Land tegen stad?

In de steden en langs de kusten kleurt de geprojecteerde kaart van Noord-Amerika democratisch blauw, maar in het brede midden is het van boven tot onder republikeins rood tot dieprood. De overwinning van Trump is een overwinning van het platteland op de stad. De live talkshow ‘Stadsleven’, een initiatief van NRC-journaliste Tracy Metz, ging op 24 januari over de gevolgen voor de stad van Trump’s en straks mogelijk Wilders’ winst.

De progressieve elite van Amsterdam, bijeen in De Balie, is nog in shock over de verkiezingsuitslag en het wordt er voorlopig niet beter op. Metz meldt dat de burgemeester van San Francisco aanvankelijk had toegezegd om per Skype-verbinding deel te nemen, maar had dat later toch minder ‘opportuun’ gevonden. Russel Shorto, voorganger van Metz als directeur van het John Adams Institute, spreekt van een rechtse Coup d’etat. Metz zelf komt op met een gebreide poezenmuts. Zou het rampscenario zich ook hier kunnen voltrekken?

Maar eerst de analyse. Charles Groenhuijsen wordt aangehaald. Hij stelt dat de Amerikanen eigenlijk steeds progressiever worden. Veel staten legaliseren de wiet, erkennen het homohuwelijk en hebben een bevolking die steeds minder naar de kerk gaat. Bruce Katz, van de progressieve denktank Brookings Institution, meent dat The Metropolitan Revolution (titel van zijn boek) gewoon door gaat, wat Trump daar ook van vindt.

James Kennedy, de Amerikaanse kenner van de Nederlandse geschiedenis, ziet tot zijn verbijstering hoe zijn rechtschapen dorpsgenoten van vroeger nu massaal op Trump stemmen. Hij noemt het een conservatieve disruptie die met de Tea Party is begonnen. Een soort ‘dan liever de lucht in’ van Amerikanen die voelen dat het land niet meer voor hun waarden staat en dat ze er zelf in de ogen van de progressieve elites in Washington, Hollywood en de mainstreammedia niet meer toe doen.

Arjen van Veelen, journalist van De Correspondent, voegt daar een interessante observatie aan toe. Hij was min of meer toevallig in St. Louis terechtgekomen, had van nabij de rellen in de voorstad Ferguson meegemaakt en Black Lives Matter zien opkomen.

Trump’s spookbeeld van verloederde binnensteden vol drugs en geweld, klopt volgens Van Veelen. In ieder geval voor St. Louis. Maar het omringende platteland is er niet veel beter aan toe. Ook hier zijn huizen en bedrijven dichtgetimmerd, ligt main street er verlaten bij en is men massaal werkloos. Toch laten witte kansarmen uit verarmde voorsteden en het ommeland zich opzetten tegen zwarte kansarmen uit de binnensteden in een cultuurclash gevoed door valse nostalgie.

Welbeschouwd ligt het in Nederland niet anders, sprak Maarten van Rossum die ook een duit in het zakje mocht doen. En inderdaad: ook hier zijn de problemen in de migrantenwijken van de stad in veel opzichten dezelfde als die in de landelijke periferie, maar staan ze cultureel steeds scherper tegenover elkaar. Ook hier profiteren grote groepen in de stad niet van de productiviteitsstijging in de industrie en de diensten omdat er geen werk voor ze is. Ook hier hebben veel plattelanders niks aan onze stijgende landbouwexport omdat daar steeds minder mensen bij nodig zijn.

De pleitbezorgers van de stad lijkt het weinig te kunnen schelen. Leegloop, braindrain en functieverlies van het platteland worden als een gegeven beschouwd (het is immers leuker en beter in de stad). Verbinding wordt zelden gezocht. Er spreekt een ‘winner takes all ’ mentaliteit uit die tegenstellingen versterkt en ressentiment aanwakkert. Volgens Van Veelen hebben de democraten in Amerika hun kans gemist om de verliezers van de high tech wedloop en de globalisering een perspectief te bieden. En welbeschouwd ligt het in Nederland – vooralsnog – niet veel anders.

Bas van Horn

Deze column werd eerder gepubliceerd op romagazine.nl

Waarom elites falen.. Een bespreking

Waarom elites falen… en mensen in opstand komen. Trans-Atlantisch onderzoek naar de nieuwe waardenscheiding tussen ‘Patriots’ en ‘Egalitarians’ in de Westerse wereld.

Motivaction International: Martijn Lampert en Anne Blanksma
Bespreking: Bas van Horn

Motivaction zit met haar analyse bovenop de actualiteit. Aan de onderliggende hoeveelheid data zal het niet liggen. Voor dit onderzoek werden meer dan 56.000 respondenten in vierentwintig landen aan beide zijden van de Atlantische oceaan bevraagd. Toch wringt het al bij de centrale stelling die de auteurs in hun analyse poneren.

De traditionele links-rechts tegenstelling zou vervangen zijn door de kloof tussen ‘patriots’ en ‘egalitarians’. De ‘patriots’ zijn dan de linkse en rechtse populisten met een hang naar een mythisch vroeger en een grote vaderlandsliefde. De ‘egalitarians’ zijn – kort door de bocht – de kosmopolitische elites. Die laatsten heten ‘egalitarians’ omdat ze voor mondiale sociale gelijkheid, culturele gelijkheid en religieuze gelijkheid zijn.

