Ik heb (nog steeds) geen rubberboot

Ik ga er maar vanuit dat de dijken het tijdens de storm van afgelopen zondag gehouden hebben. Terwijl ik dit schrijf moet dat nog blijken. De wind fluit om het huis en ik ben hoe dan ook te laat om een rubberboot (heb ik niet), de blikvoorraad (valt tegen) en een campingbrander (niet in huis) naar zolder te brengen. Volgens de site www.overstroomik.nl staat er ruim een meter water in de huiskamer als het mis gaat.

Ik ben dus net zo te laat met mijn voorbereiding als minister-president Scholten van Aschat met het evacueren van de Randstad in de serie ‘Als de dijken breken’. Op het eerste gezicht lijkt de boodschap van de serie in tegenspraak met de triomfantelijke publiciteit bij het voltooien van het kustversterkingsprogramma. Bij nader inzien sluiten ze heel mooi op elkaar aan.

Rijkswaterstaat heeft de kustverdediging voorlopig weer op orde, maar bij onvoorzien extreme omstandigheden kan het misgaan en staan we er in het Westen van het land alleen voor. Stap dan niet in je auto, want je verdrinkt. Onze snelwegen bevinden zich onder NAP en versterkte kleinere dijkkringen in combinatie met verhoogde evacuatiesnelwegen, liggen nog niet eens op de tekentafel.

Sneren over de mogelijke gevolgen van ‘Het terugleggen van de verantwoordelijkheid bij de samenleving’ is mij te makkelijk. Het is goed dat de rijksoverheid laat zien dat ze niet alles kan en dat ze de mensen wijst op de eigen verantwoordelijkheid. Om die verantwoordelijkheid te kunnen dragen is waterbewustzijn nodig. Niet alleen om te bedenken wat je het beste kunt doen als de zeewering het begeeft, maar ook wanneer de rivier zwelt terwijl je buitendijks woont of als enorme stortbuien je zaak blank dreigen te zetten.

Dit gaat allemaal over het beperken van de schade als ‘het water gekomen is’. Heel belangrijk, want onze leefomgeving is verre van waterbestendig. Er is – ook na de hoogwateroverlast van 1993 en 1995 aan de Maas in Limburg – nog heel veel wateronveilig gebouwd. Om ervoor te zorgen dat we mensenleed en schade voorkomen moet bestaand bebouwd gebied dus waterbestendig worden. Daarnaast zullen overheden, gebiedsontwikkelaars, vastgoedbranche en bouwers zich in nieuwe plannen meer rekenschap moeten geven van de omgeving én het water.

De vele miljarden die de komende decennia worden gestoken in ontwikkeling en herontwikkeling van gebieden en gebouwen moeten daarom altijd het water laten ‘meekoppelen’. Dat betekent: de installaties uit de kelders van ziekenhuizen, extra wateropslag en -afvoer in nieuwe wijken en meer natte natuur die tegen een stootje kan.

Maar de crisis is bezworen en juist in het lage deel van Nederland gaat het weer crescendo. De lessen van de crisis worden rap vergeten. Ik hoor om mij heen dat er weer met ‘ouderwets gooi- en smijtwerk’ projecten worden ontwikkeld en dat kopers in de krappe markt gewoon weer tevreden moeten zijn met wat wordt aangeboden. Niet helemaal de omstandigheden waarin je er gerust op kunt zijn dat er kwalitatief, klantgericht en waterbewust werk wordt geleverd.

Waterbewustzijn is daarmee niet alleen een zaak van het Rijk, decentrale overheden, ontwikkelaars en bouwers, maar bijvoorbeeld ook van huizenkopers. Wonen aan het water is populair, maar kennen kopers de risico’s? Hoe laag ligt de nieuwe wijk en kun je er ook weg als het moet? Komt het kwelwater over de drempel of lopen de kelders regelmatig onder? Verzekeraars sluiten veel van dit soort risico’s (deels) uit. Een strop voor de huizenbezitter ligt op de loer, net als een nieuwe betekenis van de uitdrukking ‘mijn huis staat onder water’.

Ga er dus niet van uit dat het allemaal wel goed zit. De overheid geeft geen 100% garantie en dat doen de andere partijen ook niet. Het is een beetje zoals in de waterrampserie bij de EO: ‘you are on your own’. Dat voelt misschien niet prettig, maar het is wel een aansporing om zelf maatregelen te nemen. Ondertussen heb ik zelf nog altijd geen rubberboot op zolder en ben ik nog niet naar de supermarkt geweest voor het aanvullen van de conserven.

Deze column werd eerder gepubliceerd in ROMagazine 21-11-2016

Kunnen varkens tegen achteruitrijden?

