heeft zulke grote effecten, misschien moeten we daar gewoon mee stoppen.” Een half serieus bedoelde quote, uitgesproken door sociaalgeograaf Jaap Nieuwenhuis aan het slot van het interview in de Volkskrantbijlage Sir Edmund eerder deze maand. Aanleiding was de publicatie in de Journal of Youth and Adolescence van zijn studie naar probleemgedrag bij jongeren die van een arme in een iets betere wijk worden gehuisvest. Onder deze jongeren blijken meer psychische klachten en gedragsproblemen voor te komen dan onder jongeren die in hun arme wijk blijven wonen. Ook na correctie voor de effecten van die verhuizing zelf, blijft dit verschil overeind.

Nieuwenhuis, postdoc stedelijke vernieuwing en wijkverandering aan de TU Delft, schrok van zijn eigen bevindingen, maar heeft ook een verklaring: relatieve deprivatie. Het door Robert Merton in 1957 gemunte begrip voor de gefnuikte hoop op meer van wie een beter leven ziet opbloeien, maar er geen deel van uitmaakt. Juist die verklaring kan de onderzoeker met zijn enorme berg data en bronnen niet staven, zegt hij in zijn eigen artikel. Het is ook best een twijfelachtige verklaring.

Dat de gemengde wijk als emancipatiemotor niet werkt, is de afgelopen jaren al met veel onderzoek aangetoond. Soort zoekt soort en waar bijvoorbeeld de gemengde school om allerlei redenen nastrevenswaardig kan zijn, blijken zowel puur witte als diepzwarte scholen tot uitstekende schoolresultaten te kunnen komen.

De sociaaldemocratische droom van ‘verheffing’ door voorbeeldgedrag en perspectief is ten einde. Het neemt niet weg dat door de stadsvernieuwing tot en met de krachtwijken van Vogelaar, veel is verbeterd in de leefomstandigheden in wijken met een groot aandeel sociale huisvesting. Maar het sprookje van de gemengde buurt of wijk als beginpunt voor emancipatie, is uit. Jammer voor de verheffing en jammer voor de verheffers die een comfortabele ontsnapping aan de ongemakkelijkheid van ongelijkheid kwijt zijn.

Bij het al bestaande wetenschappelijk materiaal kwam in maart nog eens het promotieonderzoek van politiek socioloog Emily Miltenburg. Menging, zo concludeerde zij, brengt het gemiddeld inkomen in de wijk omhoog, maar dat heeft geen invloed op de economische positie van individuele bewoners. En nu voegt Nieuwenhuis zich in de rij met een onderzoek waaruit blijkt dat verhuizen naar een betere buurt zelfs negatief kan uitpakken voor het welbevinden van jongeren die eerder in een armere buurt woonden.

Beleidmakers hebben lang gedacht dat een meer gemengde omgeving met een hoger gemiddeld inkomen en minder verloedering emanciperend zou werken. Schoorvoetend komen ze daar onder druk van onderzoeksuitkomsten een beetje op terug. Met zijn hypothese van relatieve deprivatie, veronderstelt Nieuwenhuis dat ook de mensen die door goedbedoelende bestuurders in een betere buurt ‘geplaatst’ zijn in de emanciperende werking van een verhuizing zouden geloven. Daar zegt hij in zijn bewerking van CBS-data en Utrechts onderzoek naar het welbevinden van jongeren alleen niks over.

Als Nieuwenhuis toch vervolgonderzoek gaat doen, zou hij misschien eens kunnen kijken naar een begrip dat naast relatieve deprivatie ruim veertig jaar geleden ook weer heel populair was: vervreemding. Het woord bestond al eeuwen, maar bij Marx kreeg het een speciale betekenis. De mens was voor Marx een ‘maker’. Een wezen dat zichzelf realiseert in zijn werk. Door de arbeidsdeling kwam de mens los te staan van zijn product, raakte van zijn werk en van zichzelf vervreemd. Zoiets.

De neomarxisten zagen enkele decennia geleden ook vervreemding. Niet alleen op het gebied van de arbeid, maar ook op tal van andere terreinen. En in de specifieke context van jongeren met problemen in een nieuwe buurt, kan het ook nu een nuttige invalshoek zijn.

Ongelijkheid is overal in de samenleving. We zijn niet allemaal even getalenteerd, we verdienen niet hetzelfde (ook los van die talenten), krijgen niet evenveel waardering en de overheid verstrekt niet iedereen een even grote auto. We wonen ook niet allemaal even riant en niet in dezelfde buurten.

Nu horen we ondanks die verschillen met een paar Scandinavische landen tot de meest egalitaire samenlevingen van de wereld. Maar als het op wonen en buurten aankomt, grijpen we net iets harder in dan op andere terreinen om ongelijkheid weg te poetsen. Daar doen we aan socio-engineering. We creëren een schijngelijkheid van buren die niks met elkaar hebben en hopen dat de gedepriveerden zich aan de succesvollen zullen optrekken.

Dat doen ze dus niet of dat lukt niet. De nabijheid van succes, gezondheid en geluk (want dat gaat ook nog eens heel vaak samen) roept jaloezie op, maar of dat relatieve deprivatie is. Ik vermoed dat de kloof in cultuur, waarden en normen zo groot is dat de achterblijvers sociale stijging op de manier van de buren helemaal niet ambiëren. Maar twijfel over de eigen ankers is bij het verhuizen gezaaid en vooral de kinderen raken in de nieuwe buurt onthecht. Ze zijn vervreemd van hun leefomgeving.

Dit is geen pleidooi voor ‘blijf zitten waar je zit en verroer je niet’. Integendeel. Sociale mobiliteit is een belangrijke motor voor maatschappelijke vernieuwing. Het werkt alleen niet op commando, door ingrijpen van buitenaf. Het werkt als mensen kansen krijgen. De kans om zich los te maken uit knellende familie- en buurtbanden, zich te scholen en werk te vinden. De kans om wooncarrière te maken door te verhuizen naar een betere buurt. Of niet, want als gezegd: we krijgen niet hetzelfde mee en zijn niet even ambitieus. Ook daarom is het belangrijk dat er voldoende sociale huurwoningen blijven.

Anders dan Jaap Nieuwenhuis, denk ik niet dat ongelijkheid zelf het grote probleem is bij psychische klachten en gedragsproblemen van jongeren die naar een betere buurt verhuizen. Het gaat misschien eerder om de ‘uitverkiezing’, voor een betere buurt die het gezin los van eigen arbeid, ambitie of verdienste ten deel valt. De ontkenning van ongelijkheid – en de vervreemding als gevolg daarvan – zou ook een verklaring voor de problemen van deze jongeren kunnen zijn. Ik zeg ‘misschien’ en ‘zou kunnen’, want dat moet eerst maar eens worden onderzocht. Door wetenschappers als Nieuwenhuis bijvoorbeeld.

