I: Solo
Zes meter vijftig is al niet veel voor een zeiljachtje, maar hangend in de singels onder de grote kraan, blijft er helemaal weinig van over. De jongens van de werf hebben hem heel voorzichtig uit het water getild. Met wat trekken en wrikken komt er weer beweging in het uitklapzwaard onder de kiel. Zo moet het maar weer even. Geen tijd voor ingrijpende reparaties. We willen varen. Als een zopas gevangen vis wordt ons bootje rustig teruggezet in het water.
De wind wakkert aan. Ik moet goed bedenken wat ik klaarleg en hoe ik terug zeil naar Edam, want ik ben alleen. Een goede oefening voor onze vakantiereis naar de Wadden. De vlagen gaan naar vijf, er zijn geen andere zeilers meer op het water. Ik had mijn zwemvest aan moeten trekken. Niet aan gedacht.
Vlak voor de haveningang is een kleine luwte. Hier stuur ik in de wind en laat de buitenboordmotor zakken. Ontluchting open, benzine oppompen met de knijpbal, choke uit, gas open, aantrekken. Niks. Choke dicht, aantrekken: motor loopt.
Ik meer af achter het havenhoofd, strijk het zeil en vaar naar onze box in de jachthaven. De zeilende vrouw van de boot naast ons heeft me aan zien komen en vangt mijn bootje op aan de preekstoel. Aangemoedigd door haar complimenten over mijn aanvaren van de haven, vertel ik dat het best lukt alleen als je het maar goed voorbereidt. ‘Wat was er dan allemaal voor te bereiden?’, vraagt ze. Dan besef ik dat ze vrijwel altijd alleen zeilt. Ze heet Jowanneke, haar schip heet Jip.
II: Drs. P
De honderdste geboortedag van Heinz Polzer is in het Friese Wijns gemarkeerd met een gelegenheidsgedicht op een stenen gedenkplaat. Wijns rijmt op fijns en – je bent Drs. P of niet- ook op accijns. De stadse dichter moet hier geweest zijn en het naar zijn zin gehad hebben.
Dat is hier – halverwege de vaart tussen Leeuwarden en Dokkum – niet vanzelfsprekend.
In de stilte hoor je het suizen van je bloed, daar moet je tegen kunnen. En voor het klaaglijk loeien van een koe in de verte belt men hier geen dierenambulance (rijmt op surseance). Enfin, u vult zelf wel aan.
III: Tichelwurk
In het dorp Tichelwurk staat een man roerloos in zijn woonkamer. We zien hem scherp afgetekend in het licht tussen het raam aan het water en de serre met uitzicht op eindeloos weiland. Zijn bewegen is gestold. Het is geen verveling, het is vertwijfeling. Hij moet iets gaan doen, niet weer gaan zitten. Maar wat? Het maakt niet uit, iets!
Dan glijden we over het water van de vaart alweer aan het tafereel voorbij.
IV: De Melkrijder
Lars von Trier maakte ooit een angstaanjagende ziekenhuisserie. Een ambulance rijdt geluidloos uit in de nacht. De verlichte vensters met niets daarachter. Het blauwe zwaailicht ijlt na. Nu is er het silhouet van een langgerekt voertuig met rode markeringslichten. Het schuift langs aan de donkere einder, houdt stil bij een hoeve en vervolgt zijn weg.
Hier geen commentaar vanuit de spoelkeuken van het ziekenhuis, maar twee bootjesmensen in de vaart die de melkrijder zijn werk zien doen bij het vallen van de nacht.
V: De Z
‘Ik zit bij de Z’, zegt Alex van Warmerdam in zijn film Kleine Teun tegen Annet Malherbe die vraagt waar hij gaat vissen. In de volgende scène zit hij daadwerkelijk met zijn hengel langs de vaart bij een groot geel bord met een zwarte Z. Ook langs het Reitdiep van Zoutkamp naar Groningen barst het van de raadselachtige borden, vaak alleen een nummer of een letter zonder afzender.