Groen licht van de gemeenteraad voor de waterboerderij in Rotterdam wacht nog even op het antwoord op de vraag: hebben koeien last van zeeziekte? Of schapen wel om beurten bij het raampje mogen tijdens slachttransport en of varkens wel tegen achteruitrijden kunnen als ze op weg zijn naar Italië om daar Parmaham te worden, heeft kennelijk geen prioriteit bij volks- en dierenvertegenwoordigers in Rotterdam. De Partij voor de Dieren wacht het onderzoek rustig af en ziet het dwarsbomen van een positief besluit met vertrouwen tegemoet.

 

Een zekere koudwatervrees kan onze grootstedelijke parlementariërs niet ontzegd worden als het om dierenwelzijn gaat. De herten moesten welhaast uit de dorpsvijver van Bennebroek komen drinken voor ze in de Amsterdamse waterleidingduinen prudent afgeschoten mochten worden en nu toont ook de Rotterdamse gemeenteraad zich in meerderheid van haar diervriendelijkste kant. Laten we het beschaving noemen.

Eigenlijk gaat het me om de quote van het PvdD-raadslid Van der Velden waarmee De Volkskrant van 7 oktober het berichtje over de drijvend boerderij afsloot: “Men vraagt waar ik het over heb met mijn zeeziekte, maar koeien op water zetten, dat is ook achterlijk.”

Dat is het natuurlijk helemaal niet, het is juist vóórlijk. Het is ook hoog tijd dat de duurzame voedselproductie zich losmaakt van de nostalgisten die met hun keuterboerderisme de etiketten van de producten uit de voedselindustrie proberen na te spelen: kip op het hok, koe in de wei, boer met een riek, visser met een hengel.

Initiatiefnemer van de drijvende boerderij is Courage, een samenwerkingsverband van LTO Nederland en zuivelorganisatie NZO, stadslandbouwer Uitjeeigenstad en arkenbouwer Beladon. Op de site staan het waarom en hoe van het experiment nog eens op een rijtje.

De wereldbevolking groeit –  met name in Afrika en Azië –  en ondertussen worden we steeds minder arm. Dat is goed nieuws, maar dan moet er wel genoeg voedsel verbouwd worden en graag op een manier die ervoor zorgt dat we na 2050 (als de groei is afgevlakt) ook nog een leefbare omgeving over hebben.

Die groei vindt vooral plaats in de grote steden die uitgroeien tot megacities. Het produceren en distribueren van voldoende goed en betrouwbaar voedsel is vooral daar een enorme opgave. Wij hebben nog genoeg boerenland rond onze steden, maar wij hebben weer andere redenen om daar geen grootschalige productie te willen: we hechten aan het sprookje van de weidegang en zijn terecht bang voor Q-koorts en andere enge dierziektes op grootschalige fokbedrijven.

Megacities zijn vooral te vinden in rivierdelta’s overal ter wereld. Een groeiend en steeds koopkrachtiger publiek ook. Het Rotterdamse experiment met de waterboerderij is daarmee een potentiële exporthit. Voor de dierenvrienden: ook de koeien zijn echt beter af in de lichte, gecontroleerde omgeving van de moderne ark dan in de stal van een schimmelige oude boerderij. En dan hebben we het nog niet eens over de beperking van de CO2-uitstoot aan boord tegenover de mestvervuiling – al dan niet geïnjecteerd – op het land.

Ik weet dat het van de VN anders moet (2016 is het internationale jaar van de peulvrucht!), maar de groeiende middenklasse in Azië en Afrika drink melk en eet vlees. Wij helpen ze met de ontwikkeling van waterboerderijen, varkensflats en LED-kassen om dat zo duurzaam mogelijk te doen. En we verdienen er zelf ook wat aan. Of andersom. De toekomst is aan de industriële voedselproductie op industrieterreinen en op waterboerderijen in de havens.

Bijkomend voordeel van toepassing in Nederland is dat we in ons buitengebied recreatie en  plattelandsromantiek ruim baan kunnen geven met pluktuinen, kaasboerderijen en biologisch dynamische boerenbedrijfjes. Men doet er niemand kwaad mee, zolang maar niet wordt gesuggereerd dat er wereldproblemen worden opgelost. Dat doen we in de stad. Eerst hier en straks overal op de wereld

Eerder geplaatst 26-1- 2-16  op ROMagazine.nl

Slapend rijk worden is niet eerlijk

Ze poepen, piesen en kotsen in portieken en tegen de ramen. Ze zijn luidruchtig en onbeschaamd. Ze pikken onze woningen in, ontwrichten de buurt en ze brengen de stad niks op. Maar het ergste is: de buurman wordt slapend rijk van zijn woning. Van VPRO’s Tegenlicht viel geen juichverhaal over Airbnb te verwachten, maar het accent op de afgunst was zondagavond toch wel opmerkelijk.