Bas van Horn
Tekst en advies over de leefomgeving

Deze blog staat sinds 23 mei 2017 op ROMagazine.nl

Oud-groen, nieuw-groen en de ruimte

Een ‘groene’ leefstijl staat voor een helder signalement. Tegen kernenergie, gentechnologie en de consumptiemaatschappij. Vóór windmolens, biologische landbouw en een sobere, duurzame toekomst. Dat alles is aan het kantelen. Een nieuwe lichting ‘groenen’ is juist vóór kernenergie, gentech en economische groei.

Medeauteur en samensteller Marco Visscher positioneert het boek, ‘Ecomodernisme, het nieuwe denken over groen en groei’, vanaf de inleiding in polemiek met het gevestigde denken over natuur, milieu en duurzaamheid. Omdat veel in dit boek prikkelend en ruimtelijk relevant is, een bloemlezing uit de claims en weetjes. Maar eerst de achtergrond.

Geheel in stijl werd het boek op 2 mei gepresenteerd in debatcentrum Pakhuis de Zwijger in Amsterdam. Visscher: “De milieubeweging is in zichzelf gekeerd en het was hoog tijd hun leerstellingen kritisch tegen het licht te houden”. Dat suggereert een geheel nieuwe set van opvattingen, maar zo zit het niet helemaal. Als stroming beleefde het Ecomodernisme op twee mei wel zijn primeur in Nederland.

Ecomodernisten zijn voor meer natuur en een schonere leefomgeving, menselijke activiteiten moeten het milieu minder belasten. Niet door te leven ‘in harmonie met de natuur’, maar met meer controle over de natuur. Ecomodernisten gaan voor een high tech bestaan in de grote stad, rationele landbouw en meer wilde natuur. Alleen zo kunnen we straks negen tot tien miljard monden voeden, iedereen een aandeel in de groeiende welvaart gunnen en ook de planeet leefbaar houden. Ontkoppeling van mens en natuur is een sleutelthema.

Juist dat begrip ontkoppeling dook rond 2000 ook al op in een advies van de toenmalige VROM-raad. Het ging over het losmaken van economische groei en milieudruk. Dat idee werd de leidraad voor het beleid van milieustaatssecretaris Pieter van Geel, maar was volgens velen een ronde oplossing voor een vierkant gat. Een doekje voor het bloeden, net als de groei van Schiphol zonder groei van de overlast, zoals Hans Alders in de regio Amsterdam-Haarlemmermeer mocht uitdelen.

Marco Visscher legt het begin van het Ecomodernisme in 2004, toen Michael Shellenberger en Ted Nordhaus hun essay The Death of Environmentalism publiceerden. Zij erkenden de verdiensten van de milieubeweging voor ‘eenvoudige’ problemen als water-, lucht- en bodemverontreiniging alsmede het dichten van het gat in de ozonlaag, maar zij zagen de traditionele milieuaanpak de klimaatcrisis nog niet bezweren.

Het was de start voor een beweging van spijtoptanten uit de milieubeweging. Zij gingen van ‘terug naar de natuur’ en kleinschaligheid over op de stad als duurzaam alternatief, desnoods geo-engineering om in te grijpen in de klimaatverandering en kernenergie als meest schone en duurzame fossiele brandstof voor een ontwikkelende wereld. Het leidde uiteindelijk tot het Ecomodernistisch Manifest, opgesteld in het voorjaar van 2015.

Volgens wetenschapsredacteur van Elsevier, Simon Roozendaal – die al sinds jaar en dag tegen windmolens en voor kernenergie schrijft – is de beweging niet meer dan een draai van milieutypes die hun ongelijk van destijds niet toegeven, maar gewoon een nieuwe slogan verzinnen.

Hoe het ook zij, met het boek van Vischer e.a. is de beweging nu ook geland in Nederland en geeft zij aanleiding tot veel gesteggel. Dat was precies de bedoeling, maar is ook een beetje jammer omdat daarmee veel (ruimtelijk relevante) feiten en inzichten uit het goed gedocumenteerde boek ondergesneeuwd raken.

Over energie bijvoorbeeld. Goedkope fossiele energie bracht ons vooruitgang, welvaart en geld voor milieuhygiëne. We moeten dus eerst wel heel zeker van onze duurzame zaak zijn voor we van ontwikkelingslanden eisen dat ze hun ontwikkeling vooral uit zon en wind halen.

Voorts is meer CO2 niet alleen maar slecht. “Zowel in het laboratorium als in het veld is nu aangetoond dat je bij elke tweehonderd extra CO2-deeltjes per miljoen ongeveer dertig procent meer plantengroei krijgt [1]. Satellietmetingen laten zien dat er in de laatste dertig jaar meer groene vegetatie is gekomen. Niet slechts in de bovenste noordelijke helft. De snelste vergroening treedt op in het hart van Afrika waar juist het oprukken van de woestijn werd verwacht[2].”

Voor wie zich met ruimtelijke ontwikkeling bezig houdt is het nuttig de claim te checken dat voor wind- en zonne-energie ongeveer honderd keer meer land nodig is dan voor fossiele energiecentrales en kerncentrales[3] Als het klopt moeten we voor onze duurzame energieambities grote delen van de natuur en kust opofferen voor industriële parken vol zonnepanelen en windmolens.

Kernenergie kan ook, maar dat is gevaarlijk. Toch? Dat valt mee, volgens de auteurs. Bij de tsunami en daaropvolgende ‘kernramp’ in Fukushima, is geen enkele stralingsdode waargenomen onder arbeiders of omwonenden, schreef het United Nations Scientific Committee on the Effects of Atomic radiation (UNSCEAR) in 2013. In latere rapporten trekken WHO en IAEA dezelfde conclusie.

Finse studies naar de risico’s van ondergrondse opslag concludeerden, volgens de auteurs,  dat lekkende vaten op termijn een verhoogd stralingsrisico zouden kunnen geven vergelijkbaar met de natuurlijke straling van bananen.  Toch worden aan de opslag van kernafval in zoutkoepels hogere eisen gesteld dan aan chemisch afval dat voor eeuwig giftig blijft.