Het probleem met de ‘egalitaristen’ –  en dat beschrijven de auteurs ook – is dat ze hun gelijkheidsidealen uitdragen in abstracte termen en mondiale contexten. Die ‘onthechte’ taal is echter niet te wijten aan het vocabulaire van hogeropgeleiden die nu eenmaal zo denken en zich niet realiseren dat anderen dat niet doen. Dat taalgebruik is noodzakelijk. Het gaat immers om heel bepaalde interpretaties van gelijkheid die andere interpretaties uitsluiten.

De egalitaire sociale gelijkheid is die van de meritocratie. Dat is de gelijkheid van de geslaagden in de diplomademocatie. De culturele gelijkheid in dit universum is die van Maxima (‘Dé Nederlander bestaat niet’) waarmee autochtone bevolkingsgroepen een culturele identiteit wordt ontzegd. De religieuze gelijkheid is een mooi rechtstatelijk idee, maar vooral aantrekkelijk vanuit seculiere superioriteit. Het is immers wel heel raar om te eisen dat oprecht gelovigen in die ene god zo tolerant zouden moeten zijn om anderen hun andere god te gunnen.

De Trump-aanhangers zouden volgens het onderzoek niet zo aan gelijkheid hechten. Dat klopt alleen als je het opkomen voor inkomen (door behoud of terugkeer van banen in de mijnbouw en auto-industrie) en waardigheid (door behoud van culturele identiteit) niet als een strijd voor gelijkheid interpreteert, maar als een reflex van behoudzucht.

De ‘vaderlandslievenden’ aan deze kant van de oceaan hebben al meer met gelijkheid in de termen die het onderzoek erkent. Daar gaat het bij Motivaction verder niet over, maar dat heeft alles te maken met de tradities van het individualistische Amerika en het meer collectivistische Europa.

Waar de Amerikaanse Edith en Archie Bunker in de jaren zeventig al heimwee hadden naar een tijd waarin ‘ieder zijn steentje bijdroeg’ en niemand behoefte had aan een ‘Welfare State’, herinneren Europeanen zich de tijd voor het neoliberalisme, die van het ‘Rijnlands Model’. Voor veel ‘egalitarians’ een knellend keurslijf van een bemoeizuchtige overheid, voor anderen de bescherming van collectieve arrangementen en zekerheden georganiseerd door overheden, werkgevers en werknemers samen.

Deze verschillen in ‘heimwee’ van Amerikanen en Europeanen maken een belangrijke aanbeveling van Motivaction voor Europese overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties lastig te implementeren. De auteurs stellen dat het Europese project in overwegende mate is gebouwd op egalitaire waarden van hoger opgeleiden, maar menen ook dat die niet alleen deze groepen hoeven aan te spreken.

In plaats van steeds te appelleren aan innovatie en creativiteit (typisch thema’s voor hoger opgeleiden) zou men vaker ‘verhaallijnen’ moeten ontwikkelen die dezelfde (!) universalistische waarden voor het voetlicht brengen bij lager- en middelbaar opgeleiden. In die verhalen moet het dan gaan over het koesteren van traditie, veiligheid en inkomensbescherming.

En daar wordt het ingewikkeld, want de gelijkheid van de ‘egalitaristen’ is de gelijkheid van de ‘patriotten’ niet. Traditie strijdt met innovatie, veilige binnengrenzen met buitengrenzen en collectieve afspraken over werk, loon en goede arbeidsvoorwaarden zitten het ‘vrije verkeer van goederen, diensten en mensen’ in de weg. Dat los je niet op met een alternatieve storyline, anders had Lodewijk Asscher hem wel gevonden.

Kappen en planten voor de groene zaak

Kappen voor de natuur en planten voor het klimaat. Natuur en milieu worden vaak in een adem genoemd, maar zo eenvoudig is het niet. En dan hebben we het nog niet eens Bas van Horn Goedover de burgers die ook iets over bomen in hun leefomgeving te zeggen willen hebben. Of beter: laten we het daar wel over hebben.

In Schoorl willen ze hun Dennen houden. Althans, wat daarvan over is. De Schoorlse Duinen aan de Noord-Hollandse kust werden tussen 2009 en 2011 geteisterd door grote, vaak aangestoken, duin- en bosbranden. Honderden hectaren bos gingen verloren. Natuurlijk zat Staatsbosbeheer daar niet achter, maar daar is kennelijk wel gedacht: never waste a good crisis.

Waar dood hout elders in het bos blijft liggen, werd hier heel goed opgeruimd. Sterker nog, op het nablussen volgende ingrijpende ‘natuurherstelwerkzaamheden’ waarbij opnieuw bomen sneuvelden en shovels het terrein ingingen om duinvalleien af te plaggen tot leefgebied voor bijzondere planten en dieren die gedijen in natte natuur.

Om het karwei af te maken wil Staatsbosbeheer nu in totaal nog eens een vierkante kilometer dennenbos kappen. Dat valt niet lekker in Schoorl en omstreken. Uit de blogs van de boswachter blijkt dat ze bij Staatsbosbeheer heel goed snappen waar de schoen wringt en dat ze daarom ‘transparant’ te werk willen gaan. Het betekent dat men graag bereid is het ecologische verhaal nog eens uit te leggen, maar dat de ingezette lijn wordt doorgezet.

Aard Mos, initiatiefnemer van de Schoorlse actiegroep tegen bomenkap, zei daarover tegen De Volkskrant: “Ik snap best wat ze willen hoor: verstuiving, verdrassing, plantjes. Maar wij willen dat die bomen blijven staan. En tachtig procent van de bewoners van Groet en Schoorl, de mensen bij de visboer of de kapper, is het met ons eens. Misschien vijf procent is voor die plannen, maar dat zijn intellectuelen.”

