Een Beatnik broedt zijn eigen plaats

Soms moet je voor een goed verhaal over creativiteit en de stad de poppagina lezen. Precies een maand geleden schrijft Menno Pot in de Volkskrant een lyrisch verhaal over een Londense twintiger waarin hij een hedendaagse Jack Kerouac (1922-1969) ziet. Maar dan een die vooral muziek maakt. Schilderen en andere creatieve disciplines laat hij aan zijn broer en aan zijn moeder over. King Krule, is de naam die we van Menno moeten onthouden.

King Krule blijkt de artiestennaam van Archy Marshall. Wat volgt is een dwepend artikel over een jonge neobeatnik die doet aan, jazzrap, hiphop, punk en druipende soundscapes die je meeslepen naar de straten van Londen.

Marshall is als een Cool Cat’ uit de jaren vijftig van de vorige eeuw. Hij maakt de hele dag aantekeningen. Gedachten over dingen die hem overkomen, observaties op straat. In een slapeloze periode componeert hij een album over een jongeling in de grote stad. Een ‘niet noodzakelijkerwijs autobiografische vertelling op basis van autobiografische bouwsteentjes’, citeert Pot de muzikant.

In een periode waarin het niet zo goed met hem gaat, woont Marshall weer bij zijn moeder. Net als Kerouac. Maar hij is geen moederskindje. Voor en na die periode leeft hij met bevriende kunstenaars in kraakpanden in Londen. Een bloeiende artistieke underground.

Kraakpanden? Artistieke underground? Dat verbaast interviewer Pot. Was Londen dan niet overgenomen door hipsters, nieuwe rijken en bankiers? ‘Jawel’, zegt Marshall ‘maar de artistieke scene vindt steeds weer nieuwe plekken.’

Zuid-Londen was een paar jaar geleden the place to be, maar nu is er bijna niks meer. In plaats daarvan trekt men naar de City, waar voortdurend kantoorpanden leegstaan. Tussen de multinationals en bankiers was er in Holborn opeens de Display Gallery, in Noord-Londen een provisorische, naamloze jazzclub en in Islington werd een in onbruik geraakte pub een plek waar je de saxofoon van Ignacio Salvadores kon horen.

En dan was er nog Gallery122, hartje Londen nabij Waterloo Station. ‘De 122 was een thuisbasis, iedereen bleef er slapen. De kunst woekerde er de deur uit: de bogen onder het spoor werden beschilderd.’ De Gallery is inmiddels weer verdwenen. Daar wordt Marshall wel een beetje melancholisch van. ‘Maar’, zegt hij: ‘eigenlijk geeft het niet, zolang er maar steeds weer nieuwe plekken vrijkomen.’ En dat is het geval in Londen.

Geen woord over behoud van creatieve vrijplaatsen, niks geen broedplaatsenbeleid met criteria en wachtlijsten, geen kinnesinne tussen de haves en de have nots van de altijd beperkte voorraad gesubsidieerde ateliers en oefenruimtes. Dit is kansen pakken waar ze ontstaan tot je er weer weg moet of de energie eruit gelopen is. Want dat heb je ook met kunstenaars, ze kunnen er zomaar opeens geen zin meer in hebben. Dan kan er maar beter niet teveel op het spel staan. Travellin’ light.

Van die plekken heb je in Nederland ook. Het ADM-terrein in het Amsterdamse Westelijk havengebied, Kytopia en het oude Tivoli in Utrecht of Atelier van Lieshout in de Rotterdamse ruigte rond de Keileweg. Een magneet voor rommelaars met ambitie. Maar altijd als die plekken dreigen te verdwijnen zijn er weer de verhalen over het artistieke klimaat en de kunst die het aflegt tegen het geld. Zelden hoor je dat de spirit er vaak allang uit was voor de volhouders zich vastbeten in aankoop door de gemeente.

Kraken ligt hier lastig tegenwoordig, maar anti-kraak kan vaak weer wel of gewoon gaan praten met de pandeigenaar en een deal sluiten. Voor zolang er voordeel is voor beiden, voor zolang het duurt. De stad heeft steeds weer nieuwe rafelranden en wie echt zijn eigen gang wil gaan, moet het misschien wat verder zoeken.

Er is natuurlijk niks mis met het stimuleren van een goed professioneel kunstenklimaat. Daar horen gesubsidieerde instellingen bij en misschien ook wel ondersteuning van de beroepspraktijk. Maar broedplaatsen zijn nesten, een beetje verscholen, in de luwte en steeds op andere plekken. Eerst in voormalige stadsfabriekjes en pakhuizen, dan op de oude haventerreinen, nu weer in sleetse kantoorparken en straks misschien in een leeglopende bloemkoolwijk. Eigenlijk geeft het niet, zolang er maar weer nieuwe plekken vrijkomen. En die komen vrij. Altijd.

Bas van Horn

Deze column werd eerder geplaatst op Romagazine.nl 7-12-2017