Dan de landbouw. Dat dominee Malthus geen gelijk heeft gekregen (we hebben onszelf nog steeds niet uitgeroeid door overbevolking) is te danken aan kunstmest uit stikstof en de Groene Revolutie. Rationalisatie van de landbouw door kunstmest, gewasbescherming en veredeling van planten en dieren. Bij ons gecombineerd met de later verguisde ruilverkavelingen.

Sicco Mansholt mag op zijn sterfbed spijt gehad hebben, vast niet van de drie keer hogere landbouwopbrengsten in bijvoorbeeld Amerika en India en nog spectaculairder resultaten dichter bij huis. In onze streken bedroeg de opbrengst van één hectare in 1900 nog maar twee ton tarwe en is die nu zeven tot zelfs twaalf ton [4].

Toch is dat niet genoeg. De wereldbevolking groeit nog steeds, zij het langzamer dan voorheen, en wordt rijker waardoor mensen meer en eiwitrijker gaan eten. Er is geen enkele realistisch scenario waarin dat met minder vlees- of visconsumptie gepaard zou gaan. Het komt erop neer dat voor het voeden van de wereldbevolking in 2050 zeventig procent meer voedsel geproduceerd moet worden dan nu het geval is[5].

Als we de natuur en de soortenrijkdom willen sparen, moeten we daarom in de stad gaan wonen (en dat gebeurt ook al overal in de wereld) en mag die productiestijging van voedsel niet komen van een evenredig groter beslag van de landbouw op de ruimte. Dus niet van extensieve, natuurinclusieve landbouw, maar met intensieve, niet-biologisch, maar wel duurzame landbouw en wildernis die met rust gelaten wordt.

En dat dan vooral in Afrika, terwijl wij onze productie op peil houden en het landbouwareaal terugschroeven. In Afrika kan de landbouw met rationalisatie nog enorm winnen aan productiviteit, maar ook aan efficiëntie. Hierdoor komen tijd, creativiteit en talent vrij voor onderwijs en ontwikkeling van de bevolking en economie. Precies het omgekeerde van wat veel internationale organisaties en NGO’s daar nu propageren, volgens de schrijvers van het boek.

Land sparen voor natuur kan in onze streken door het potentieel van city farming en vertical farming optimaal te benutten. Denk aan stapelkassen met kunstlicht, varkensflats en in mindere mate de daktuinen en stadstuinen.

De grootste winst is te behalen door de grondgebonden landbouw en veehouderij te concentreren op de meest vruchtbare grond. Dat is de strook land die loopt van de zeekleigebieden in West-Vlaanderen via Zeeland en West-Brabant en de Flevopolder, naar Noordoost-Groningen, de Veenkolonieën en de rijke graslanden van Noord- en Zuid-Holland en Friesland. Het is wat Rudy Rabbinge, emeritus-hoogleraar in Wageningen, de ‘agrarische hoofdstructuur’ noemt.

De boeren in deze hoogproductieve zone zullen zich, als de huidige trend doorzet, ontwikkelen tot grote agrarische bedrijven van minstens duizend hectare in de akkerbouw en met duizend tot tweeduizend koeien in de veehouderij.

De boerenbedrijven buiten deze hoofdstructuur zullen veelal worden omgevormd tot cultuurlandschap. Ideaal voor zorg, recreatie en educatie. Dit laagproductieve boerenland is bovendien – schrijven Hidde Boersma en Joost van Kasteren licht ironisch – uitermate geschikt om meer ruimte te geven aan ’s Neerlands favoriete knuffelvogel, de grutto, maar ook aan andere cultuurvolgende dieren zoals kluten.

Kortom: in het programma van de ecomodernisten gaan ontwikkeling, klimaat, energie, landbouw en landgebruik gepaard met een keuze voor de stad, voor de energie die past bij de ontwikkelingsfase van een land, voor gentech en intensieve landbouw, maar ook voor wildernis, waardevolle cultuurlandschappen en zelfs de grutto. Voor wie voorbij de tegenstelling tussen oud- en nieuw-groen wil kijken, valt nog veel meer te ontdekken in Ecomodernisme, het nieuwe denken over groen en groei.

Bas van Horn
Tekst en advies over de leefomgeving

Klik hier voor meer blogs van Bas van Horn.

Verwijzingen

[1] www.plantsneedeco.org

[2] Myjeni, R. et al.(2016) ‘greening of the Earth and its drivers. Nature Climate Change6: 791-795

[3] ‘A Comparison: Lasnd Use by Energy Source, Nuclear, Wind and Solar’, http://www.entergy-arkansas.com/content/news/docs/AR_Nuclear_One_Lnad_Use.pdf

[4] Our World in data.com (november 2016)

[5] FAO High Level Expert Forum ‘How to feed the world in 2050’ (2009)

Deze recensie werd eerder geplaatst op ROMagazine.nl 16-5-2017

The Political Speech as a Fact Free Discipline

Lecture activities committee SIB- Groningen April 3th 2017

 

Ladies and Gentlemen,

I thank the activities committee for inviting me, thanks to all for attending tonight.

I will give you a brief introduction of myself: my name is Bas van Horn. From 2001 until 2008 I was a speechwriter for the minister, the State Secretary and the Secretary General of the Ministry of Housing, Spatial planning and the Environment. These were restless political years in which I wrote for eight different ministers and State Secretaries. Then I worked as a policy strategist, in communications and in stakeholder management. Since 2014 I am a self-employed speech- and copywriter. I work for ministries, local authorities, NGO’s and businesses.

My hazing as a speechwriter was executed by minister Jan Pronk. He was a social-democrat with a big heart for the world and a somewhat smaller one for the people around him. The minister was to speak at a meeting of a Dutch association of transport companies. He had been listening to their chairman from the front row. When it was his turn, he walked up to the stage, took out my speech and said: ‘before I start my speech, I want to make a few remarks on what your chairman just told us.’

What followed was a muddled but inspired speech. He spoke of the environmental promises the transporters had made and that should be met. Only after such, the complaints of the sector could be discussed. Afterwards everyone was very pleased with the minister who had spoken ‘straight from the heart’. Nothing was ever to be heard of my speech. Welcome in a serving discipline.

Times have changed. The social democratic party has been diminished, the ‘wrong’ populism – as our prime minster called it – has been stopped. No third domino, no Nexit. We are being promised a long formation process with a centre-left or centre-right cabinet as an outcome. And let’s not forget: a government that will be opposed by a grown ‘wrong’ populism.

A speakers trick

You may have noticed the two books I brought with me. The first one is Quintilian’s Institutio Oratoria. The Roman lawyer and orators work on the education of a speaker. The second book is I have a Dream, a compilation of the most famous speeches. From the Ten Commandments, up to Yes, we Can! A collection brought together by Margreet Fogteloo.

