‘In deze coronatijd is er iets bijzonders aan de hand’, schrijft journalist Daan Borrel op de opiniepagina van Het Parool. ‘We moeten ruimte voor onszelf en de ander maken. In de publieke ruimte zijn we daardoor constant in een soort dans verwikkeld: als jij naar rechts stapt, ga ik naar links’, aldus Borrel. De journalist ervaart de laatste tijd overigens veel onderlinge verbinding. Er is ruimte om naar de mooie grachtenpanden te kijken, naar de bomen en naar elkaar. Maar we moeten wel voor elkaar aan de kant en dat doen mannen niet.
Borrel heeft dan al verteld hoe zij en haar vriendin bij de kickboksles naar de rand van de mat gewerkt worden door trainende mannenduo’s die zonder aandacht voor hun omgeving de zaal annexeren. Ze plaatst dat in de bredere feministische context waar mannen altijd en overal de publieke ruimte voor zich opeisen om er de vrouwen te keuren die daarbij gedwee de ogen neerslaan. Met Sheila Sitalsing van De Volkskrant constateert Borrel dat met de versoepeling van de corona-maatregelen het gevecht om de openbare ruimte tussen de seksen weer oplaait.
Het artikel is er niet om te zeuren, bezweert Borrel als opmaat naar een vrolijke afsluiting. En dat hoeft ook niet – als ik even mag mansplainen – want bij lezing van het ingezonden artikel herinnerde ik mij een blog van Zef Hemel, urban planner aan de Universiteit van Amsterdam. Hemel had op zijn beurt weer iets gelezen in The New York Times en deed daarvan verslag. Het ging over Keith Hampton van de Rutgers University die een briljant idee had.
Mobiele technologie lijkt mensen juist te verbinden in plaats van te isoleren
Hampton besloot de publieke ruimtes die socioloog William Whyte in 1975 met zijn filmische Street Life Project minutieus had vastgelegd opnieuw te bezoeken. Dit om de verschillen in straatleven in Los Angeles, Philadelphia, Boston en een aantal kleinere steden tussen 1975 en 2013 letterlijk zichtbaar te maken. Hampton vermoedde – niet ontkomend aan de waan van de dag – dat de stedelingen eenzamer zouden zijn geworden. Meer in zichzelf gekeerd, druk met hun mobieltjes, oordopjes en laptops.
Dat bleek niet het geval. Gemiddeld belde, mailde, gamede slechts drie procent van de stadse wandelaars. En dan nog vooral omdat ze stonden te wachten op hun afspraak in meet space. Het sociale verkeer op straat was juist intenser geworden, precies wat Daan Borrel nu ook ervaart, maar dan door onze gadgets.
De mobiele technologie lijkt mensen juist te verbinden in plaats van te isoleren. Het blijkt tegenwoordig een stuk drukker op straat. Logisch, want betaald werken deed je vroeger in de werkplaats of op kantoor en niet verknoopt met sociale ontmoeting in de publieke ruimte zoals we nu steeds vaker doen.
‘Stedelijke publieke ruimte is door de vrouwenemancipatie publieker en socialer geworden’
Meest opmerkelijke bevinding van Hampton was het sterk gestegen aandeel vrouwen op straat. Bleven vrouwen in 1975 nog vooral thuis bij het huishouden en de kinderen, in 2013 domineren ze het straatbeeld. Ze werken vaker buitenshuis, eten, drinken en ontmoeten elkaar daar ook. De stedelijke publieke ruimte, concludeert Hampton, is door de vrouwenemancipatie publieker en socialer geworden.
Om dat in deze tijden van corona vast te houden heeft Daan Borrel – voor de liefhebber – een spelletje bedacht: mannen scoren punten als ze voor iemand opzij gaan en vrouwen als ze een blik opzetten die zorgt dat ze nog meer ruimte krijgen dan ze de afgelopen veertig jaar al genomen hebben.