In een tekst voor de minister van VROM, Jacqueline Cramer, schreef ook ik in 2008 dat er behoefte is aan nieuwe iconen in het Hollandse landschap (Het aanzien van ons land). Nieuwe bakens van herkenning en identificatie voor een land in verwarring, houvast voor oude en nieuwe Nederlanders. Tot zo ver iedereen vóór. In de discussie over de concrete voorstellen lag dat iets ingewikkelder.
Premier Balkenende werd pleitbezorger van het Tulpeiland, op te spuiten ergens voor de kust van Den Haag. Een eiland in de vorm van een vertrouwd symbool dat zou bijdragen aan de kustversterking en onze reputatie als baggeraars en landwinners. Een nationaal beeldmerk dat de luchtreiziger vlak voor aankomst op Schiphol zou zien liggen.
Al snel bleek dat we niet alleen het zandeiland, maar ook het hele idee als een metafoor hadden moeten opvatten. Een soort oefening in ‘out of the box’ denken, zeg maar. De TU Delft – waar men graag zegt dat ‘kan niet’, niet bestaat – vond dat hier pas op de plaats gemaakt moest worden. Onze woelige Noordzee leek in niets op de kust van Dubai waar de Sjeiks probleemloos een reeks palmeneilanden hadden laten opspuiten. Voor de kustversterking zou de tulp niet veel doen. Waar het eiland toe moest dienen bleef onduidelijk en als gebaar zou het toch wel erg kostbaar worden.
De zandmotor is een veel beter antwoord op het vraagstuk van de zwakke plekken in onze kustverdediging. En eigenlijk ook een veel betere metafoor voor onze nieuwe verhouding tot het water: niet langer de vijand, maar een vriend die je zijn gang moet laten gaan. Wij leveren het zand, de zee verdeelt het over onze kustlijn. Prachtig, je ziet er alleen niks van en dat is toch een minpuntje voor een icoon.
Dan de Belle van Zuylen. Het leek een grap, maar Utrecht was echt van plan om in Leidsche Rijn een 262 meter hoge toren te bouwen volgens ontwerp van Pi de Bruin. Het moest een bewijs van daadkracht en een stimulans voor economie en toerisme worden. Een verticale stad met woningen, kantoren, winkels en wat al niet meer. Minister Cramer was meteen al tegen. Zij stond in het kamp dat er een horizonvervuilende bedreiging van het Groene Hart in zag. De voorstanders hoorden daarin vooral dat ‘ de kop niet boven het maaiveld mocht uitsteken’ en ‘gewoon doen al gek genoeg’ was. Het zou nog tot 2010 duren voor de economische crisis een definitief einde aan de plannen maakte.
Het zit onze nieuwe iconen dus niet mee, hoewel je de vernieuwing van enkele stationsgebieden in het kader van de Nieuwe SleutelProjecten (NSP) best als beloftevol mag beschouwen. Dat is niet zuinig bedoeld, maar de lyrische ontvangst van bijvoorbeeld het nieuwe Rotterdam Centraal moet eerst wel een tijdje beklijven voor we kunnen spreken van een icoon. Dat geldt overigens ook voor de bijnaam. Uit een recente poll blijkt nu ‘Station Kapsalon’ favoriet, maar wie weet is het in de volksmond over een paar jaar toch ‘De Haaiebek’ of beter nog: ‘De Grote Muil’ geworden.
En nu staan we aan de vooravond van het Jaar van de Ruimte 2015. Vijfentwintig jaar na de start van Vinex. De roep om nieuwe inspirerende verhalen en iconen klinkt opnieuw. Of was Vinex de zwanenzang van onze ruimtelijke planning- en ordeningstraditie en schrijft ieder voortaan zijn eigen verhaal? Is het planning versus chaos of kunnen we organische groeien en krimpen? De inleidende beschietingen zijn een jaar geleden al begonnen. In een eerste brainstorm over het Jaar van Ruimte met een zestigtal vooraanstaande professionals dreigde het ene kamp met ‘witte schimmel’ en ‘sprawl’ als visie en planning uitblijven, terwijl het andere dat wegwuifde als ‘een stuip van het politbureau’. Ik wens ons allen een vruchtbaar Jaar van de Ruimte 2015. Kijk voor meer op: www.wiemaaktnederland.nl