Kortom, SBB heeft niks geleerd van het burgerverzet tegen boskap onder aanvoering van actiegroep ‘De Woudreus’ in het Fries-Drentse grensgebied, niet van de opstand bij Hollandsche Rading in het Gooi en niet van de aanpak in De Brabantse Peel waar notabene achteraf werd geconcludeerd: ‘zo doen we het dus nooit meer’.

Maar er is ook goed nieuws. Een plan voor honderdduizend hectare extra bos in Nederland tegen de klimaatverandering. Een initiatief gepresenteerd tijdens de Nationale Klimaattop in Rotterdam van oktober vorig jaar. Resultaat van samenwerking tussen natuur- en milieuorganisaties, houtverwerkers, papier- en kartonindustrie, chemische industrie, timmerfabrieken, boseigenaren en bosbeheerders.

Dirk Sijmons is er ook voor. Toch heeft de landschapsarchitect, voormalig SBB-er en ex-Rijksadviseur zijn bedenkingen. Die stonden uitgebreid in het decembernummer van RO-magazine. Het kwam er kort gezegd op neer dat hij het een mooi initiatief vindt, maar dat het niet alleen moet gaan over de binnenlandse houtproductie en -toepassing, maar ook over ecologie en ruimtelijke kwaliteit. Anders krijg je de mensen niet mee en mis je kansen.

De crux bij dit soort kwesties rond kappen en planten lijkt steeds dezelfde: we mogen niet meebeslissen. Staatsbosbeheer beheert niet alleen, maar bepaalt ook. Bijvoorbeeld dat we het duinbos niet zien als CO2-compensatie voor decennia van kolenwinning (met mijnstutten uit het bos), maar als een woekering van succesvolle exoten. Dat helmgras en bomen werden aangeplant tegen het verstuiven van onze kustbescherming, maar moeten wijken voor dynamiek (verstuiving), natte natuur en (steeds minder) zeldzame planten en dieren.

Ook het plan voor honderdduizend hectare extra bos stevent af op problemen. Niet vanwege een beheerder die beslist, maar door de aard van de afspraak: een deal tussen stakeholders waarin geen wezenlijke rol lijkt weggelegd voor burgers.

Als we initiatief in en beheer van de leefomgeving echt dichter bij de burger willen brengen, moeten we ook kijken naar waar we beheerders over laten beslissen en wat gewoon in de Gemeenteraad en Provinciale Staten thuishoort. We moeten ook voorkomen dat burgers straks tegen de voldongen feiten van een ‘bosakkoord’ aanlopen. De mensen bij de visboer en de kapper hebben het daar niet zo op en ze laten het er tegenwoordig niet bij zitten.

Bas van Horn

Deze column werd op 5 januari 2017 geplaatst op ROmagazine.nl

Toch een boerderijtje op de Dam?

Vlaanderen is van zijn geloof gevallen. Bouwgrond als vaste waarde in het toekomstperspectief van de Vlaming is niet meer. Waar men in het vlakke land met een baksteen in de maag geboren werd, is deze verwijderd en een maagbandje aangelegd. Wat is er gebeurd? De Vlaamse deelregering heeft het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen aangenomen. In de volksmond beter bekend als ‘De Betonstop’.

Decennialang heeft de Hollandse ruimtelijke ordening zich vrolijk gemaakt over de Vlaamse ruimtelijke vrijheid en wanorde.  ‘Belgische toestanden’, noemden we dat smalend. Tot we onze bekomst kregen van de smalle marges in de eigen wel heel planmatige benadering. Er moest meer ruimte komen voor initiatief en de minister liet zich zelfs eens ontvallen dat iets meer ‘Belgische toestanden’ wat haar betreft geen kwaad zou kunnen.

Over mooi of lelijk kun je twisten, maar dat de Vlaamse bouwtraditie tot problemen ging leiden werd steeds duidelijker. Het bebouwd gebied verdubbelde ruimschoots tussen 1976 en 2000. Nog altijd wordt iedere dag zes hectare open ruimte volgebouwd. De prognose voor 2050 luidt: een voor de helft verstedelijkt grondgebied en een volgebouwde Vlaamse Ruit, het gebied rond de steden Brussel, Gent, Antwerpen en Leuven.

Bedrijvenparken en snelwegloodsen van handelsfirma’s schieten als paddenstoelen uit de grond, de lintbebouwingen rijgen zich aaneen. Een beetje zoals hier, maar dan erger. De verstening leidt tot wateroverlast, waar het klimaat juist onstuimiger wordt en de Vlaming staat steeds vaker vast in de files van het woon-werkverkeer, maar ook bij de winkelstrips en de sportparken aan de rand van steden en dorpen.

Het gaat dus over veel meer dan de traditie van zelfbouw (zij wel!) waarvoor men eerst een kavel bij elkaar spaart om later een Fermette– de Vlaamse Boerderette, maar dan zonder de denigrerende bijklank –  te bouwen. Toch is dat wel waarover het nu vooral gaat in Vlaanderen, want als gezegd: dit raakt aan het wezen van de Vlaming.

Het is oudedagsvoorziening, waardeoverdracht tussen de generaties en een way of life. Net als in Frankrijk belichaamt het platteland hier het ware leven. De Fermette is de verbinding met of in ieder geval de belofte van verbinding met dat ware leven.

Om in 2040 tot een totale stop op bouwen buiten bestaand bebouwd gebied te kunnen komen, worden woningbouwlocaties met reservebouwgrond geschrapt en worden de Vlamingen aangemoedigd om kleiner en in de stad te gaan wonen. Voor hun grond, die ook belegging is, krijgen zij onder meer vervanging aangeboden in het stedelijk gebied. Maar dat is niet genoeg, want het gaat om zoveel meer.