Volle rietkragen met daarachter het oude, hoge land. Slechts een enkel dorp, hier en daar boerderijen en vooral eindeloos akkerland. De oude zeearm is goeddeels bezeild. Dat is heel wat voor een meanderende vaart met een strak betonde vaargeul. De pleziervaart is grotendeels in Friesland gebleven, we varen hier vrijwel alleen.
Het licht wordt vaal, we zoeken een overnachtingsplek. Het riet is gesloten, de steigers privé. Wel zijn er in sommige bochten robuuste remmingwerken. Houten constructies ooit bedoeld om zeilende vrachtschepen zonder motor stil te leggen. Nu zijn de remmingwerken bij uitstek geschikt om ons bootje af te meren, maar dat mag niet zomaar.
Een bord (!) meldt dat toestemming nodig is van de Post Lauwersoog. Wie dat is en hoe te bereiken, staat er niet bij. Dat werkte misschien in gezagsgetrouwer tijden (Of bij schippers die van iedere hoed en rand weten), nu besluiten we zelf dat we met een overnachting hier niemand kwaad doen.
VI: 25 juli
De bruggen worden hier normaliter op afstand bediend. Vandaag niet. Het is de heetste 25 juli sinds mensenheugenis. Brugwachters in de provincie duiken in machineruimtes om het hefwerk handmatig in beweging te zetten. Brugbazen draaien in Groningen stad – onder nadrukkelijk strijken over hun hart – de brug. De hitte valt ons loodzwaar.
Ze gaan ermee stoppen, het is te zwaar voor de bruggen en de brugwachters. We lopen vast tussen de bruggen, middenin de stad. We doen het Groninger museum, een film, een fijn Italiaans restaurant. Achtentwintig jaar huwelijk is ook niet niks. En alsof het hier Dubai is; alles met airco.
VII: Simenon
Socioloog Bram de Swaan zei ooit: ‘Eruditie is het vermogen het gesprek te laten gaan over de boeken die jij gelezen hebt.’ Ik denk niet dat hij de Maigret-reeks van George Simenon voor ogen had, maar daar moet het nu wel over gaan. We zijn tenslotte in Delfzijl. Hier liet Simenon zijn zeiljacht repareren en verzon hij commissaris Maigret.
Er is een Maigret-wandeling uitgezet in Delfzijl. Van het Pension tegenover het station waar Simenon logeerde langs nog altijd herkenbare locaties uit ‘Maigret in Holland’. Het is een tocht langs de statige Buitensingel, langs lege winkels, dof berustende drinkers voor een café dat alleen maar Hooghoudt Jenevers lijkt te heten en langs de zeevaartschool waar het slachtoffer van de moord lesgaf.
Terug in het pension toont een kleine vitrine een kopie van een uittreksel uit het bevolkingsregister. Het stuk bewijst dat B&W er in 1966 niet voor terugdeinsden een vervalsing op te nemen in het bevolkingsregister. Zo werd Jules Amedee Francois Maigret met terugwerkende kracht officieel in Delfzijl geboren.
Misschien komt de verbeelding hier ooit nog een tweede keer aan de macht. Voorlopig ligt de prioriteit bij de dijkverzwaring en de kansen voor toerisme en horeca aan de nieuwe zeeboulevard.
VIII: Duitse Wadden
Waarom naar de Duitse Wadden? Omdat het hier anders is. De oude badhotels zijn op Borkum niet gesloopt en de watersport behelpt zich met een dichtgeslibd haventje. Het toerisme doet goede zaken, vooral met dagjesmensen die met de veerboot en het smalspoortreintje worden aangevoerd.
Wij lopen binnen op eigen kiel en eten op de haven. Schol met spek en schnitzel Wienerart, grote bellen Duitse wijn. Na afloop wünschlos glücklich, maar ook alweer bezig met de volgende etappe. De wind is morgen West en het eiland Juist lokt. In het moment en toch alweer verder. OK dan, morgen ontbijt met Milchreise und Rote Grütze en voort gaat het weer. Wie rust wil kan beter thuisblijven.
IX: Rugzak en wandelschoenen
Wat ook zo leuk is aan de Duitse Waddeneilanden: het FKK-strand. Hier wordt niet naaktgelopen, maar de Freikörperkultur gevierd.