Quintilian, translated by Piet Gebrandy, I only read superficially. The bundle I have a Dream I did not read at all: too intimidating. I could never write another speech again.

One of the oldest and still most valuable lessons for speechwriters and speakers come from the Greek Philosopher Aristotle in his Rhetoric. A book I did not bring, because I don’t own it in print. So, we can put aside these two books now, we won’t need them. Bringing them was merely an old speakers trick. To make you curious, to impress you, to give myself credibility and work on my likeability by my confession about not having read most of it. What I learned from Aristotle – and what is enough for now – is threefold: Ethos, Logos, Pathos.

Ethos: is about showing your authority, credibility and likeability. I just demonstrated that.

Logos: is about structure. A clear thesis or message, a straight line of reasoning, arguments that make sense. It brings the speaker to an inevitable conclusion and the audience to feel the deep truth of the message.

Pathos: is about emotion in a speech. Emotion fed by style, personal anecdotes, and inspiring examples.

So far not a word about facts and figures. That is because political oratory is in fact merely a fact free discipline. I will repeat that: in fact merely a fact free discipline. The political speech is the art of persuasion, not information.

When President Bush Senior began the Gulf War in 1991, he did so with a statement on national television. He looked us straight – well, not completely straight because of the autocue – in the eye and asked implicitly to trust and believe him. ‘It is the right thing to do, because I say so.’ And after that came the why and the inevitability of his decision.

Then the commander of the allied forces, ‘Stormin’ Norman’ Schwarzkopf explained the viewers how his armies fought a ‘clean and high tech video war’. He informed us on the special features of his weaponry and showed video of a tidy battleground indeed.

‘Now, here is the luckiest man in Irak looking in his rear mirror’, the general-entertainer said.

https://www.youtube.com/watch?v=0AjCAuYkrgA

 

The President had to convince, the general was to inform or – as you like – misinform. It is obvious the speaker gives us his selection of the facts, his truth. It is his obligation to take the audience to the reality in which his facts count.

Different thruth’s

There is much to do about different truths these days. We are to be under the influence of Internet, social media and the algorithms that follow and form our preferences. For that reason, we are thought to be more and more in our own ‘filter bubble’ and come to less exchange of ideas and opinions. Well, let me tell you: it has never been different.

During the ‘Pillarization’ – ‘verzuiling’ – in the twentieth century, people in the Netherlands for the largest part really lived in parallel worlds. Separated by religion or Philosophy of life. Each with its own leaders, media, trade unions, sports clubs and local shops.

This culture – and the structures that came with it – began to crumble in de late Sixties and Seventies. The empty space was filled with flower power, but also with fierce political controversy in which there was no place for complexity or nuance.

These days also had their eloquent populists. To name a few: the communist and sometimes humorous member of Parliament, Marcus Bakker who ones said: ‘Now there are fourteen million Dutch citizens, and of all people they picked this one to make him State Secretary!’ That ‘him’ was Gerrit Brokx, state-secretary of Agriculture.

The liberal leader Hans Wiegel on ‘spending socialist’ Den Uyl: ‘Santa Claus exists, there he is!’

Famous quote from the Amsterdam alderman for Housing: ‘You cannot live in Bullshit.’

And then there was the right-wing outsider in Parliament Boer Koekoek, who complained to the Chairman about the meeting order in words that could also mean: ‘I never get laid!’

More generally, a critical and assertive attitude was in these days welcomed as engagement. Bold opinions were being appreciated in the relatively unsubstantiated political discourse. That is quite different today. Loosely stated opinions are politely listened to by millennials like yourself. Until an eyebrow is raised and with some quick thumb movements the facts are checked on a smartphone.

Exaggeration is being exposed, lying punished. Hardcore fake news stays a fairly marginal phenomenon. Fake news as we know it, was introduced by Macedonian students in Veles. They discovered that money was to be made on Facebook. Not only by publishing remarkable news but also with remarkable fake news. Now, this source of income is drying out. Facebook even helps mainstream media in checking the facts.

Our own Geert Wilders lost votes after posting clumsily photoshopped pictures of Alexander Pechtold amidst extremists. Donald Trump was the laughing stock after he had been speaking of ‘Shocking Events in Sweden’ that never had happened. It seemed he had his information from the alt-right website Breitbart. It gave rise to some hilarious news items.

https://www.youtube.com/watch?v=Hh5DAOeqkMU#t=1m00

What I want to state is this: we do not struggle with filter bubbles, fake news or alternative facts. We do struggle with our own emancipation, the erosion of the elites, the fading of authority and the unprecedented accessibility and richness of information, thanks to the internet. We are more and more aware of rivalling facts and we learn to cope as we get along.

Sentiment and loyalty: lessons for writers and speakers

Apart from us coping with new realities, facts are of little interest to political rhetoric because we don’t base our convictions on them. No one ever became a political activist after comparison of party programs and the facts and figures in the appendixes. Maybe apart from some career politicians, but even they mostly started off as idealists. We chose on basis of sentiment and group loyalties. After that we choose the facts that suit us.

That brings us back to Aristotle and the art of oratory: ethos, logos and Pathos, now with some lessons and examples for writers and speakers.

 

Ethos

A strong ethos stems not only from the speaker and his text. Styling will give a helping hand. President Chirac spoke in front of a multitude of French and European flags, president Bush from the deck of an aircraft carrier and Putin often from behind a large desk in a huge office.

Our Dutch politicians also know about styling and even political choreography. At least three partyleaders chose to appear for the final speech after the election prognoses by coming down a set of stairs, wade through the crowd to be pushed out onto the stage. The symbolism is inevitable.

The background of a speaking politician can also do a lot of damage. Especially when people behind the politician are not carefully selected, as the Dutch TV host Arjen Lubach illustrated.

https://www.youtube.com/watch?v=TVrVeLD1mMA#t=1m19

Logos

So much for Ethos. Now logos, as Aristotle formalised, is about the structure of the speech. A clear line of reasoning, a set of arguments that make sense and an inevitable conclusion or message. According to the American speech- play- and screenwriter Mike Long, this is the core of a good speech. Together with a playful style of writing that is.

Last year Long spoke for the Dutch Speechwriters network in The Hague and he was quite bold. Long does not believe in ‘assuming the role of your speaker’ as many speechwriters claim to be important. He very seldom attends meetings where speakers are giving his speeches. Compliments about writing the right words for the right speaker don’t mean much to him. Everybody wants to state that it was ‘just like I wrote it myself’ when it is a well-structured, good speech.