Leo van Broeck, de Vlaamse Bouwmeester en een groot voorstander van de betonstop, snapt dat. In de Canvas talkshow Van Gils & Gasten zei hij dan ook: ‘we moeten de droom van de Vlaming in zijn verkaveling au serieux nemen’. Het bleef niet bij een vrome wens, want de Bouwmeester kleurde het plaatje heel concreet in. De Vlaming rommelt graag in zijn schuurtje en hij spoelt zijn Mountain Bike na een tochtje door de omgeving af bij het kraantje naast het huis. ‘In de stad moet de fiets in bad en is na twee keer de afvoer verstopt’, wist hij.

Het alternatief voor de Fermette in de ‘verkaveling’ moest een stadswoning zijn die de geneugten van het platteland combineert met het gemak van de stad met de tram om de hoek. Als dat geen alternatief is waarmee de Vlaming van zijn grond te trekken valt, dan bestaat zo’n alternatief niet. Het geeft ook te denken over onze verstedelijking en de pleidooien voor verdichting en verhoging in de stad. Wij hebben ons allang willoos laten domesticeren tot brave stedelingen die altijd met gepoetste schoenen op de tramhalte staan. Onze wensen worden al snel weggehoond als ‘fantasietjes over een boerderijtje op de Dam’. De nog niet getemde Vlaming laat zijn tanden zien en kan nog modder onder de schoenen eisen. Misschien moeten we maar goed opletten hoe ze het daar gaan aanpakken. Ik wil straks ook wel in zo’n stadsfermette van Leo van Broeck wonen.

Bas van Horn

Deze column werd op 8-12-2016 gepubliceeerd op ROMagazine.nl

Ik heb (nog steeds) geen rubberboot

Ik ga er maar vanuit dat de dijken het tijdens de storm van afgelopen zondag gehouden hebben. Terwijl ik dit schrijf moet dat nog blijken. De wind fluit om het huis en ik ben hoe dan ook te laat om een rubberboot (heb ik niet), de blikvoorraad (valt tegen) en een campingbrander (niet in huis) naar zolder te brengen. Volgens de site www.overstroomik.nl staat er ruim een meter water in de huiskamer als het mis gaat.

Ik ben dus net zo te laat met mijn voorbereiding als minister-president Scholten van Aschat met het evacueren van de Randstad in de serie ‘Als de dijken breken’. Op het eerste gezicht lijkt de boodschap van de serie in tegenspraak met de triomfantelijke publiciteit bij het voltooien van het kustversterkingsprogramma. Bij nader inzien sluiten ze heel mooi op elkaar aan.

Rijkswaterstaat heeft de kustverdediging voorlopig weer op orde, maar bij onvoorzien extreme omstandigheden kan het misgaan en staan we er in het Westen van het land alleen voor. Stap dan niet in je auto, want je verdrinkt. Onze snelwegen bevinden zich onder NAP en versterkte kleinere dijkkringen in combinatie met verhoogde evacuatiesnelwegen, liggen nog niet eens op de tekentafel.

Sneren over de mogelijke gevolgen van ‘Het terugleggen van de verantwoordelijkheid bij de samenleving’ is mij te makkelijk. Het is goed dat de rijksoverheid laat zien dat ze niet alles kan en dat ze de mensen wijst op de eigen verantwoordelijkheid. Om die verantwoordelijkheid te kunnen dragen is waterbewustzijn nodig. Niet alleen om te bedenken wat je het beste kunt doen als de zeewering het begeeft, maar ook wanneer de rivier zwelt terwijl je buitendijks woont of als enorme stortbuien je zaak blank dreigen te zetten.

Dit gaat allemaal over het beperken van de schade als ‘het water gekomen is’. Heel belangrijk, want onze leefomgeving is verre van waterbestendig. Er is – ook na de hoogwateroverlast van 1993 en 1995 aan de Maas in Limburg – nog heel veel wateronveilig gebouwd. Om ervoor te zorgen dat we mensenleed en schade voorkomen moet bestaand bebouwd gebied dus waterbestendig worden. Daarnaast zullen overheden, gebiedsontwikkelaars, vastgoedbranche en bouwers zich in nieuwe plannen meer rekenschap moeten geven van de omgeving én het water.

De vele miljarden die de komende decennia worden gestoken in ontwikkeling en herontwikkeling van gebieden en gebouwen moeten daarom altijd het water laten ‘meekoppelen’. Dat betekent: de installaties uit de kelders van ziekenhuizen, extra wateropslag en -afvoer in nieuwe wijken en meer natte natuur die tegen een stootje kan.

Maar de crisis is bezworen en juist in het lage deel van Nederland gaat het weer crescendo. De lessen van de crisis worden rap vergeten. Ik hoor om mij heen dat er weer met ‘ouderwets gooi- en smijtwerk’ projecten worden ontwikkeld en dat kopers in de krappe markt gewoon weer tevreden moeten zijn met wat wordt aangeboden. Niet helemaal de omstandigheden waarin je er gerust op kunt zijn dat er kwalitatief, klantgericht en waterbewust werk wordt geleverd.

Waterbewustzijn is daarmee niet alleen een zaak van het Rijk, decentrale overheden, ontwikkelaars en bouwers, maar bijvoorbeeld ook van huizenkopers. Wonen aan het water is populair, maar kennen kopers de risico’s? Hoe laag ligt de nieuwe wijk en kun je er ook weg als het moet? Komt het kwelwater over de drempel of lopen de kelders regelmatig onder? Verzekeraars sluiten veel van dit soort risico’s (deels) uit. Een strop voor de huizenbezitter ligt op de loer, net als een nieuwe betekenis van de uitdrukking ‘mijn huis staat onder water’.

