De hand
Het is een witte BMW Grand Coupe. Aan de bestuurderskant een gebarende hand met een sigaret tussen de vingers. De hand hoort bij een krachtige arm en nek met daarboven een kortgeknipte viriele kop, kennelijk in gesprek met zijn passagier.
De BMW schuift van de gracht langzaam de drukke Leidsestraat op. Voetgangers werpen een snelle blik in de auto. Beducht houden ze de pas in. De krachtige motor ronkt beheerst, de Grand Coupe komt tot stilstand. Kalm en soepel geeft de hand met de sigaret aarzelende voetgangers voorrang. Minzaam deelt de macht van de straat zijn gunsten uit.
Schijnbokser
Zijn rechtervuist slaat hij in de palm van zijn linkerhand, verplaatst zijn gewicht van het ene been naar het andere. Nog zo’n jongen van een jaar of twintig komt nu naderbij. Ze geven elkaar op de hoek Heiligeweg-Kalverstraat een Highfive.
De schijnbokser ontspant zijn aangezichtsspieren en slaat zijn mond en wangen los door als een hond met zijn hoofd te schudden. Dan is hij klaar om opnieuw een meisje van zijn leeftijd aan te spreken en haar te verleiden donateur van Greenpeace te worden.
Een tientje
Hij bestelt bij de Brakke Grond een soepje en vraagt er een glas kraanwater bij. Dat is overal in de stad gratis tegenwoordig. Ook extra zout en peper kunnen ze hem met goed fatsoen niet weigeren. Hij sluit de maaltijd af met een espresso en vraagt er opnieuw een glas kraanwater bij. De rekening rondt hij af op een hele euro. Bij vertrek pakt hij nog een dik papieren servet mee. Het lijkt wel damast. Toch mooi uit eten geweest voor minder dan een tientje.
Herfstmode
Het Blauwe Theehuis in het Vondelpark is nu een hip biercafé. Ze hebben er speciaalbier en bitterballen, maar ook Melanzane en Aranchini. Het herfstlicht en de gevallen bladeren zorgen voor een stemmig decor.
Links op het terras zitten zes studentes in trenchcoats en klassieke wollen jassen. Het gesprek gaat over het minieme verschil in leefruimte voor batterijkippen en die met het Beter Leven- keurmerk. Rechts neemt een koppel een heel zitje in, de twee zijn een paar jaar ouder dan de studentenmeisjes. Hij in duffelse jas met opgeslagen kraag, zij in angora jasje met daarboven korte krullen. Zij heeft een moleskin boekje klaarliggen, maar beperkt zich tot aantekeningen in een minuscuul kladblokje. Hij leest een dikke pocket van Zuboff over het Surveillance kapitalisme van de grote techbedrijven. Engagement wordt het helemaal deze winter.
Cas Oorthuys
De geklede, donkere jas, het herenrijwiel, maar vooral de scherp getekende kop met de waterige vissenogen doet denken aan oude foto’s van Cas Oorthuys. Omroepers, mannen van de reiniging of de waterleiding.
Met zijn geelkoperen roeptoeter had hij prima kunnen laten weten dat het water eraf gaat of dat het vuilnis vandaag niet wordt opgehaald. In plaats daarvan instrueert hij vanaf het jaagpad langs de trekvaart bij het Amstelstation een jonge roeier.
Niets heeft hij van de coaches die hier doorgaans genieten van hun eigen, luide stem. Zijn pupil is ook atypisch. Een zwarte jongen met een studieuze bril, wollen muts en een geconcentreerde blik.
De hond
Een jongen met een gitaar. Zo een die ‘One Love’ van Bob Marley zingt met een hond aan zijn voeten. Tot zo ver niks bijzonders hier aan de kop van de Leidsestraat bij het Leidseplein. Toch is er iets opmerkelijks. Doorgaans hebben de honden van dit soort Rastafari’s met vervilte dreadlocks of postpunkers met asymmetrische haardracht iets berustends. Ze liggen met de kop op de poten en wachten af.