Hoewel de nadelen van grootstedelijk toerisme en Airbnb in het bijzonder al eindeloos zijn opgesomd, werd het toch nog een informatieve uitzending. De verhuurders kregen de ruimte om te vertellen waarom Airbnb voor hen aantrekkelijk is, we zagen glunderende facilitators van hosting bedrijfjes en we zagen blije toeristen die op prachtige grachtenetages en woonschepen de ultieme Amsterdam Experience beleefden.

Ook kwamen oud-studenten aan het woord die plots de badkamer in ‘hun huis’ moesten delen met toeristen. En mensen van de beletages die het gevoel hadden niet meer buiten op hun stoep te kunnen zitten. We zagen bewoners die lastiggevallen werden of eigenlijk een beetje neerkeken op de verhurende woningeigenaren – ‘wij betálen de oppas voor de katten als we op vakantie zijn’.

Dat dedain had Quote redacteur Sander Schimmelpenninck tegenwoordig ook wel een beetje, maar hij vond het vooral niet eerlijk dat zijn ex-vriendinnetje van haar pa een woning had gekregen en van de verhuur nu riant kon rondkomen. En ten slotte waren er de onvermijdelijke rasechte Jordanezen – George en Frankie – voor wie de stad al lang de stad niet meer was.

Alles ging op de grote hoop, terwijl er toch wel iets voor te zeggen is om een paar dingen uit elkaar te houden. Om te beginnen zijn de schreeuwende en kotsende bachelor parties van vooral Engelse jongens en meisjes er al sinds de eerste budgetvluchten vanuit de UK, ze slapen vooral in hostels (of in uw portiek).

De gekte van grachtspringers, wafeleters en totaal verwarden is de keerzijde van ons softdrugsbeleid en niet van Airbnb. Ook ‘ze pikken onze woningen in’ is betrekkelijk. Het woningdistributiesysteem was allang vastgelopen en de tombola waarin nu een enkele gelukkige voor zevenhonderd per maand op een etage van drie ton mag wonen (en hem dus legaal of illegaal verhuurd) is ook verre van eerlijk.

De gevarieerde middenstand hebben we zelf om zeep geholpen sinds we een halve eeuw (!) geleden zijn begonnen onze boodschappen bij de supermarkt te doen. Op George en Frankie moeten we zuinig zijn. Hun plat Amsterdams betoog is inmiddels zeldzaam cultureel erfgoed dat in het Amsterdam museum thuishoort. Dat mensen rijk worden van particulier bezit kun je verwerpelijk vinden, maar het werd niet door Airbnb geïntroduceerd.

De meest eloquent geformuleerde bezwaren tegen Airbnb kwamen van Haarlemmerstraatbewoner Teunkie Van der Sluis (daar gaan we meer van horen!) En hij had eigenlijk ook de oplossing. Of Airbnb de gemeenschap netto geld kost, zoals hij uit Amerikaans onderzoek voor Amsterdam extrapoleerde, staat nog te bezien. Dat het sommetje nog eens kritisch gemaakt moet worden staat vast.

De gemeente moest volgens Teunkie vooral het convenant met Airbnb aanscherpen. Zestig dagen per jaar je eigen woning verhuren aan maximaal vier personen blijft toegestaan, maar dan wel controle daarop en verantwoordelijkheid daarvoor bij Airbnb zelf. De zogenaamde ‘softwarematige problemen’ die Airbnb aanvoert, kunnen ze heus wel oplossen. En bij illegale verhuur de ‘pluk ze’-wetgeving inzetten.

Het is geen oplossing voor alle problemen van een veranderende stad en de toeristische druk, maar voor het aandeel van Airbnb is het eigenlijk best simpel.

Bas van Horn

ROmagazine 22 september 2016

Dommelende dorpen wakker kussen

Sinds de komst van Airbnb is De Jordaan in Amsterdam een hotel. Een netwerkhotel met honderden kamers in alle stijlen en sferen. Aan de Lindengracht is het bagagedepot en op de Westerstraat – bij de populaire Noordermarkt – fungeert een souvenirshop annex koffiebar als receptie. Een organisch gegroeid prachtconcept. We kunnen er misschien ook krimpdorpen mee redden!

Verhurende huiseigenaren in de Jordaan laten hun gasten in de souvenirshop verwelkomen met koffie en informatie over de buurt en de stad. De toeristen krijgen er de sleutel van hun appartement en leveren die er ook weer in. Het maakt Airbnb nog aantrekkelijker voor potentiële verhuurders. En dat is weer goed voor horeca, wasserettes, fietsenverhuurders, gidsen en Airbnb zelf natuurlijk.