Ga er dus niet van uit dat het allemaal wel goed zit. De overheid geeft geen 100% garantie en dat doen de andere partijen ook niet. Het is een beetje zoals in de waterrampserie bij de EO: ‘you are on your own’. Dat voelt misschien niet prettig, maar het is wel een aansporing om zelf maatregelen te nemen. Ondertussen heb ik zelf nog altijd geen rubberboot op zolder en ben ik nog niet naar de supermarkt geweest voor het aanvullen van de conserven.

Deze column werd eerder gepubliceerd in ROMagazine 21-11-2016

Kunnen varkens tegen achteruitrijden?

Groen licht van de gemeenteraad voor de waterboerderij in Rotterdam wacht nog even op het antwoord op de vraag: hebben koeien last van zeeziekte? Of schapen wel om beurten bij het raampje mogen tijdens slachttransport en of varkens wel tegen achteruitrijden kunnen als ze op weg zijn naar Italië om daar Parmaham te worden, heeft kennelijk geen prioriteit bij volks- en dierenvertegenwoordigers in Rotterdam. De Partij voor de Dieren wacht het onderzoek rustig af en ziet het dwarsbomen van een positief besluit met vertrouwen tegemoet.

 

Een zekere koudwatervrees kan onze grootstedelijke parlementariërs niet ontzegd worden als het om dierenwelzijn gaat. De herten moesten welhaast uit de dorpsvijver van Bennebroek komen drinken voor ze in de Amsterdamse waterleidingduinen prudent afgeschoten mochten worden en nu toont ook de Rotterdamse gemeenteraad zich in meerderheid van haar diervriendelijkste kant. Laten we het beschaving noemen.

Eigenlijk gaat het me om de quote van het PvdD-raadslid Van der Velden waarmee De Volkskrant van 7 oktober het berichtje over de drijvend boerderij afsloot: “Men vraagt waar ik het over heb met mijn zeeziekte, maar koeien op water zetten, dat is ook achterlijk.”

Dat is het natuurlijk helemaal niet, het is juist vóórlijk. Het is ook hoog tijd dat de duurzame voedselproductie zich losmaakt van de nostalgisten die met hun keuterboerderisme de etiketten van de producten uit de voedselindustrie proberen na te spelen: kip op het hok, koe in de wei, boer met een riek, visser met een hengel.

Initiatiefnemer van de drijvende boerderij is Courage, een samenwerkingsverband van LTO Nederland en zuivelorganisatie NZO, stadslandbouwer Uitjeeigenstad en arkenbouwer Beladon. Op de site staan het waarom en hoe van het experiment nog eens op een rijtje.

De wereldbevolking groeit –  met name in Afrika en Azië –  en ondertussen worden we steeds minder arm. Dat is goed nieuws, maar dan moet er wel genoeg voedsel verbouwd worden en graag op een manier die ervoor zorgt dat we na 2050 (als de groei is afgevlakt) ook nog een leefbare omgeving over hebben.

Die groei vindt vooral plaats in de grote steden die uitgroeien tot megacities. Het produceren en distribueren van voldoende goed en betrouwbaar voedsel is vooral daar een enorme opgave. Wij hebben nog genoeg boerenland rond onze steden, maar wij hebben weer andere redenen om daar geen grootschalige productie te willen: we hechten aan het sprookje van de weidegang en zijn terecht bang voor Q-koorts en andere enge dierziektes op grootschalige fokbedrijven.

Megacities zijn vooral te vinden in rivierdelta’s overal ter wereld. Een groeiend en steeds koopkrachtiger publiek ook. Het Rotterdamse experiment met de waterboerderij is daarmee een potentiële exporthit. Voor de dierenvrienden: ook de koeien zijn echt beter af in de lichte, gecontroleerde omgeving van de moderne ark dan in de stal van een schimmelige oude boerderij. En dan hebben we het nog niet eens over de beperking van de CO2-uitstoot aan boord tegenover de mestvervuiling – al dan niet geïnjecteerd – op het land.

Ik weet dat het van de VN anders moet (2016 is het internationale jaar van de peulvrucht!), maar de groeiende middenklasse in Azië en Afrika drink melk en eet vlees. Wij helpen ze met de ontwikkeling van waterboerderijen, varkensflats en LED-kassen om dat zo duurzaam mogelijk te doen. En we verdienen er zelf ook wat aan. Of andersom. De toekomst is aan de industriële voedselproductie op industrieterreinen en op waterboerderijen in de havens.

Bijkomend voordeel van toepassing in Nederland is dat we in ons buitengebied recreatie en  plattelandsromantiek ruim baan kunnen geven met pluktuinen, kaasboerderijen en biologisch dynamische boerenbedrijfjes. Men doet er niemand kwaad mee, zolang maar niet wordt gesuggereerd dat er wereldproblemen worden opgelost. Dat doen we in de stad. Eerst hier en straks overal op de wereld

Eerder geplaatst 26-1- 2-16  op ROMagazine.nl

Slapend rijk worden is niet eerlijk

Ze poepen, piesen en kotsen in portieken en tegen de ramen. Ze zijn luidruchtig en onbeschaamd. Ze pikken onze woningen in, ontwrichten de buurt en ze brengen de stad niks op. Maar het ergste is: de buurman wordt slapend rijk van zijn woning. Van VPRO’s Tegenlicht viel geen juichverhaal over Airbnb te verwachten, maar het accent op de afgunst was zondagavond toch wel opmerkelijk.