So, good structure and style are preconditions to a good speech because the listener can’t scroll back and has no support from text structure or layout like a reader would have. It has got to be simple, explicit and with a message that may well be repeated. So, avoid difficult sentences, long run downs, figures and statistics. Unless meant to impress and not to be understood or remembered.

Facts do not speak for themselves. Make comparisons. Express the amount of manure in full swimming pools, state the land claim of housing projects in football fields and measure the range of action of a Whale in rounds around the Earth. And above all give context and value to the facts. Is it more or less than before? Should it be more or less than before?

Even so, the speechwriter and the speaker should not have illusions about what will be remembered of a speech. You did well when your key message and a one-liner are remembered until the audience comes back home and answers the question: was it good and what was it about?

 

 

Pathos

Then finally Pathos. Ethos and logos are preconditions to an adequate speech. Pathos gives the opportunity to excel. I gladly admit going for adequate quite often, because Pathos is tricky. Especially in the Netherlands.

Americans jump up to sing the National Anthem with a hand on their heart. They speak of the love for their country because they want to be chosen as class representative, fire commander, mayor or president. Our Anthem is a slow psalm, we fix our nominations behind closed curtains and patriotism was highly suspect, until recently.

Still, stylistic devices that belong in the realm of pathos, do work in this country as well. Personal anecdotes strengthen the ethos of the speaker and it is Storytelling, the oldest and strongest form of communication. Do make abstract notions concrete. Appealing examples charge the message with emotion. These are the elements that make a speech stick and the message remembered.

But as said: Pathos is tricky. Euro commissioner and Vice-chairman of the European Committee, Frans Timmermans, speculated about the last moments on board the MH 17 flying over Ukraine. He imagined how hands were held and people looked each other in the eye for the very last time. Thereby he ignored the most probable scenario. It was all over in a split second: ‘they never knew what hit them’. In a sense a comforting thought for those left behind. While defending himself afterwards, he made it even worse by his suggestion to know more than he could share.

Well then, some final remarks. When I said that political speech is in fact a fact free discipline, I exaggerated for the sake of argument. But I do hope that I made clear:

That political speech is not about facts and information, but about convictions and persuasion.

That all decent and indecent means of rhetoric are being used. Not only in the Internet era, but also in Greek and Roman times and during ‘pillarization’ in the Twentieth Century.

That rock-hard lying is done – ‘the biggest crowd that ever witnessed an inauguration’- but that the gain is lowered by instant fact checking.

That the audiences are better educated than ever, emancipated and with unprecedented means to check and bring rivalling facts into discussion.

That we learn to use these tools and cope with different realities.

And finaly for the speaker that means: choose your own facts, construct your reality and persuade, but try to be honest.

I thank you all

 

 

 

Lezing Studentenvereniging Internationale Betrekkingen RUG 3 april 2017

 

De politieke speech als feitenvrije discipline

 

Dames en heren,

Dank aan de activiteitencommissie van de SIB voor de uitnodiging, dank aan u allen voor uw komst.

Ik geef u een korte introductie van mijzelf: van 2001 tot 2008 was ik speechschrijver voor de bewindslieden van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieu. Een politiek roerige periode waarin ik voor acht verschillende ministers en staatsecretarissen schreef. Ik werd vervolgens beleidsstrateeg en hield mij bezig met communicatie en omgevingsmanagement. Sinds 2014 ben ik zelfstandig actief als speech- en tekstschrijver voor overheden, maatschappelijke organisaties en bedrijven.

Mijn ontgroening als speechschrijver werd uitgevoerd door minister Jan Pronk, een PvdA-man met een groot hart voor de wereld en een iets kleiner hart voor zijn directe omgeving. De minister zou een bijeenkomst van transportorganisatie Koninklijk Nederlands Vervoer toespreken. Pronk hoorde vanaf de eerste rij de speech van de voorzitter aan, liep op zijn beurt naar het spreekgestoelte, trok mijn speech uit zijn binnenzak en zei: ‘voor ik aan mijn speech begin een paar opmerkingen over het betoog van uw voorzitter’.

Wat volgde was een warrig maar bevlogen verhaal over de milieutoezeggingen van de branche die eerst maar eens nagekomen moesten worden voor we het over de grieven van de vervoersorganisatie konden hebben. Van mijn speech werd niets meer vernomen. Vriend en vijand complimenteerden de minister na afloop met het bevlogen verhaal dat hij had gehouden. Welkom in een dienstbaar vak.

Een sprekerstruc

De tijden zijn veranderd. De PvdA is gedecimeerd, het ‘verkeerde’ populisme is gekeerd, Nederland werd niet de derde dominosteen, geen Nexit. Ons wordt een lange formatie belooft met als uitkomst een centrum-rechts of -links kabinet. Een regering met oppositie van onder meer een wel degelijk gegroeid populisme.

Mogelijk zijn u de twee boeken al opgevallen die ik heb meegebracht. Het eerste is ‘de opleiding tot redenaar’ van de Romeinse advocaat en redenaar Quintilianus. Een werk uit de eerste eeuw na Christus waarin de ‘levenslange’ opleiding van een goede spreker wordt beschreven. Het tweede boek is ‘I have a Dream’ een verzameling van de beroemdste redevoeringen van de tien geboden tot Yes, we Can! Bijeengebracht door Margreet Fogteloo.

Quintilianus, in de vertaling van Piet Gebrandy, heb ik slechts oppervlakkig gelezen. De bloemlezing I have a Dream, helemaal niet. Te intimiderend. Ik zou nooit meer een speech getypt krijgen. De oudste en nog altijd meest bruikbare lessen voor speechschrijvers en sprekers komen overigens van Aristoteles. De Griekse filosoof die met zijn Ars Rhetorica de kunst van het schrijven en spreken om te overtuigen in een handzame driedeling heeft vastgelegd. Ik heb het boek niet bij me omdat ik het niet bezit.

Deze twee dikke boeken kunnen we nu dus terzijde leggen. Ze waren slechts attributen bij een oude sprekerstruc. Om jullie nieuwsgierig te maken, om jullie te imponeren, om mijzelf geloofwaardig te maken en om mijzelf te relativeren met mijn bekentenis over het grotendeels niet lezen van deze boeken. Wat ik van Aristoteles heb meegekregen, en waar we voor nu even genoeg aan hebben, is zijn drieslag: Ethos, Logos, Pathos.

Ethos: hoe laat ik zien dat ik gezagwaardig ben, dat ik deug en dat ik ‘likeable’ ben. Ik heb dat net gedemonstreerd.