Om geen one trick pony te worden die het loodje legt zodra concurrenten het concept nog slimmer weten te exploiteren, is binnen Airbnb Samara opgericht. Een multidisciplinaire ontwerpstudio die met behulp van architectuur nieuwe ideeën en concepten ontwikkelt die ‘de Airbnb community versterken’. Min of meer toevallig is het eerste concrete project vanuit Samara een cederhouten ‘communitycenter’ annex Airbnb in een klein Japans plaatsje, ver van de grote steden en het massatoerisme.

De inspiratie voor het project kwam van een oudere Japanse vrouw die in haar sterk vergrijsde stadje op het platteland – waar net zo weinig te beleven als te verdienen viel – een Airbnb begon. De buren verklaarden haar voor gek, maar de gasten kwamen. De zaken gingen goed en de vrouw begon haar buren in te schakelen als wandelgids, vertaler of rondleider. Er ontstond een levendige mini toeristenindustrie in een tot dan verveeld plattelandsplaatsje. Als ik lieg, dan lieg ik in commissie, want het is wel Samara zelf dat deze anekdote opdist. Enfin, in ieder geval een mooie corporate story.

Airbnb heeft dit soort synergie natuurlijk al in steden als Amsterdam zien ontstaan, maar met Samara’s eerste Community Center, in een idyllisch plaatsje aan de rand van een cederbos, trekt Airbnb nu ook naar het platteland. Daar wordt de kracht van de Airbnb dynamiek niet afgewacht, maar ontstoken met een lokaal gebouwd en beheerd gemeenschapshuis annex Airbnb. Hier kunnen gasten logeren en tegelijkertijd kennis maken met de dorpsgemeenschap die er samenkomt en een VVV-kantoor overbodig maakt. De match tussen gasten en lokale producten en diensten wordt ter plekke gemaakt.

Nu hebben we in Nederland weinig dorpjes aan de rand van het cederwoud, maar net als daar in Japan hebben ook wij streken en dorpen die hun erfgoed graag laten zien. Het streekeigene wordt nu al steeds meer ingezet voor waardecreatie. Anders gezegd: streekdiensten en -producten maken de regio uniek en voor ‘ijs van de boerderij’ betaalt men graag meer dan voor Ola uit de vrieskist. En daar is mogelijk meer uit te halen dan het veelal binnenlands dagtoerisme nu oplevert. Meer buitenlandse bezoekers zullen op het Nederlandse platteland willen verblijven als daar accommodatie is en iets te beleven valt.

Waar de dorpshotels verdwenen zijn komen voor die accommodatie ook hier de buurt- en dorpshuizen (voor zover niet gesloten) in aanmerking. En anders kunnen daar – al dan niet samen met Airbnb – ‘gemeenschapshuizen-nieuwe-stijl’ voor gebouwd worden. Het vraagt alleen dat we anders naar die voorzieningen gaan kijken. Onze gemeenschapshuizen komen voort uit een traditie die gericht is op de eigen gemeenschap en de versterking daarvan. Ze hebben vaak een naar binnen gericht karakter. Dat kan ook anders, zo lijken de Japanse initiatieven te beloven.

Keer het dorps-, buurt-, gemeenschapshuis binnenstebuiten. Maak er een ‘dorpshuis-Bed and Breakfast-VVV’ van, beheer het als gemeenschap zelf en laat er gasten logeren. Laat de lokale gemeenschap zijn diensten en producten aanbieden. Vertel de verhalen van het dorp en de streek niet langer aan elkaar (iedereen kent ze al) maar aan de gasten. Start een mini-toeristenindustrietje en kus je dommelende dorp wakker.

Romagazine 30 augustus 2016

Wij van ordening en ontwerp adviseren: ordening en ontwerp!

‘De overheid moet zichzelf opnieuw uitvinden en veel dominanter worden in de ruimtelijke ordening’. Peter Pelzer en Sjors de Vries noemen dat in een blog van 30 juni op online platform Ruimtevolk de ‘verrassende conclusie’ van een reeks talkshows in het kader van de zondag afgesloten Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam (IABR)’. Maar die uitkomst is helemaal niet verrassend.

De roep om overheidsregie is de standaardverzuchting geworden van ordenaars en -ontwerpers met heimwee en nu ook van de gevestigde ontwikkelbelangen (NEPROM) die graag willen weten waar ze aan toe zijn om niet flexibel te hoeven worden. De roep is in feite een (aan)klacht die ook vast weer bij de slotbijeenkomst van de biënnale op 3 juli zal hebben geklonken.

Een klacht die miskent dat; ‘de maakbare samenleving’ al afbladderde vóór het neoliberalisme (dat nu overal de schuld van krijgt), dat planologen, stedebouwers en architecten in het verleden vaak een te grote broek aantrokken, dat onze planningstraditie geen garantie bleek tegen ‘ongewenste’ ruimtelijke ontwikkelingen en dat de geëmancipeerde samenleving van nu zich geen recepten van politici en ruimtelijk ‘deskundigen’ meer laat opleggen.