De jonge Duitse herder is nog niet zo ver. Hij zit rechtop met zijn aandoenlijk grote poten bij elkaar en de oren omhoog. Het beest schuift ongemakkelijk heen en weer, kijkt even op naar de baas en wendt dan snel de blik weer af. Hij doet sterk denken aan een echtgenote die uit plaatsvervangende schaamte wegkijkt als haar man in gezelschap een anekdote vertelt.
Rolpatronen
Het is 18.30. Metro 54 richting centrum staat vol expats van de kantoren in Zuidoost. Ze is Brits met een roze jas en fluffy muts. Bij aankomst op het Amstelstation zwaait ze enthousiast naar iemand in de menigte op het perron. Ze hebben geappt.
Hij komt binnen zonder overjas. Zijn blauwe confectiekostuum zit als gegoten. Strak in het pak. Alleen het witte pochetje is een beetje over the top.
Hij steekt direct zijn handen naar haar uit. Raakt haar heup en schouder. Ze voelt zijn gretigheid en legt haar hand op zijn borst. Ze duwt een beetje. Hij schakelt terug en vertelt over zijn dag. Zij over de hare. Ze heeft de keuze voor de kasten in hun nieuwe woning teruggebracht tot twee. Zijn blik glijdt over haar winters ingepakte lijf. Zij moet maar beslissen.
Slechts op bezoek
De wachtkamer in de dermatologische kliniek in Buitenveldert biedt geen vrolijke aanblik. Niet dat er veel mis is met de inrichting of de koffie uit de luxueuze automaat. De blindering van de ramen met mat plakplastic was hier misschien niet nodig geweest en de tropische plant toont wat iel in de grote natuurstenen pot, maar verder..
Het zijn de mensen. Sommigen lijken niks te mankeren, maar bladeren toch in gespannen gelatenheid door de tijdschriften omdat je dat nu eenmaal doet in een wachtkamer. En dan toch maar weer de telefoon checken, hoewel daar niets méér te beleven valt dan een paar minuten geleden.
Deze cliënten moeten nog en ze zijn er niet gerust op. Dat komt door die andere cliënten die tussen de verschillende fasen van hun behandeling in de wachtkamer worden gezet. Indrukwekkende kompressen en pleisters trekken de symmetrie van hun hoofden uiteen. Toch lijkt de spanning op de gezichten geweken. Het ergste is achter de rug of op zijn minst, excusez le mot: ‘De kop is eraf’.
De derde categorie in de wachtkamer bestaat uit begeleiders. Echtgenoten, dochters, zoons of soms een zorgprofessional. Hier heerst zorgzaamheid, compassie en beleefd verborgen aandacht voor de eigen vlekjes en plekjes die eens aan de huisarts getoond moeten worden. Verder is er sprake van wreedheid en liefde. Wreedheid in de overlevingsroes, het volle besef van de eigen, nu opeens blakende, gezondheid in tegenstelling tot die van de cliënten: ‘zij wel en ik lekker niet!’ En liefde is er ook. De bril staat een tikkeltje scheef op haar hoofd omdat het verband tot hoog aan de neusbrug komt. Ze is dicht bij hem komen zitten. Hij heeft zijn arm om haar ietwat gekantelde heup geslagen en klemt zijn hand met gespreide vingers op haar forse, rechter bil.
De Verte
‘Ik heb een oom in Amsterdam, die woont bij het IJ’, zegt de padvinder naast mij In de auto. Hij herstelt een beetje van zijn eerdere wanhoop en heeft gevraagd waar we vandaan komen. Zijn kompaan met het oranje wegwerkers hesje zit zwijgend op de achterbank. Hun bemodderde rugzakken liggen in de kofferruimte.
Ze doen mee aan een meerdaagse Kerstspeurtocht en slapen in tentjes. Het vriest gelukkig niet, maar regenen doet het wel in het Fries-Drentse buitengebied. Ze zijn vandaag in Diever begonnen met lopen en kwamen er ter hoogte van de kampeerboerderij achter dat ze de lange landweg minstens zes kilometer in de verkeerde richting zijn gevolgd.
All in the game, zou je denken. Je bent padvinder of je bent het niet. Maar daar komt de ongelukkige omstandigheid bij dat zijn metgezel inmiddels een schouderblessure heeft en dat hijzelf voor de vissticks zou zorgen. De vissticks is hij vergeten, maar de gietijzeren braadpan om ze in klaar te maken zit wel degelijk in zijn rugzak.