Logos: daar gaat het over structuur. Een duidelijke stelling of boodschap, een heldere redeneerlijn en een argumentatie die tot een onvermijdelijke conclusie leidt.

Pathos: dat gaat over emotie in een speech. Gevoel gevoed door stijl, persoonlijke anekdotes en aansprekende voorbeelden.

 

Tot nu toe niets over feiten en cijfers. Dat is omdat politieke retorica in feite een feitenvrije discipline is. Ik herhaal; in feite een feitenvrije discipline. De politieke speech draait om overtuigen, niet om informeren.

Toen president Bush senior in 1991 de Golfoorlog begon deed hij dat met een verklaring op televisie. Hij keek ons net niet helemaal recht aan (hij las van een autocue) en vroeg ons in feite hem te vertrouwen en te geloven: ‘It is the right thing to do, because I say so.’ En daarna dan het waarom en de onvermijdelijkheid van zijn besluit.

Daarna mocht de commandant van de geallieerde strijdkrachten ‘Stormin’Norman’ Schwarzkopf avond aan avond op televisie laten zien hoe zijn leger een ‘clean and High Tech Videowar’ voerde. Hij toonde ons met een aanwijsstok de ‘special features’ van de wapens op zijn sheets en liet videobeelden zien van een inderdaad keurig slagveld. ‘Now here is the luckiest man in Irak looking in his rear mirror’, the general-entertainer said.

https://www.youtube.com/watch?v=0AjCAuYkrgA

De president moet met zijn speech overtuigen, de generaal mag met zijn presentaties informeren of, zo u wilt, desinformeren. Vanzelfsprekend geeft de spreker zijn selectie van de feiten, zijn werkelijkheid. Het is zijn opgave de toehoorders daarin mee te nemen.

Verschillende werkelijkheden

Er is tegenwoordig veel te doen over die verschillende werkelijkheden. Onder invloed van het internet, social media en de algoritmen die onze voorkeuren volgen en vormen zouden we steeds meer in onze eigen ‘Filter bubble’ leven en niet meer tot uitwisseling van ideeën en opinies komen. Ik zeg u, het is nooit anders geweest.

Tijdens de verzuiling van de vorige eeuw leefden mensen in ons land goeddeels in parallelle werelden, gescheiden op basis van levensbeschouwing. Ieder zijn eigen leiders, media, vakbonden, sportverenigingen en buurtwinkels. Toen deze cultuur – en de structuren die erbij hoorden –  in de jaren zestig en zeventig begonnen af te brokkelen, werd de leegte opgevuld met flowerpower, maar ook met hevige politiek ideologische tegenstellingen waarin feiten en nuances vaak ver te zoeken waren.

Ook die tijd kende zijn welsprekende populisten. Ik noem een paar namen: het communistisch en soms humorvolle Kamerlid Marcus Bakker: ‘nou zijn er veertien miljoen Nederlanders en laten ze nou net déze staatssecretaris maken’, (over Gerrit Brokx), de liberale leider Hans Wiegel: ‘Sinterklaas bestaat, daar zit-ie! (over de ‘spilzieke’ socialist Den Uyl), de Amsterdamse Wethouder Jan Schaefer: ‘in gelul kun je niet wonen’. En tenslotte de rechtse outsider in het parlement: Boer Koekoek: ‘Ik krijg nooit een beurt! (tegen de Kamervoorzitter).

Meer in het algemeen gold een kritische en assertieve houding als maatschappelijk betrokken. Een stellige mening in het relatief feitenarme politiek discours werd gewaardeerd. Dat is anders tegenwoordig. Beweringen uit de losse pols worden door millenials zoals jullie beleefd aangehoord, tot een wenkbrauw optrekt en met snelle duimbewegingen de feiten worden gecheckt op de smartphone.

Overdrijven wordt aan de kaak gesteld, liegen bestraft. Hardcore nepnieuws blijft een betrekkelijk marginaal verschijnsel. Het werd geïntroduceerd door Macedonische jongeren die ontdekten dat via Facebook geld te verdienen viel met echt- maar ook met opzienbarend nepnieuws. Inmiddels is deze inkomstenbron aan het opdrogen. Facebook helpt de oude media bij het checken van de politieke feiten.

Geert Wilders verloor stemmen nadat hij slordig gephotoshopte plaatjes van Pechtold tussen extremisten had gepost. Donald Trump ging onderuit op nepnieuws nadat hij op gezag van de rechts-extreme site Breitbart sprak over ‘schokkende gebeurtenissen in Zweden’ die nooit hebben plaatsgehad. Het was aanleiding voor hilarische nieuwsitems.

https://www.youtube.com/watch?v=Hh5DAOeqkMU#t=1m00

Wij worstelen niet zozeer met filterbubbles, nepnieuws of alternatieve feiten, maar met de erosie van elites, onze eigen emancipatie, het wegvallen van vanzelfsprekend gezag en een ongekend toegankelijke informatierijkdom dankzij het internet. Wij zijn ons steeds sterker bewust van rivaliserende feiten en leren er gaandeweg mee omgaan.

Sentiment en loyaliteit: lessen voor schrijver en spreker

Los van onze omgang met nieuwe werkelijkheden, zijn feiten op zich van betrekkelijk weinig belang voor de politieke speech omdat we er onze overtuigingen niet op baseren. Nog nooit werd iemand politiek actief na zorgvuldige bestudering van de verschillende partijprogramma’s en hun doorrekeningen. Met uitzondering van enkele carrière politici wellicht, maar ook die zijn vaak als idealist begonnen. We kiezen op basis van sentiment of groepsloyaliteit. Eerst is er een overtuiging, daarna kiezen we de passende feiten erbij.

Dat brengt ons terug bij Aristoteles, de kunst van het overtuigen, bij Ethos, Logos en Pathos. Nu met praktische lessen voor de speechschrijver of spreker.

Ethos

Een sterk Ethos komt niet alleen uit de spreker en zijn tekst. Een passend decor helpt een handje. President Chirac sprak voor een zee van Franse en Europese vlaggen, Bush vanaf een vliegdekschip en Putin liefst vanachter een immens bureau. Onze eigen lijsttrekkers kunnen er inmiddels ook wat van. Bij de slotspeeches na de prognose van de verkiezingsuitslag kozen verschillende partijleiders voor dezelfde choreografie als omlijsting van hun optreden: een trap afdalen, door de menigte naar voren waden om door de aanhang op het podium gezet te worden. De symboliek is onmiskenbaar.