Hoewel de nadelen van grootstedelijk toerisme en Airbnb in het bijzonder al eindeloos zijn opgesomd, werd het toch nog een informatieve uitzending. De verhuurders kregen de ruimte om te vertellen waarom Airbnb voor hen aantrekkelijk is, we zagen glunderende facilitators van hosting bedrijfjes en we zagen blije toeristen die op prachtige grachtenetages en woonschepen de ultieme Amsterdam Experience beleefden.

Ook kwamen oud-studenten aan het woord die plots de badkamer in ‘hun huis’ moesten delen met toeristen. En mensen van de beletages die het gevoel hadden niet meer buiten op hun stoep te kunnen zitten. We zagen bewoners die lastiggevallen werden of eigenlijk een beetje neerkeken op de verhurende woningeigenaren – ‘wij betálen de oppas voor de katten als we op vakantie zijn’.

Dat dedain had Quote redacteur Sander Schimmelpenninck tegenwoordig ook wel een beetje, maar hij vond het vooral niet eerlijk dat zijn ex-vriendinnetje van haar pa een woning had gekregen en van de verhuur nu riant kon rondkomen. En ten slotte waren er de onvermijdelijke rasechte Jordanezen – George en Frankie – voor wie de stad al lang de stad niet meer was.

Alles ging op de grote hoop, terwijl er toch wel iets voor te zeggen is om een paar dingen uit elkaar te houden. Om te beginnen zijn de schreeuwende en kotsende bachelor parties van vooral Engelse jongens en meisjes er al sinds de eerste budgetvluchten vanuit de UK, ze slapen vooral in hostels (of in uw portiek).

De gekte van grachtspringers, wafeleters en totaal verwarden is de keerzijde van ons softdrugsbeleid en niet van Airbnb. Ook ‘ze pikken onze woningen in’ is betrekkelijk. Het woningdistributiesysteem was allang vastgelopen en de tombola waarin nu een enkele gelukkige voor zevenhonderd per maand op een etage van drie ton mag wonen (en hem dus legaal of illegaal verhuurd) is ook verre van eerlijk.

De gevarieerde middenstand hebben we zelf om zeep geholpen sinds we een halve eeuw (!) geleden zijn begonnen onze boodschappen bij de supermarkt te doen. Op George en Frankie moeten we zuinig zijn. Hun plat Amsterdams betoog is inmiddels zeldzaam cultureel erfgoed dat in het Amsterdam museum thuishoort. Dat mensen rijk worden van particulier bezit kun je verwerpelijk vinden, maar het werd niet door Airbnb geïntroduceerd.

De meest eloquent geformuleerde bezwaren tegen Airbnb kwamen van Haarlemmerstraatbewoner Teunkie Van der Sluis (daar gaan we meer van horen!) En hij had eigenlijk ook de oplossing. Of Airbnb de gemeenschap netto geld kost, zoals hij uit Amerikaans onderzoek voor Amsterdam extrapoleerde, staat nog te bezien. Dat het sommetje nog eens kritisch gemaakt moet worden staat vast.

De gemeente moest volgens Teunkie vooral het convenant met Airbnb aanscherpen. Zestig dagen per jaar je eigen woning verhuren aan maximaal vier personen blijft toegestaan, maar dan wel controle daarop en verantwoordelijkheid daarvoor bij Airbnb zelf. De zogenaamde ‘softwarematige problemen’ die Airbnb aanvoert, kunnen ze heus wel oplossen. En bij illegale verhuur de ‘pluk ze’-wetgeving inzetten.

Het is geen oplossing voor alle problemen van een veranderende stad en de toeristische druk, maar voor het aandeel van Airbnb is het eigenlijk best simpel.

Bas van Horn

ROmagazine 22 september 2016

Dommelende dorpen wakker kussen

Sinds de komst van Airbnb is De Jordaan in Amsterdam een hotel. Een netwerkhotel met honderden kamers in alle stijlen en sferen. Aan de Lindengracht is het bagagedepot en op de Westerstraat – bij de populaire Noordermarkt – fungeert een souvenirshop annex koffiebar als receptie. Een organisch gegroeid prachtconcept. We kunnen er misschien ook krimpdorpen mee redden!

Verhurende huiseigenaren in de Jordaan laten hun gasten in de souvenirshop verwelkomen met koffie en informatie over de buurt en de stad. De toeristen krijgen er de sleutel van hun appartement en leveren die er ook weer in. Het maakt Airbnb nog aantrekkelijker voor potentiële verhuurders. En dat is weer goed voor horeca, wasserettes, fietsenverhuurders, gidsen en Airbnb zelf natuurlijk.

Om geen one trick pony te worden die het loodje legt zodra concurrenten het concept nog slimmer weten te exploiteren, is binnen Airbnb Samara opgericht. Een multidisciplinaire ontwerpstudio die met behulp van architectuur nieuwe ideeën en concepten ontwikkelt die ‘de Airbnb community versterken’. Min of meer toevallig is het eerste concrete project vanuit Samara een cederhouten ‘communitycenter’ annex Airbnb in een klein Japans plaatsje, ver van de grote steden en het massatoerisme.