Bij de kampeerboerderij hebben ze de stoute schoenen aangetrokken en zijn het erf opgelopen om hulp te vragen. We rijden de weg met kale bomen terug en slaan een controlepost over. Er wordt nu toch vals gespeeld. ‘Amsterdam’, mijmert de scout met de braadpan op het ritme van de ruitenwissers. ‘Ook mooi, maar hier kun je tenminste nog in de verte kijken.’
De Kin
Voor Theater Carré zijn hun sturen in elkaar gehaakt. Hij helpt haar overeind. De schade lijkt mee te vallen. Ze kennen elkaar van de kunstklas en dat is alweer bijna tien jaar geleden. Hij was een muzikant met donkere krullen, zij een blonde actrice in spe die voor zichzelf uiteindelijk meer een rol achter de schermen zag. Het ging uit en ieder koos zijn eigen weg.
Hij had weer contact gezocht en het voelde vertrouwd. Ze waren ouder nu. Hij was – gek genoeg – zijn wilde haren kwijtgeraakt in een periode van fanatiek boksen. Zij had een vervolgopleiding voltooid en werkte. Het was grappig hoe weinig je elkaar hoefde uit te leggen na al die tijd. Ze camoufleerde de paarsblauwgele plek op haar kin met een concealer en sloot niet uit dat ze nog eens zouden afspreken.
Cool cats
De dagen tussen Kerst en Oudjaar. Toeristen persen zich over de Wallen en door de Damstraat. Bij de St. Anthoniessluis blikken ze in het donker van de Jodenbreestraat en keren terug naar het Middeleeuwse stadshart.
Wij komen binnen op het moment dat beide bardames synchroon en zonder een spier te vetrekken een shotje achterover tikken. Met hernieuwde energie rossen ze vervolgens de bierglazen over de borstels.
De zaak is vol. Zestig plus zet de toon, zonder nadrukkelijk in de meerderheid te zijn. Cool Cats. ‘van weleer’, schrijf ik bijna, maar dat klopt niet. Het cool van deze crowd werkt nog steeds.
Het quintet speelt losse variaties op jazzstandards. Iedere solo wordt met enthousiast applaus begroet. Meer markante koppen vind je elders niet snel bij elkaar. De vrouwen lijken op Mary Servaes, Gina Lolobrigida en Zwarte Riek. Staat daar niet een oud-omroepster?
Een Surinaamse van in de zeventig beweegt op de muziek zoals mooie meisjes op muziek bewegen. De mannen dragen chokers, gedistingeerd grijs of een eigenzinnige muts. De conserverende kracht van decennia vol alcohol zorgt voor een prachtig patina.
Iedereen die hier door de klapdeuren komt en zijn weg zoekt door de menigte, wordt getaxeerd met de gretigheid van jonge twintigers. Hier is het fijn oud worden. Ondertussen vragen de toeristen op straat zich af wat er ook alweer aantrekkelijk was aan een eindejaars citytrip naar Amsterdam.
Stad en Ommeland
Vanuit de duistere stationspassage knalt het blauwe IJ mij Venetiaans tegemoet. Vooral omdat mist en donkerte voorspeld waren, terwijl de ponten, een tanker en een rondcirkelende politiehelikopter nu scherp afgetekend tegen water en lucht in het zonlicht baden.
Niets ten nadele van het ingenieurswerk en de architectuur van de Noordzuidlijn, maar met de busaanbouw heeft het Centraal Station een wel heel fijn stadsbalkon gekregen. Het is om nog een andere reden een fijne plek. Hier ontmoeten Waterland en de Zaanstreek de stad. Je ziet het aan de mensen.
Ooit lag de samenkomst van stad en regio aan de andere kant van het station. Tussen het Noord-Zuid Hollandsch Koffiehuis en de St. Nicolaaskerk. Voor het koffiehuis stapten Volendammer- en Marker vrouwen in klederdracht de steiger van het Bergmann-bootje af, op weg naar C&A of Peek&Cloppenburg. Later stond voor de St. Nicolaaskerk de bus naar Purmerend waar ik niet meer woonde omdat ik op kamers in de stad was.