Diep in de Duitse Romantiek werden de mystiek van het woud en het gezonde Duitse lichaam in zijn meest natuurlijke staat met elkaar verbonden. Nog altijd is het Nudisme een gerespecteerde subcultuur. Een instituut als ongefilterd appelsap of volgens Reinheitsgebot gebrouwen bier. Geen frivoliteit, maar een serieuze zaak van Duitse identiteit.
De naakte zestiger met rugzak en stevige wandelschoenen is een typische FKK-aanhanger. Hij plant zijn handen in de zij en ziet dat het goed is, zonder daarbij de blik te lang te laten verwijlen bij de blote lichamen om hem heen. Seksualiteit bestaat niet in dit universum, hier zijn we naakt allemaal gelijk, hoewel het tegendeel ons tegemoet schreeuwt.
Een frisse zeewind streelt de lijven, het zout van de zee prikt op de huid. De gedachten dwalen af, maar we geven geen krimp. In vergelijkbare situaties moest ik mijzelf nog wel eens dwingen om te denken aan vieze doucheputjes of lastige inlogprocedures om toonbaar te blijven voor mijn omgeving. Nu is dat allemaal niet nodig. Het kan de leeftijd zijn, maar ik geef liever de man met de rugzak en wandelschoenen de credits.
X: De grens
Er gaat niets boven Groningen en zeker niet boven Termunterzijl. Aan de overkant van de Eems ligt Emden, daar begint alles gewoon opnieuw. Maar dat is Duitsland, dus dat telt niet.
Gek hoe dat werkt met zo’n grens. Hier is het Noordelijke Groningerland leeg met aan de rand de industrie waar we liever niet naast wonen. Daar is de Duitse havenstad Emden en het Duitse wad toerisme van Greetsiel, Borkum en Juist. Strandvertier tegen een industriële achtergrond. Het lijkt Wijk aan Zee wel.
Aan onze kant een kleine nederzetting waar het oude afwateringskanaal loosde in de zee en later handel en visvangst belangrijk werden. Voor de sluis een haventje, erachter een stil chic hotel in het oude sluishuis, een theetuin en een drukbeklant vispaleis met een streekfunctie (Ach, leefde Martin Bril nog maar).
In het vispaleis spreken ze Nederlands dat lijkt op het Duits van de overkant. Een Duitse klant etaleert dat hij Nederlands spreekt en voegt er ten overvloede aan toe dat ‘We hier tenslotte in Nederland’ zijn. Hij betaalt contant. Dat is nog heel gewoon in Duitsland.
XI: Eén God
Voor de talige wadvaarder is er maar een God en dat is Heuff, Jan Heuff. Wie snel het idee wil hebben dat het best te doen is, zo’n Waddentocht, pakt de routebeschrijving van Heuff erbij om zich pas daarna te verslikken in de getijdentabel, de twaalfdenregel en alle uitzonderingen op de overige regels en weetjes.
Heuff zegt ook dat je geen volslagen wadvaarder bent als je nooit vanuit de Eems de Dollard bent opgevaren. Daarna kun je via de schutsluis Nieuwstatenzijl richting Groningen stad. Aye, Aye Grote Kapitein, we zijn al onderweg. Voor het draaien van de brug in de Rijksweg A7 bij Bad Nieuweschans moet iemand uit Sneek komen, dat is bijna anderhalf uur rijden. Het gaat vandaag ook niet meer lukken, morgenochtend misschien.
Je kunt niet zeggen dat ze niks proberen in Bad Nieuweschans. Voor het thermale bad, gevoed met zout warm water van zeshonderd meter diepte, werd in 2009 de plaatsnaam aangepast. Het oude garnizoensstadje Nieuweschans werd officieel Bad Nieuweschans.
De eigenaar van het Wellness- en saunacomplex geeft in de lokale pers toe dat er naast persoonlijke- ook zakelijke redenen waren om de zaak van de hand te doen. Het kuurcomplex zal nu deel gaan uitmaken van een grote keten in schoonheid en welbevinden.
Er wordt vaker gestart en herstart in Nieuweschans. De schitterende voormalige locomotieven-remise was al eens brouwerij, zalencentrum en bedrijfsverzamelgebouw. Nu wordt de spoorlocatie verbouwd voor weer een nieuw concept.