Het decor of ‘de mens achter de politicus’ kan overigens ook veel kapotmaken zoals TV satiricus Arjen Lubach demonstreerde.

https://www.youtube.com/watch?v=TVrVeLD1mMA#t=1m19

Logos

Tot zo ver Ethos. Logos, of de logica zoals (alweer) Artistoteles die formaliseerde, gaat over de structuur van de speech. Een heldere redeneerlijn, een sluitende argumentatie en een onontkoombare conclusie of boodschap.

Volgens de Amerikaanse speechschrijver, televisieschrijver en toneelauteur Mike Long is dit – samen met een soepele schrijfstijl – de kern van een goede speech. Vorig jaar sprak hij voor het Haagse leernetwerk voor speechschrijvers van de Academie voor Overheidscommunicatie en deed daar boude uitspraken. Long gelooft niet in het ‘kruipen in de huid’ van de spreker. Hij gaat zelden of nooit kijken hoe zijn spreker spreekt en laat zich complimenten over ‘hoe goed hij de persoon en zijn stijl getroffen heeft’ onverschillig welgevallen. Van een goed verhaal wil iedereen wel beweren dat het was alsof hij het zelf geschreven had.

Een heldere structuur en een goede stijl zijn dus voorwaarden voor een goede speech. Ook al omdat een speechpubliek niet kan terugscrollen, niet kan terugbladeren en geen steun heeft aan opmaak en indeling van een tekst zoals een lezer die wel heeft. Het moet dus simpel, expliciet en met een boodschap die best een paar keer mag terugkomen.

Vermijdt daarom moeilijke zinnen, lange opsommingen, cijfers en statistieken. Tenzij bedoeld om te imponeren en niet om te snappen of te onthouden. Feiten spreken niet voor zich. Maak daarom vergelijkingen. Druk de hoeveelheid uitgereden mest uit in volle zwembaden, de oppervlakte van de jaarlijkse woningnieuwbouw in voetbalvelden en de actieradius van een walvis in rondjes rond de aarde. En bovenal: spreek je uit over de feiten. Is het meer of minder, veel of weinig? Té veel of té weinig.

Ondanks deze raadgevingen moeten de speechschrijver en de spreker zich geen illusies maken over wat er aan informatie bij de toehoorders blijft hangen. Je hebt het goed gedaan wanneer de kernboodschap en een oneliner het tot thuis halen.

Pathos

Ethos en Logos zijn wat mij betreft voorwaarden voor een adequate speech. Pathos biedt de kans te excelleren. Ik geef graag toe dat ik niet zelden opteer voor de adequate speech, want Pathos is glad ijs. Zeker in Nederland.

Amerikanen springen bij het minste of geringste overeind om met de hand op het hart het volkslied te zingen en spreken van de liefde voor het vaderland omdat ze gekozen willen worden tot klassevertegenwoordiger, brandweercommandant, burgemeester of president. Ons volkslied is een slepende psalm, we regelen de meeste benoemingen in achterkamertjes en vaderlandsliefde was tot voor kort verdacht.

Toch werken de stijlmiddelen die bij Pathos horen ook bij ons. Persoonlijke anekdoten versterken het ethos van de spreker en het is storytelling. De oudste en krachtigste vorm van communicatie. Concretiseringen in de vorm van aansprekende voorbeelden laden de boodschap emotioneel. Het zijn de elementen waardoor een speech beklijft en de boodschap wordt herinnerd.

Als gezegd: pathos is glad ijs. Eurocommissaris en vicevoorzitter van de Europese commissie, Frans Timmermans, mijmerde over de laatste ogenblikken aan boord van het neergehaalde toestel MH 17. Hij stelde zich voor hoe men elkaar nog een laatste keer liefdevol in de ogen had gekeken. Onbedoeld ontkende hij daarmee het meest waarschijnlijke scenario. Het was in een klap afgelopen: ‘they never knew what hit them’. Bij zijn verdediging achteraf maakte hij het nog erger door te suggereren dat hij meer wist over de precieze toedracht dan hij kon delen.

Dames en heren,

Als ik gezegd heb dat de politieke speech een feitenvrije discipline is, dan heb ik overdreven for the Sake of Argument. Ik hoop wel dat ik duidelijk heb kunnen maken dat het in de politieke speech niet draait om feiten en informatie, maar om overtuiging en overtuigen.

Dat daarbij alle oorbare en minder oorbare middelen worden ingezet. Niet alleen in het internettijdperk met nepnieuws, alternatieve feiten en onze filterbubbles, maar ook bij de Grieken en Romeinen en tijdens de politieke verzuiling in de vorige eeuw.

Dat glashard liegen voor komt – ‘de grootste menigte die ooit bij een inauguratie bijeenkwam’- maar dat het steeds minder loont. Het publiek is beter opgeleid dan ooit, geëmancipeerd en met de beschikking over ongekende mogelijkheden om feiten te checken en rivaliserende feiten bij discussies in te brengen. En daar leren we steeds beter mee om gaan. Voor de spreker betekent dit: kies jouw selectie van de feiten en overtuig, maar wees eerlijk.

Ik dank jullie wel.

Nationale identiteit, maar dan ruimtelijk

Het ‘verkeerde’ populisme is gekeerd, we lijken op weg naar een ouderwets saai centrumrechts kabinet. Count your Blessings, zegt men in binnen- en buitenland. Daartegenover staat dat het kabinet van de grote hervormingen met meer dan dertig zetels verlies werd afgestraft. Hoe moet dat nu (nieuwe) hervormingen hun ruimtelijk beslag gaan krijgen?

Er is veel gesproken over onze nationale identiteit, onze normen en waarden. Maar hebben we al enig idee van onze ruimtelijke nationale identiteit in de nabije toekomst, een richtsnoer voor de miljardeninvesteringen van de komende jaren?

Oproepen aan de formerende partijen waren er volop aan de vooravond van de verkiezingen. De ruimtelijke opgaven zijn in vele toonaarden geschetst. De G4 wil maar liefst 35 miljard om in vijftien jaar een miljoen nieuwe ‘groene’ woningen te realiseren en bereikbaar te maken. Met NL Next Level doen werkgevers, middenstand, boeren, horeca en brancheorganisaties eveneens een oproep om te bouwen, maar ook om kleinstedelijk en ruraal Nederland ‘naadloos en multimodaal’ verbonden te houden met de bruisende grote steden.