De inspiratie voor het project kwam van een oudere Japanse vrouw die in haar sterk vergrijsde stadje op het platteland – waar net zo weinig te beleven als te verdienen viel – een Airbnb begon. De buren verklaarden haar voor gek, maar de gasten kwamen. De zaken gingen goed en de vrouw begon haar buren in te schakelen als wandelgids, vertaler of rondleider. Er ontstond een levendige mini toeristenindustrie in een tot dan verveeld plattelandsplaatsje. Als ik lieg, dan lieg ik in commissie, want het is wel Samara zelf dat deze anekdote opdist. Enfin, in ieder geval een mooie corporate story.

Airbnb heeft dit soort synergie natuurlijk al in steden als Amsterdam zien ontstaan, maar met Samara’s eerste Community Center, in een idyllisch plaatsje aan de rand van een cederbos, trekt Airbnb nu ook naar het platteland. Daar wordt de kracht van de Airbnb dynamiek niet afgewacht, maar ontstoken met een lokaal gebouwd en beheerd gemeenschapshuis annex Airbnb. Hier kunnen gasten logeren en tegelijkertijd kennis maken met de dorpsgemeenschap die er samenkomt en een VVV-kantoor overbodig maakt. De match tussen gasten en lokale producten en diensten wordt ter plekke gemaakt.

Nu hebben we in Nederland weinig dorpjes aan de rand van het cederwoud, maar net als daar in Japan hebben ook wij streken en dorpen die hun erfgoed graag laten zien. Het streekeigene wordt nu al steeds meer ingezet voor waardecreatie. Anders gezegd: streekdiensten en -producten maken de regio uniek en voor ‘ijs van de boerderij’ betaalt men graag meer dan voor Ola uit de vrieskist. En daar is mogelijk meer uit te halen dan het veelal binnenlands dagtoerisme nu oplevert. Meer buitenlandse bezoekers zullen op het Nederlandse platteland willen verblijven als daar accommodatie is en iets te beleven valt.

Waar de dorpshotels verdwenen zijn komen voor die accommodatie ook hier de buurt- en dorpshuizen (voor zover niet gesloten) in aanmerking. En anders kunnen daar – al dan niet samen met Airbnb – ‘gemeenschapshuizen-nieuwe-stijl’ voor gebouwd worden. Het vraagt alleen dat we anders naar die voorzieningen gaan kijken. Onze gemeenschapshuizen komen voort uit een traditie die gericht is op de eigen gemeenschap en de versterking daarvan. Ze hebben vaak een naar binnen gericht karakter. Dat kan ook anders, zo lijken de Japanse initiatieven te beloven.

Keer het dorps-, buurt-, gemeenschapshuis binnenstebuiten. Maak er een ‘dorpshuis-Bed and Breakfast-VVV’ van, beheer het als gemeenschap zelf en laat er gasten logeren. Laat de lokale gemeenschap zijn diensten en producten aanbieden. Vertel de verhalen van het dorp en de streek niet langer aan elkaar (iedereen kent ze al) maar aan de gasten. Start een mini-toeristenindustrietje en kus je dommelende dorp wakker.

Romagazine 30 augustus 2016

Wij van ordening en ontwerp adviseren: ordening en ontwerp!

‘De overheid moet zichzelf opnieuw uitvinden en veel dominanter worden in de ruimtelijke ordening’. Peter Pelzer en Sjors de Vries noemen dat in een blog van 30 juni op online platform Ruimtevolk de ‘verrassende conclusie’ van een reeks talkshows in het kader van de zondag afgesloten Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam (IABR)’. Maar die uitkomst is helemaal niet verrassend.

De roep om overheidsregie is de standaardverzuchting geworden van ordenaars en -ontwerpers met heimwee en nu ook van de gevestigde ontwikkelbelangen (NEPROM) die graag willen weten waar ze aan toe zijn om niet flexibel te hoeven worden. De roep is in feite een (aan)klacht die ook vast weer bij de slotbijeenkomst van de biënnale op 3 juli zal hebben geklonken.

Een klacht die miskent dat; ‘de maakbare samenleving’ al afbladderde vóór het neoliberalisme (dat nu overal de schuld van krijgt), dat planologen, stedebouwers en architecten in het verleden vaak een te grote broek aantrokken, dat onze planningstraditie geen garantie bleek tegen ‘ongewenste’ ruimtelijke ontwikkelingen en dat de geëmancipeerde samenleving van nu zich geen recepten van politici en ruimtelijk ‘deskundigen’ meer laat opleggen.

Men lijkt een beetje vergeten dat we met grote affaires (RSV) afscheid namen van de industriepolitiek. Vergeten ook dat de hoofdkantoren, financials en hun ondersteuning door hoogwaardige diensten aan de Noordelijke IJ-oever waren gepland en niet aan de Zuidas (maar daar wel terechtkwamen omdat de bedrijven dat wilden). Dat ‘verrommeling’ en ‘witte schimmel’ een erfenis zijn uit de tijd van de oude restrictieve ruimtelijke ordening en geen gevolg van neoliberaal ‘anything goes’. Men lijkt ook nog niet te willen accepteren dat het gezag van de planoloog en de architect tegenwoordig net zomin vanzelfsprekend zijn als dat van de politicus of andere voormalige notabelen.

In de serie Next Steps, de talkshows van Ruimtevolk in het kader van de IABR, is geconstateerd dat er een aantal urgente maatschappelijke opgaven bestaat waarin ontwerpers zich meer zouden moeten gaan bezighouden met de rol die ontwerp kan spelen bij het volbrengen van die opgaven. Let wel: het gaat al niet meer om de maatschappelijke problemen zelf, maar om gekozen oplossingsrichtingen die als opgave benoemd zijn. Denk aan de energietransitie, de CO2-neutrale-, de gezonde- en de inclusieve stad, met alle nieuwe manieren van ontwikkelen, financieren en besturen die daar bij nodig zijn.