Fraaie, oude winkelpanden zijn tegenwoordig atelier voor kunstenaars van allerlei slag en in zeker drie woningen is een horecageschiedenis te herkennen aan nooit verwijderde uithangborden en fietsenrekken van verschillende biermerken. Menig coach en natuurgenezer klampt aan bij het verhaal van het kuuroord, maar alleen ‘t Schanskerhof – café, lunchroom en miniresto – is hier een vast baken voor de wadvaarder op het binnenwater.
XII: integratie en efficiency
Brugwachter Freeke moet ieder jaar op cursus. Hij bedient dan wel de eenvoudige spoorbrug bij Bad Nieuweschans, maar Prorail wil allrounders. Freeke moet iedere spoorbrug in ons land kunnen draaien, met de oudste en de nieuwste techniek en altijd conform de jongste wettelijke richtlijnen.
Naast de spoorbrug draait Freeke ook twee gemeentelijke bruggen. De vierde brug in Nieuweschans is een Rijksbrug. Voor de bediening van deze brug moet iemand uit Sneek komen. Aanvragen van doorvaart, vierentwintig uur tevoren.
Toen we voor zijn spoorbrug kwamen liggen had Freeke al zo’n vermoeden: die weten dat vast niet van de Rijksbrug. We krijgen koffie in zijn brugwachtershuisje. Dan kunnen we bellen met de Rijkscentrale en weet hij meteen hoe laat hij morgen zijn bruggen moet draaien om ons aansluitend te kunnen laten passeren.
Op de klok in het brugwachtershuisje zitten twee plakkertjes. Een op tien voor heel met een pijltje naar boven. Een op tien voor half met een pijltje naar beneden. Ziedaar de dienstregeling van het spoor.
Oh ja, verderop in de vaart is nog een brug. Die heeft zelfbediening, maar daarvoor is wel een sleutel nodig. Meestal heeft Freeke een exemplaar hier in een kistje, maar nu is de sleutel – ondanks de borg – niet teruggebracht. Misschien lukt het bij de brug zelf.
Freeke en de man uit Sneek zijn de volgende morgen op het afgesproken tijdstip op hun post. Nu alleen de brug met de sleutel nog. Bij die brug staat Freeke, hij heeft toch iets geregeld en is even in de auto gestapt om voor ons te draaien.
Rijkswaterstaat heeft in het Noorden met de centrale meldpost en ambulante brugwachters een belangrijke integratie- en efficiencyslag geslagen. Ze hadden ook Freeke kunnen vragen de Rijksbrug erbij te nemen. Hij had het graag gedaan.
XIII: Eigen boontjes
Al na de eerste bladzijden is duidelijk dat het niet goed zal aflopen. Aan het slot van de roman is het ook daadwerkelijk misgegaan met de voorman, zijn ambities en de scheepswerf aan het Damsterdiep tussen Appingedam en Delfzijl. Thomas Rosenboom beschrijft in De Nieuwe Man de modernisering van de Noord-Groningse scheepsbouw aan het begin van de twintigste eeuw.
Vehikel voor het verhaal is het persoonlijk drama van de ambitieuze, opgeklommen voorman Niesten die een motorsleper bouwt, zo groot en zwaar dat hij de eenvoudige helling aan de vaart nooit afkomt. Met Niesten en zijn sleper liep het niet goed af, maar in Noord-Groningen worden aan verschillende vaarten nog altijd schepen gebouwd, verbouwd en tot schroot verwerkt.
Aan het Winschoterdiep liggen robuuste coasters en patrouilleschepen in aanbouw. Bij jachthaven en -werf De Combinatie maken ze het niet mooier dan het is. Links liggen de passanten en plaatshouders, daarnaast de occasions en helemaal rechts de scheeps- en autowrakken.
Tussen de Eems en de stad Groningen ligt de achterkant van alles wat mooi is en glimt. Stroom wordt in de Eemscentrale gemaakt met bergen steenkool, nieuwe schepen zijn roestige karkassen zolang ze nog niet in de lak staan, kubieke meters oud blik staan op de kades, klaar voor recycling. Voor je binnendoor over het water Groningen bereikt, heb je een roestsmaak in je mond.