Men lijkt een beetje vergeten dat we met grote affaires (RSV) afscheid namen van de industriepolitiek. Vergeten ook dat de hoofdkantoren, financials en hun ondersteuning door hoogwaardige diensten aan de Noordelijke IJ-oever waren gepland en niet aan de Zuidas (maar daar wel terechtkwamen omdat de bedrijven dat wilden). Dat ‘verrommeling’ en ‘witte schimmel’ een erfenis zijn uit de tijd van de oude restrictieve ruimtelijke ordening en geen gevolg van neoliberaal ‘anything goes’. Men lijkt ook nog niet te willen accepteren dat het gezag van de planoloog en de architect tegenwoordig net zomin vanzelfsprekend zijn als dat van de politicus of andere voormalige notabelen.

In de serie Next Steps, de talkshows van Ruimtevolk in het kader van de IABR, is geconstateerd dat er een aantal urgente maatschappelijke opgaven bestaat waarin ontwerpers zich meer zouden moeten gaan bezighouden met de rol die ontwerp kan spelen bij het volbrengen van die opgaven. Let wel: het gaat al niet meer om de maatschappelijke problemen zelf, maar om gekozen oplossingsrichtingen die als opgave benoemd zijn. Denk aan de energietransitie, de CO2-neutrale-, de gezonde- en de inclusieve stad, met alle nieuwe manieren van ontwikkelen, financieren en besturen die daar bij nodig zijn.

Het is al niet meer aan de orde of er in de samenleving al enig benul is van de ruimtelijke, financiële en persoonlijke consequenties van een echte energietransitie. Ook niet of we wel ruimtelijk ‘genudged’ willen worden in het kader van de ‘gezonde stad’ (meanderende fiets- en voetpaden, uitnodigende trappen, ontmoedigende liften). En of de inclusieve stad niet per definitie zal falen omdat schaarste zich buiten het socialisme nu eenmaal moeilijk eerlijk laat verdelen. We gaan het gewoon doen. Met de middelen die een ordenaar, ontwikkelaar en ontwerper ten dienste staan.

Of de samenleving zich dat allemaal zal laten aanleunen, staat nog te bezien. Je hoort vaak dat politici gewoon weer een beetje in de maakbaarheid moeten gaan geloven en de mensen meenemen in een wervend verhaal. Hoe dat zich verhoudt tot de energieke of de participatiesamenleving met eigen verhalen, is niet helemaal duidelijk. Wel dat ordenaars en ontwerpers hun heilzame werk pas goed menen te kunnen oppakken onder sterke regie van de overheid. Daarom adviseren zij van ordening en ontwerp: ordening en ontwerp!

Bas van Horn

Deze column werd op 5 juli 2016 geplaatst op romagazine.nl

De opportunistische stadsmens of de emancipatie van het invalidenvervoer

De bevolking groeit, het platteland loopt leeg, een aantal steden vol. De stad laten uitdijen doen we niet, want iedereen op een kluitje is beter. Voor de weide en de vogels in het buitengebied, de ‘grootstedelijkheid’ in de stad, het draagvlak van voorzieningen in het algemeen en het openbaar vervoer in het bijzonder. Toch blijft er een probleem. Eigenzinnige stedelingen laten zich – als het even kan – niet collectief en geconcentreerd verplaatsen.

De auto is met behulp van hoge parkeertarieven, parkeerklemmen (!), parkeergarages en transferia teruggedrongen en verdwijnt op veel plekken uit (delen van) de binnenstad. De automobilist gaat voortaan uit eten op de foodstrip aan de rand van de stad, doet daar ook zijn inkopen bij de megastores en gaat er naar de bioscoop.

De fiets werd het alternatief en het nieuwe probleem van de binnenstad. In Rotterdam steeg het fietsgebruik de laatste tien jaar met 20% en in Amsterdam is de fiets sinds 2008 het meest gebruikte vervoermiddel binnen de ring. Veel fietsers bezitten meerdere exemplaren waarvan er doorgaans één ergens aan een paal staat met een lekke band. Een enorme groei van het aantal fietspaden, fietskelders, fietsflats en -stallingboten vermocht de problemen op straat niet verhelpen.

We kennen inmiddels risicovolle snelfietsroutes, fietsfiles en een gestaag groeiend aandeel elektrische fietsen die met hun snelheid en geruisloosheid de anderen verrassen, als ze al niet werden afgeleid door snorfietsen en scooters met een avontuurlijke rijstijl en soms onduidelijke status op de openbare weg. Verder staan de trottoirs en pleinen barstensvol geparkeerde fietsen die elkaar regelmatig als dominosteentjes aantikken en omkiepen.