Het is al niet meer aan de orde of er in de samenleving al enig benul is van de ruimtelijke, financiële en persoonlijke consequenties van een echte energietransitie. Ook niet of we wel ruimtelijk ‘genudged’ willen worden in het kader van de ‘gezonde stad’ (meanderende fiets- en voetpaden, uitnodigende trappen, ontmoedigende liften). En of de inclusieve stad niet per definitie zal falen omdat schaarste zich buiten het socialisme nu eenmaal moeilijk eerlijk laat verdelen. We gaan het gewoon doen. Met de middelen die een ordenaar, ontwikkelaar en ontwerper ten dienste staan.

Of de samenleving zich dat allemaal zal laten aanleunen, staat nog te bezien. Je hoort vaak dat politici gewoon weer een beetje in de maakbaarheid moeten gaan geloven en de mensen meenemen in een wervend verhaal. Hoe dat zich verhoudt tot de energieke of de participatiesamenleving met eigen verhalen, is niet helemaal duidelijk. Wel dat ordenaars en ontwerpers hun heilzame werk pas goed menen te kunnen oppakken onder sterke regie van de overheid. Daarom adviseren zij van ordening en ontwerp: ordening en ontwerp!

Bas van Horn

Deze column werd op 5 juli 2016 geplaatst op romagazine.nl

De opportunistische stadsmens of de emancipatie van het invalidenvervoer

De bevolking groeit, het platteland loopt leeg, een aantal steden vol. De stad laten uitdijen doen we niet, want iedereen op een kluitje is beter. Voor de weide en de vogels in het buitengebied, de ‘grootstedelijkheid’ in de stad, het draagvlak van voorzieningen in het algemeen en het openbaar vervoer in het bijzonder. Toch blijft er een probleem. Eigenzinnige stedelingen laten zich – als het even kan – niet collectief en geconcentreerd verplaatsen.

De auto is met behulp van hoge parkeertarieven, parkeerklemmen (!), parkeergarages en transferia teruggedrongen en verdwijnt op veel plekken uit (delen van) de binnenstad. De automobilist gaat voortaan uit eten op de foodstrip aan de rand van de stad, doet daar ook zijn inkopen bij de megastores en gaat er naar de bioscoop.

De fiets werd het alternatief en het nieuwe probleem van de binnenstad. In Rotterdam steeg het fietsgebruik de laatste tien jaar met 20% en in Amsterdam is de fiets sinds 2008 het meest gebruikte vervoermiddel binnen de ring. Veel fietsers bezitten meerdere exemplaren waarvan er doorgaans één ergens aan een paal staat met een lekke band. Een enorme groei van het aantal fietspaden, fietskelders, fietsflats en -stallingboten vermocht de problemen op straat niet verhelpen.

We kennen inmiddels risicovolle snelfietsroutes, fietsfiles en een gestaag groeiend aandeel elektrische fietsen die met hun snelheid en geruisloosheid de anderen verrassen, als ze al niet werden afgeleid door snorfietsen en scooters met een avontuurlijke rijstijl en soms onduidelijke status op de openbare weg. Verder staan de trottoirs en pleinen barstensvol geparkeerde fietsen die elkaar regelmatig als dominosteentjes aantikken en omkiepen.

In deze jungle kende één groep (afgezien van de bezitters van een elektrische auto met parkeerplaats en oplaadpunt) een bevoorrechte en kennelijk jaloersmakende status: de mindervalide medemens. Kende, want die positie staat onder druk. Gereserveerde parkeerplaatsen worden zelfs al verdedigd met de prachtige slogan: ‘neemt u mijn parkeerplaats? Neemt u dan ook mijn handicap?’

Daarnaast speelt nog iets anders. De vergrijzing komt met gebreken en daarmee nam het aantal scootmobielen, brommobielen en ander aangepast individueel vervoer toe. Dat moet menig opportunistisch stadsmens op een idee gebracht hebben, want inmiddels zijn deze vervoermiddelen niet langer voorbehouden aan daadwerkelijk gehandicapte mensen, maar maken ook anderen dankbaar gebruik van de privileges die dit soort vervoer met zich brengen.

Brommobielen in het algemeen mogen niet op de stoep parkeren, maar voertuigen die voldoen aan de wettelijke voorschriften voor gehandicaptenvervoer wel. Er bestaat ondertussen een enorme verscheidenheid aan merken en modellen die soms wel en soms niet op de stoep mogen en zich uiterlijk niet meer als invalidenvoertuig profileren.
De fabrikanten kiezen voor nieuwe doelgroepen die al of niet gehandicapt kunnen zijn. Ik noem de modellen Microcar MC Campus en de Mango Mini Hummer. U kunt dat zien als inspelen op calculerend en hufterig gedrag van stadsverkeersdeelnemers, maar het is wat mij betreft ook een blijk van de emancipatie van gehandicapten.

Steeds minder mensen hebben kennelijk de behoefte zich van gehandicapten te onderscheiden als het om individueel vervoer gaat. Het zal dus niet lang meer duren voordat er alleen nog mee op de stoep geparkeerd kan worden als er een duidelijk zichtbare sticker ‘op medische indicatie’ achter de ruit geplakt zit.

Ja, daar hebben ze op het platteland allemaal geen last van en gelukkig hebben de koeien en de vogels dankzij de verdichte stad alle ruimte.

Bas van Horn

Deze column werd eerder geplaatst op 15 juni 2016 in ROMagazine.nl