Ambities lijden langs deze vaarten en kanalen nog wel eens schipbreuk, maar voor wie geen ambities (meer) heeft, liggen hier kansen. Voor niks of een schijntje wonen mensen op bootjes in oude havenkommetjes en zijkanaaltjes. Marginale bedrijfjes houden het hoofd boven water in de loodsen waar anderen eerder grootse plannen hadden. Wie graag zijn eigen boontjes dopt en niet op de vingers gekeken wil worden, heeft hier nog volop mogelijkheden.
XIV: Allemaal gelijk
Bootjesmensen komen in soorten. Om te beginnen zijn er motorbootkapiteins en zeilers. Die laatsten beschouwen zichzelf als de adel van de recreatievaart. Ze zien hun primitieve manier van voortbewegen als een vorm van anciënniteit. Te pas en te onpas claimen ze voorrang. Daarnaast is er het oude geld van klassieke schepen versus het patserplastic van de snelle rijkdom en is er het sloepjesvolk naast de groep trotse eigenaars van boten voor ieder budget.
Doorgaans gaat dat heel goed samen, soms ook minder. Dan is er bijvoorbeeld onenigheid bij de sluis. De kleine confrontaties vinden vaak plaats binnen de eigen kaste. Aan onbeschoftheid van buitenaf nemen we minder aanstoot.
Ergerlijker dan dit soort openlijke geschillen zijn de subtiliteiten: de denigrerende welwillendheid vanaf hoge plechten jegens ons kleine, oude jachtje. Het is niet te harden. Vooral in de jachthaven van Vlieland heeft men er een handje van.
Bij al die stands- en klasseverschillen zou je haast een enorme gemeenschappelijkheid over het hoofd zien. We zijn allemaal roomblanke autochtonen en we doen het niet eens expres.
XV: Mokken
‘Watersport is aanpassen!’, appt mijn schoonvader. Ik ben nog niet zo ver. Ik mok nog een beetje over de beslissing om niet rechtsaf naar Harlingen en het Wad te varen, maar linksaf naar de Friese Meren.
Windkracht vijf in een zeegat tussen de eilanden overleven we ook met ons kleine bootje wel, maar we laten de uitdaging toch liever aan een ander. Zeker sinds we foto’s uitwisselden met een Schouwtje dat ook onderweg was naar Borkum: daar gaan we op de grote Eems. Wat is dat bootje klein en hoe groot steken die twee mensen uit dat kuipje!
Wie met de Westenwind naar het Oosten vaart, weet dat de terugweg lastig wordt. We hebben gegokt en verloren. Je kunt een keer mazzel hebben, maar net als het casino wint de Wind uit het Westen uiteindelijk altijd.
Een nachtje voor anker in de Alde Faenen, het Noord-Friese nationaal park in voormalig ontveningsgebied, verzoent me met ons lot. En dan verpest ik het toch nog bijna door op te merken dat het hier ‘net Nieuwkoop’ is. Dat moet ik niet doen, plagen met de voorliefde voor de landschappen van haar jeugd.
De windverwachting voor de komende week doet nu zelfs twijfelen of we wel aan de overkant van het IJsselmeer zullen komen. Niet richting Harlingen en het Wad: het was een goede beslissing.
XVI: Alles in orde
De avond valt, de wind gaat liggen. Het tegelpad op blote voeten. Toiletgebouw, geroezemoes op andere schepen, gedempt licht uit patrijspoorten, het geluid van ritssluitingen.
Er zijn vanavond maar weinig sterren, het is donker en de lucht voelt nog warm.
De kleine haven van Sloten (Sleat), pal onder de molen, voelt als een vertrouwd huis.
We zijn na het eten nog even rondgegaan, alles in orde. Groeten uit ‘niks-aan-de-hand-land’. Welterusten.
XVII: Laaxum
Kleine venijnige golven met witte kopjes. Ze verwaaien tot lange strepen op het Slotermeer. Pietje kruist op van Sloten naar Balk. Een tochtje van niks, maar met deze wind genoeg om kletsnat te worden van het buiswater.
