Kunnen varkens tegen achteruitrijden?

Groen licht van de gemeenteraad voor de waterboerderij in Rotterdam wacht nog even op het antwoord op de vraag: hebben koeien last van zeeziekte? Of schapen wel om beurten bij het raampje mogen tijdens slachttransport en of varkens wel tegen achteruitrijden kunnen als ze op weg zijn naar Italië om daar Parmaham te worden, heeft kennelijk geen prioriteit bij volks- en dierenvertegenwoordigers in Rotterdam. De Partij voor de Dieren wacht het onderzoek rustig af en ziet het dwarsbomen van een positief besluit met vertrouwen tegemoet.

 

Een zekere koudwatervrees kan onze grootstedelijke parlementariërs niet ontzegd worden als het om dierenwelzijn gaat. De herten moesten welhaast uit de dorpsvijver van Bennebroek komen drinken voor ze in de Amsterdamse waterleidingduinen prudent afgeschoten mochten worden en nu toont ook de Rotterdamse gemeenteraad zich in meerderheid van haar diervriendelijkste kant. Laten we het beschaving noemen.

Eigenlijk gaat het me om de quote van het PvdD-raadslid Van der Velden waarmee De Volkskrant van 7 oktober het berichtje over de drijvend boerderij afsloot: “Men vraagt waar ik het over heb met mijn zeeziekte, maar koeien op water zetten, dat is ook achterlijk.”

Dat is het natuurlijk helemaal niet, het is juist vóórlijk. Het is ook hoog tijd dat de duurzame voedselproductie zich losmaakt van de nostalgisten die met hun keuterboerderisme de etiketten van de producten uit de voedselindustrie proberen na te spelen: kip op het hok, koe in de wei, boer met een riek, visser met een hengel.

Initiatiefnemer van de drijvende boerderij is Courage, een samenwerkingsverband van LTO Nederland en zuivelorganisatie NZO, stadslandbouwer Uitjeeigenstad en arkenbouwer Beladon. Op de site staan het waarom en hoe van het experiment nog eens op een rijtje.

De wereldbevolking groeit –  met name in Afrika en Azië –  en ondertussen worden we steeds minder arm. Dat is goed nieuws, maar dan moet er wel genoeg voedsel verbouwd worden en graag op een manier die ervoor zorgt dat we na 2050 (als de groei is afgevlakt) ook nog een leefbare omgeving over hebben.

Die groei vindt vooral plaats in de grote steden die uitgroeien tot megacities. Het produceren en distribueren van voldoende goed en betrouwbaar voedsel is vooral daar een enorme opgave. Wij hebben nog genoeg boerenland rond onze steden, maar wij hebben weer andere redenen om daar geen grootschalige productie te willen: we hechten aan het sprookje van de weidegang en zijn terecht bang voor Q-koorts en andere enge dierziektes op grootschalige fokbedrijven.

Megacities zijn vooral te vinden in rivierdelta’s overal ter wereld. Een groeiend en steeds koopkrachtiger publiek ook. Het Rotterdamse experiment met de waterboerderij is daarmee een potentiële exporthit. Voor de dierenvrienden: ook de koeien zijn echt beter af in de lichte, gecontroleerde omgeving van de moderne ark dan in de stal van een schimmelige oude boerderij. En dan hebben we het nog niet eens over de beperking van de CO2-uitstoot aan boord tegenover de mestvervuiling – al dan niet geïnjecteerd – op het land.

Ik weet dat het van de VN anders moet (2016 is het internationale jaar van de peulvrucht!), maar de groeiende middenklasse in Azië en Afrika drink melk en eet vlees. Wij helpen ze met de ontwikkeling van waterboerderijen, varkensflats en LED-kassen om dat zo duurzaam mogelijk te doen. En we verdienen er zelf ook wat aan. Of andersom. De toekomst is aan de industriële voedselproductie op industrieterreinen en op waterboerderijen in de havens.

Bijkomend voordeel van toepassing in Nederland is dat we in ons buitengebied recreatie en  plattelandsromantiek ruim baan kunnen geven met pluktuinen, kaasboerderijen en biologisch dynamische boerenbedrijfjes. Men doet er niemand kwaad mee, zolang maar niet wordt gesuggereerd dat er wereldproblemen worden opgelost. Dat doen we in de stad. Eerst hier en straks overal op de wereld

Eerder geplaatst 26-1- 2-16  op ROMagazine.nl