In deze jungle kende één groep (afgezien van de bezitters van een elektrische auto met parkeerplaats en oplaadpunt) een bevoorrechte en kennelijk jaloersmakende status: de mindervalide medemens. Kende, want die positie staat onder druk. Gereserveerde parkeerplaatsen worden zelfs al verdedigd met de prachtige slogan: ‘neemt u mijn parkeerplaats? Neemt u dan ook mijn handicap?’

Daarnaast speelt nog iets anders. De vergrijzing komt met gebreken en daarmee nam het aantal scootmobielen, brommobielen en ander aangepast individueel vervoer toe. Dat moet menig opportunistisch stadsmens op een idee gebracht hebben, want inmiddels zijn deze vervoermiddelen niet langer voorbehouden aan daadwerkelijk gehandicapte mensen, maar maken ook anderen dankbaar gebruik van de privileges die dit soort vervoer met zich brengen.

Brommobielen in het algemeen mogen niet op de stoep parkeren, maar voertuigen die voldoen aan de wettelijke voorschriften voor gehandicaptenvervoer wel. Er bestaat ondertussen een enorme verscheidenheid aan merken en modellen die soms wel en soms niet op de stoep mogen en zich uiterlijk niet meer als invalidenvoertuig profileren.
De fabrikanten kiezen voor nieuwe doelgroepen die al of niet gehandicapt kunnen zijn. Ik noem de modellen Microcar MC Campus en de Mango Mini Hummer. U kunt dat zien als inspelen op calculerend en hufterig gedrag van stadsverkeersdeelnemers, maar het is wat mij betreft ook een blijk van de emancipatie van gehandicapten.

Steeds minder mensen hebben kennelijk de behoefte zich van gehandicapten te onderscheiden als het om individueel vervoer gaat. Het zal dus niet lang meer duren voordat er alleen nog mee op de stoep geparkeerd kan worden als er een duidelijk zichtbare sticker ‘op medische indicatie’ achter de ruit geplakt zit.

Ja, daar hebben ze op het platteland allemaal geen last van en gelukkig hebben de koeien en de vogels dankzij de verdichte stad alle ruimte.

Bas van Horn

Deze column werd eerder geplaatst op 15 juni 2016 in ROMagazine.nl

Bikkers bitterheid

Communicatieman en ondernemer Leendert Bikker (Bikker & Company) baalt als een stekker. Bikker deed en doet van alles. En nu ging hij de Wereldtentoonstelling 2025 naar Rotterdam brengen. Hij had Shell, KLM en de NS al mee. Zelfs Natuurmonumenten was aangehaakt. Maar minister Kamp van Economische Zaken ziet niks in Expo 2025. “Ze hebben de mond vol van participatie, maar weten zich er geen raad mee”, aldus een bittere Bikker onlangs in de Volkskrant.

EXPO 2025 ging laten zien waar we goed in zijn: delta’s in transitie, droge voeten, duurzame energie en gesloten kringlopen. Een groots, duurzaam en optimistisch gebaar dat Rotterdam al in de aanloop voorspoed zou brengen. Een initiatief dat een klimaat moest creëren voor grote projecten als een derde stadsbrug over de Maas en mogelijk een nieuwe metrolijn.

Alsof de deceptie met de afwijzing van Kamp al niet compleet was, rekende Riek ‘Erasmusbrug’ Bakker, in dezelfde editie van het ochtendblad af met de kopieerkunst van het stel handige jongens. “Als je denkt: wat een leuk glimmend dingetje, doe mij er nog zo een, dan ben je fout bezig”. Zij hield een pleidooi voor visie en plan, integraliteit en lange termijn.

Geheel in lijn met de tijdgeest hadden Bikker c.s. niet gewacht op de overheid, maar waren zelf het initiatief gestart om Rotterdam op te stoten in de vaart der volkeren. Op tal van plaatsen in de wereld had een tijdelijke bestemming de potentie van een gebied of stad manifest gemaakt, waarmee de loper was uitgelegd voor meer bestendige functies of een imago van zelfbewuste veranderingsgezindheid.

Ook al in lijn met de jongste mores in gebiedsontwikkeling was het geen onderonsje geworden van een paar grote investeerders, projectontwikkelaars en de overheid, maar een brede coalitie van stakeholders en kwetsbare belangen.
Daartegenover stak het weer populaire discours van Riek Bakker voor lange termijn, planmatigheid en integrale visie, ouderwets planologisch af. Alsof we niet juist bezig waren de lessen van de beperkte maakbaarheid, de beperkte houdbaarheid van visie en plan te verwerken tot een nieuwe synthese van maatschappelijk initiatief en overheid.

Bikkers bitterheid is begrijpelijk. En hij heeft gelijk dat de overheid nog niet goed raad weet met plannen waarin ze niet zelf voorop gaat. Het betekent nog niet dat de participatiesamenleving minder geloofwaardig wordt zodra het Rijk niet bereid blijkt het ondernemersrisico over te nemen van initiatiefnemers die blijkbaar graag op andermans zak een gokje willen wagen.