Het ‘Schaduwkabinet’ van Wij maken Nederland – de follow up van het Jaar van de Ruimte 2015 – wil de energietransitie op één, een andere landbouw ‘dicht bij de steden’, high tech en ICT voor ons allemaal en Topnetwerken in plaats van Topsectoren. De creatieve industrie pleit voor betrokkenheid van ontwerp en creatie vanaf het begin bij het nadenken over wat ons in de grote opgaven te doen staat. De Groningers ontlokten de politiek al verschillende toezeggingen onder leiding van Freek de Jonge en het ‘Randland’[1] beklaagt zich over de achterstelling bij de Randstad bij monde van een reeks gedeputeerden uit de krimpregio’s.

Ik ben vast nog een reeks aan manifesten, open brieven en oproepen vergeten, maar dit is het beeld: er moet heel veel gebouwd en verbouwd, we moeten over op duurzame energie en -landbouw, we moeten ons aanpassen aan klimaatverandering en bodemdaling, we moeten bouwen en verbouwen voor nieuwe vormen in onderwijs en zorg en we moeten de tweedeling in Nederland bestrijden. Bij dat laatste beginnen de problemen.

Om te beginnen zijn we het niet eens over waar dat miljoen nieuwe woningen moet komen. In de verdichte Megapool Amsterdam of in de verdunde netwerkstad Nederland? Wordt het bebouwd perifeer gebied gesaneerd en omgezet in natuur of vindt het zichzelf opnieuw uit? Maakt de energietransitie van de buitengebieden opnieuw wingewesten, deze keer niet van kolen of gas maar van wind en zon? Gaat de duurzame landbouw richting extensief en ‘koe-in-de-wei’ of wordt het high tech en intensief in de stad en daar dicht omheen?

De oproepen en manifesten lopen wat om die keuzes heen. Dat is ook niet zo gek, want we weten niet zo goed hoe de stad, het middenland – pas recent op de kaart gezet door politiek geograaf Josse de Voogd –  en de periferie zich tot elkaar moeten gaan verhouden. We zitten nog vast aan een mentale kaart van stad en platteland, terwijl een groot deel van ons land er tussenin zit en men ook op het platteland het geld allang niet meer hoofdzakelijk in de landbouw verdient.

Onder druk van de electorale les voor het hervormingskabinet en een ‘gekeerd’ maar onverminderd groot ‘verkeerd’populisme, krijgt het nieuwe kabinet een zware dobber aan de transities, de tweedeling en de ruimtelijke nationale identiteit.

[1] Nationaal decentraal gebied buiten de nabijheid van de Randstad. Sabine Meier Hanzehogeschool Groningen e.a.

Bas van Horn
Tekst en advies over de leefomgeving

Deze column werd gepubliceerd op ROMagazine.nl 21-3-2017

Een Middeleeuwse kijk op stad en ommeland

De neiging om Nederland te zien als één grote stad is een vervolg op de concepten Randstad en Deltametropool. Een nieuwe naam voor een veronderstelt netwerk van landschappen en kernen. Geen stad waar men dicht opeengepakt woont, werkt en recreëert, maar een uitwaaierend verstedelijkt gebied met dorpen, outlet centers, mainports, weilanden en fragmenten van historische stadjes. Als dat al een Megapool zou zijn, dan is het de dunst bevolkte en een van de minst duurzame ter wereld.

Voor wie Zef Hemel kent, geen verrassend geluid. Opmerkelijker is de curieuze kijk op de verhouding stad en ommeland die hij vrijdagmiddag 17 februari terloops geeft in hetzelfde betoog. De hoogleraar grootstedelijke vraagstukken aan de Universiteit van Amsterdam spreekt op het Nationaal Geografisch en Planologisch Symposium. Een jaarlijks samenzijn, bij toerbeurt georganiseerd door studieverenigingen van aanstaande sociaalgeografen en planologen. Een bekorte versie van de lezing staat diezelfde dag in de Volkskrant.

Hemel hekelt bij die gelegenheid de centraliserende tendensen die hij ziet bij verschillende departementen, VNO-NCW, het Wagenings agro-industrieel complex en het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen. Hij ziet bestuurders die elkaar de loef afsteken met kwinkslagen als ‘Amsterdam is gewoon Eindhoven-Noord’, ‘Rotterdam is het nieuwe Amsterdam-Zuid’ en ‘Wageningen is eigenlijk Amsterdam-Oost.’

“Waar komt deze agenda van ruimtelijke overdrijving vandaan?”, zo vraagt hij zich af en geeft zelf twee antwoorden. Het is een truc om kunstmatig een geheel te smeden dat zich in internationale benchmarks tegenover de Chinese Pearl River Delta en andere megapolen laat neerzetten. En het is een manier om ‘de boel bij elkaar te houden’ in ons land waar we vanuit het principe van de verdelende rechtvaardigheid graag alles overal en voor iedereen gelijk houden.

In plaats daarvan pleit Hemel voor heldere keuzes: meer hoogbouw en een snelle metro in Amsterdam en ruimtelijke concentratie van wonen en werken in de stedenrij Brusse-Antwerpen-Rotterdam-Den Haag-Amsterdam. Compacte verdichte steden langs de haltes van de HSL Zuid.

Maar wat dan met de rest van het land? Dat moet volgens Hemel worden ‘ontlast’ en ‘veel meer haar eigen koers kunnen varen’. Den Haag moet daarbij de neiging tot bevoogding bedwingen en zich beperken tot het bieden van hulp bij het ‘slopen van leegstaande gebouwen’ en het ‘terugbrengen van bossen en woeste natuur’. Een kwestie van initiatiefrijke burgers de vrije teugel geven en vanuit het Rijk aansturen op een groter contrast tussen stad en platteland.

Het vergezicht is dus een verdichte stad waar mensen opeengepakt wonen, werken en recreëren op een beperkt oppervlak met daarbuiten bossen en woeste gronden. Dat lijkt toch verdomd veel op de Middeleeuwse stad waar men zich het middelpunt van de beschaving weet, met aan de andere kant van de stadsmuur een onbegaanbare wildernis met gevaarlijke beesten en bandeloze boeren.

Niet helemaal de agenda waarin met zich buiten de stedenrij B-A-R-DH-A zal herkennen als het al geen grootstedelijke arrogantie is. Natuurlijk moeten grote delen van het land zelf een nieuw perspectief voor hun grondgebied ontwikkelen. Een perspectief dat niet langer kan blijven leunen op het agrarisch verleden en het daarbij behorende erfgoed. Maar een iets grotere rol dan woestenij rond schitterende steden mag het – ook vanuit de stad gezien – toch wel hebben.

Bas van Horn

Deze blog verscheen eerder op 20 februari 2017 ROMagazine.nl