Per gehuurde e-bike koersen we nog wat verder tegen de wind in. We willen naar Laaxum, de kleinste vissershaven van Europa. Daar voor de haven op het Vrouwezand bezuiden Stavoren wordt de Laaxumer Bot gevangen. Zij het alleen nog door de HL6, het enige schip van de Laaxumer vissersvloot dat nog rest.
De Laaxumer Bot is een bijzondere vis, een platvis van de zee. Niemand heeft de Bot verteld dat de Zuiderzee nu IJsselmeer is. Hij heeft zich aangepast aan het brakke water achter de zeesluizen en leeft in het water voor Laaxum als een Aziatische strijder die zich terugtrok in de jungle en nooit vernam dat de Tweede Wereldoorlog was afgelopen.
Laaxum bestaat uit niet meer dan een nederzetting van enkele boerderijen, kleine huisjes en een bushalte. Buitendijks is er een haventje. Het is niet groter dan een flink trapveldje, maar wel beschut tegen de golven aan de lagerwal. Aan dat haventje een geïmproviseerde uitspanning met frites en gebakken vis.
De uitbaters vormen een bijzonder trio. De man die geanimeerd kletst met twee oude dames is een veertiger met forse vissersoorringen in beide oren. De vrouw achter de microfoon, waarmee ze gereedstaande bestellingen omroept, is een oude hippie die nog nooit van Ibiza gehoord heeft omdat er Laaxum is.
En er staat ook nog iemand in de keuken achter het frituurfornuis. Misschien de vader van het stel of van een van beide of het zit nog weer anders. Ze hebben frites, frikandellen, kibbeling, schol en paling maar geen Laaxumer Bot.
Ook het informatiepaneel aan de haven meldt slechts dat C. Schotanus in zijn verhandeling over Friesland uit 1664 spreekt over de uitzonderlijke kwaliteit van de Laaxumer Bot. Over hedendaagse Bot van het brakke water geen woord.
Bestaat die Bot wel, of is het een mooi verhaal voor op de papieren placemats in de restaurants van Stavoren en Workum? Of bestaat de Bot wel, maar is hij in Laaxum zelf niks bijzonders en eten de klanten sowieso liever kibbeling met friet? We hebben Laaxum gezien, maar niet alle antwoorden gekregen.
XVIII: Vol verwachting
We leven bij de app Windfinder en KNMI Maritiem. Er is voortdurend veel wind, maar er lijkt voor vrijdagmorgen vroeg een ‘window of opportunity’ voor de oversteek van het IJsselmeer. Die oversteek markeert tevens het einde van de vakantie.
Maar eerst vanuit Balk het Heegermeer over en dan het langgerekte water van de Fluessen naar Stavoren. We laveren eindeloos tegen de wind in. De motor draait zo min mogelijk. Zo snel hoeft het nu ook weer niet te gaan. In Stavoren weten we een fijne overnachtingsplaats achter het dukdalf buiten de sluis en een goed Café (en we gaan nog niet naar huis, nog lange niet).
Dan gaan de weersverwachtingen langzaam schuiven. Een zeilbare wind voor vrijdagmorgen wordt steeds onwaarschijnlijker. De voorspellingen voor de dagen erna (en volgens sommigen voor de rest van augustus) zijn ronduit slecht met wind en regen. Wel lijkt de wind vanmiddag laat tijdelijk wat te luwen. Dan maar vanmiddag oversteken? De zwaar ruisende populieren en de hoge golven die tegen het basalt van de dijk slaan, maken het vooruitzicht weinig aantrekkelijk.
We gaan toch. We laten ons schutten, hijsen het zeil tussen de havenhoofden en steken het IJsselmeer in. Het valt alles mee. Een stevige golfslag en een flinke wind uit de goede hoek.
Op naar Enkhuizen. In de oude haven is altijd wel plaats voor ons kleine scheepje en we weten er een kroeg. We hebben er eens gedanst op muziek van een bandje.
Binnen twee uur bereiken we Enkhuizen. Het gaat nu lekker en morgen is het rotweer. Hoe ver is het eigenlijk nog naar onze thuishaven? Vanavond laat dan misschien nog even naar Hotel-Café De Harmonie in Edam?