Bas van Horn

Eeuwigheidswaarde

Het is schrijnend om te zien hoe een kunstenaar zijn werk op de schroothoop terugvindt. Eén Vandaag toonde het in een reportage waarin enkele scheppers van monumentaal werk geschokt reageerden op het verwijderen van hun kunst uit de openbare ruimte. Maar het staat nog te bezien of we hier te maken hebben met cultuurbarbarij. ‘Alles van waarde is weerloos’, schreef Lucebert, maar dat maakt het omgekeerde nog niet waar.

Dankzij de ‘één procentsregeling’ is er decennialang veel kunst gemaakt en geplaatst in de openbare ruimte. Dat heeft veel goed werk opgeleverd (nooit mooie beelden zeggen), maar ook sculpturen uit cortenstaal die niet van per ongeluk achtergebleven stukken damwand zijn te onderscheiden en slingerend roestvrijstaal dat te pas en te onpas de vrijheid bezingt. Het is een beetje als met de kunst uit de oude Beeldende Kunst Regeling (BKR).

We hebben ermee laten zien een geciviliseerd land te zijn en nu zitten we met de moeilijk (her)plaatsbare voorraad. Dat begint steeds meer op te vallen nu we overal transformeren en herontwikkelen. Gebieden krijgen een nieuwe bestemming, panden verwisselen van eigenaar en de ‘één-procents-kunst’ raakt soms tussen wal en schip.

Rijksbouwmeester Floris Alkemade vindt het belangrijk dat we in ieder geval weten waar de werken terecht komen die hun standplaats kwijt zijn geraakt. Zijn eigen rijkscollectie is precies geïnventariseerd, maar voor de bulk van de kunst op straat zou er vooral een goede decentrale documentatie moeten komen. Het is een advies aan de minister waaraan hij zich geen buil zal vallen.
Iets gedurfder was de opstelling bij Eén Vandaag van Jeroen Boomgaard, lector kunst in de openbare ruimte. Hij betoogde dat we met de kunst in de openbare ruimte een soort ‘cultureel vergrijzingsprobleem’ hebben. Een elegante manier om te zeggen dat er veel gedateerde kunst bij is van kunstenaars die met hun werk ook nog onverkort eeuwigheidswaarde opeisen.

We moeten ons – volgens de lector – de vraag stellen of we: ‘fysiek en mentaal in staat zijn deze nalatenschap te onderhouden. Spreekt het nog aan, heeft het ons nog iets te zeggen?’ De vraag stellen is hem beantwoorden. Boomgaard prijst zich dan ook gelukkig dat jonge kunstenaars en aankopers er anders tegenaan kijken. ‘Het is tegenwoordig heel gewoon om contracten voor tien jaar te sluiten en daarna te kijken: is het nog OK?’

Menig kunstlasser en beeldenbakker lopen waarschijnlijk de koude rillingen over de rug bij zo’n tekst, maar er is beslist wat voor te zeggen. Al was het maar om de lat voor eeuwigheidsclaims wat hoger te leggen.

Bas van Horn
Tekst en advies voor de leefomgeving

Deze blog werd op 21 april 2016 gepubliceerd op de site van ROMagazine

 

Verliezen met een pauperstrategie

Niks ten nadele van de hoeders van het Rotterdams cultureel erfgoed. De historische kern van Delfshaven ligt er prachtig bij en met de Van Nelle-fabriek is een parel van het modernisme behouden. Toch is Rotterdam vooral beroemd vanwege de welhaast Amerikaanse allure van de herrezen binnenstad en de iconische skyline van recenter datum.

Aan de bedrijvigheid en dienstverlening in al die gebouwen voegt het Amerikaanse CIC in het Groot Handelsgebouw nu een broedplaats voor zo’n 550 Startups toe. Een ontwikkelmachine voor high tech entrepreneurs met de ambitie de wereld te veroveren.

Steeds meer van die dienstverleners, kenniswerkers en computernerds willen ook in Rotterdam wonen of blijven wonen. Logisch, want het is er tegenwoordig goed werken voor hooggekwalificeerd personeel en ook nog eens culinair en cultureel aantrekkelijk met – noem eens wat – de nieuwe markthal, Boijmans Van Beuningen en ruimte voor initiatieven als Atelier Van Lieshout.

Maar waar moeten al die gedroomde Rotterdammers wonen? Op die vraag geeft het college van B&W een antwoord met ‘De woonvisie 2030’. Om aantrekkelijker te worden voor midden- en hogere inkomens moeten er zesendertigduizend nieuwe woningen voor die doelgroep bij en twintigduizend goedkope, slechte woningen af. De huurdersverenigingen en de SP zijn natuurlijk tegen, beleid dat ‘arme mensen de stad uit jaagt’ moet gestopt. Ze gaan voor een referendum en waarschijnlijk komt dat er ook.

Dat referendum kunnen die tegenstanders makkelijk winnen, wie is er immers voor het verjagen van arme mensen? Maar dat is de huurdersverenigingen te makkelijk. Ze willen dat de Rotterdammers zich afvragen hoe de stad er vanuit woonperspectief moet gaan uitzien in de toekomst. En dat is een gevaarlijke, want dan is de kans groot dat men niet meteen aan Rotterdam Zuid of de arme gebieden ten westen van de Schie denkt.

Dan kan het best eens zo zijn dat die Rotterdammers een gezonde mix van lage en hoge inkomens in een vitale stad heel wat aantrekkelijker vinden dan de dood in de pot met een pauperstrategie waarin mensen zich tevredenstellen met een ‘redelijke woning die tenminste betaalbaar is’.

Bas van Horn

Deze blog werd op 24 maart 2016 gepubliceerd op de site van ROMagazine

Hopen op gentrificatie

Slapen op een woonboot is de meest ‘authentieke Amsterdam-ervaring’. Die overnachting is dan ook het duurst en het meest gewild bij Airbnb. Het gebied rond de Dam mag er ook zijn, maar dan volgt hip West en helemaal onderaan de lijst bungelt Reigersbos in Gaasperdam bezuiden de A9. Het staat allemaal in de studie van Maarten Hogeweij, student Geografie en Planologie, en werd beschreven in het Parool van 8 februari.

In Oud Zuid moeten ze niks van Airbnb hebben en in Zuid Oost mochten ze het willen. Hogeweij ziet een verband tussen gebieden waar een snelle waardestijging heeft plaatsgehad en het aantal Airbnb overnachtingen. Hippe jonge bewoners van gewilde wijken maken zelf gebruik van Airbnb als ze bijvoorbeeld naar New York gaan. Ze nemen aan dat trendy New Yorkers en andere reislustige jongeren op hun beurt ook wel in hun Amsterdamse hotspot zullen willen verblijven. En dat klopt.

Omdat alle planologen nog steeds kinderen van Jane Jacobs zijn, ziet Hogeweij hier een dubbele bedreiging voor de idylle van de buurt als het dorp in de stad. Eerst de veryupping die de arme mensen de buurt uit jaagt en vervolgens de invasie der rolkoffers die de stad reduceert tot een Nutella pretpark. Zoiets.

Ikzelf woon in een belendend wijkje van Reigersbos. Hier rolt slechts zelden een koffer. Een kleine twintig jaar geleden verruilden wij met ons gezin de Amsterdamse binnenstad voor een eengezinswoning in Gein III dorp. Een voormalige ‘Premie C’ koopwoning, destijds gebouwd onder wethouder Jan – ‘in gelul kun je niet wonen’ – Schaeffer, om de lagere middenklasse voor de stad te behouden.

Een verstandige en aantrekkelijke keuze. Ga maar na: een autoluwe, kindvriendelijke wijk, met een leuke gemengde basisschool, een huis met een tuintje, recreatiestrand Gaasperplas om de hoek en toch binnen een half uur met de metro op de vertrouwde Nieuwmarkt, hartje centrum. Het kon niet anders of vele jonge gezinnen uit het centrum zouden ons voorbeeld volgen.

Dat liep anders. Jonge gezinnen bleven voortaan in de binnenstad. De auto werd teruggedrongen en de toch altijd begeleidde kindverplaatsingen werden opgeleukt met de kinderbakfiets. In Gein III dorp waren nieuwkomers ondertussen vaak oudgedienden. Tweede generatie gezinnen van jongens die met hun jeugdvriendinnetje voor zichzelf begonnen in een vertrouwde omgeving.

Zo bleef alles bij het oude en daar is niks mis mee. De voordelen van Gein III zijn nog altijd min of meer betaalbaar voorhanden en heimwee naar de stad valt met de metro prima te bestrijden, zij het dat we van het gemeentelijk vervoerbedrijf nog altijd als Assepoester om twaalf uur het bal moeten verlaten. En nu de kinderen zo’n beetje het huis uit zijn is het wel saai, daar net niet aan het water van het Gein waar Rembrandt nog geschilderd heeft.

Maar kijk, daar is de nieuwe WOZ-beschikking met alweer een hogere aanslag. Zie, twee kinderbakfietsen voor het hek bij de school om drie uur! En hoor ik daar niet een rolkoffer? Gentrificatie is iets waarop je ook een beetje kunt hopen. En dan natuurlijk Airbnb. Ik verheug me al op een weerzien met New York.

Bas van Horn
Tekst en advies voor de leefomgeving

Deze column werd op 17 februari 2016 geplaatst op ROmagazine.nl