Met z’n drieën
Het is zaterdagmiddag en de winkel in Italiaanse specialiteiten op de Westerstraat maakt nog een tafeltje vrij. De manden met houdbare deegwaren verhuizen naar achteren. Nu kunnen we iets bestellen. Het wordt een ravioli hapje met octopus in de vulling.
Aan het belendende tafeltje zitten twee jonge stellen. Ik schat ze amper dertig. De baby van het ene koppel slaapt in de buggy, de iets oudere van het andere tweetal staat bij zijn moeder op schoot en strekt ritmisch de beentjes.
Een van de jonge vaders – zo te zien een jongen met Italiaanse roots- vertelt iets maar zijn vriend aan de andere kant van de tafel is afgeleid. Voor het echt ongemakkelijk wordt, biedt zijn vriendin – die met de stuiterende kleine op schoot – zich aan om naar zijn verhaal te luisteren.
Ze zal kort daarna tegen haar vriendin aan de overkant van de tafel zeggen dat ze vooral moeten gaan als ze nog ‘dingetjes te doen’ hebben. Dat laat de vriend – die niet door had dat hem een verhaal werd verteld- zich geen twee keer zeggen. Hij begint de buggy naar de uitgang te manoeuvreren.
Het is al ingewikkeld genoeg nu ze met z’n drieën zijn. Die andere drie kan hij er even niet bij hebben. En dat geldt eigenlijk ook voor deze kant van de tafel.
Lazarus
De Wim Sonneveldzaal van het LaMar theater loopt vol voor de matinee. Geen van de middelbare bezoekers heeft de behoefte gevoeld om voor de voorstelling iets anders aan te trekken dan ze deze zondag toch al aan hadden. Thomas Newton, de protagonist in de muziektheatervoorstelling Lazarus, ligt al een tijdje onder een lakentje op het podium als de laatste bezoekers hun plaats opzoeken.
Newton heeft het moeilijk, maar hij is dan ook een in New York aangespoelde extraterrestrial. De acteur zingt het op smartelijke toon van zich af. Zijn tegenspelers werpen zich aan zijn borst, duwen af en rennen met gestrekte armen naar de uithoeken van het toneel of glijden om onduidelijke redenen op één knie over het speelvlak.
Het toneelbeeld is op zijn zachtst gezegd sober. Een kaal appartement met achter een glazen wand de musici alsof ze een studiosessie spelen. Zal wel een Arbo-dingetje zijn. Ze maken geen deel uit van de voorstelling, doen gewoon hun werk.
Een bejaard hoofd voor mij wiebelt mee op ‘Is There Life on Mars.’ Ze is waarschijnlijk maar een paar jaar ouder dan ik. De acteurs hebben het druk met de bewerkelijke choreografie, maar gaan duidelijk zorgvuldig om met hun energie. Ze moeten nog een paar maanden.
Over werk gesproken. Na de staande ovatie haast de zaal zich naar de garderobe. Morgen is het maandag en weer vroeg dag.
Fluiten in het donker
Ongeveer twintig bezoekers kiezen op vrijdagmiddag een plekje in de grote zaal van Studio K aan het Timorplein. De bioscoopkaartjes zijn ongeplaceerd, de mensen nemen plaats op gepaste afstand van elkaar. Oudere echtparen, singles en schuin voor mij een moeder met haar elfjarige zoon.
De film heet Aquarela en het is een associatieve documentaire over de kracht van water. Geen voice over, geen commentaar, maar louter beeld en geluid van water, ijs en mensen die zich staande proberen te houden in het natuurgeweld. Russen die hun auto’s in wakken rijden, tinkelend kruiend ijs, een storm op volle zee en beelden van modderige overstromingen. Heavy Metal maakt alles apocalyptisch en naar het einde van de film toe zijn alarmeringssystemen en sirenes te horen. De boodschap is zo klaar als een klontje.
Als het zaallicht wordt opgedraaid kijk ik naar de jongen en zijn moeder. Ze trekken snel hun jassen aan. Ik wil de jongen nog zeggen dat gletsjers altijd afbrokkelen omdat ze van boven aangroeien. Dat het altijd heeft gestormd op zee en dat dronken Russische vissers sinds mensenheugenis op schotsen richting zee drijven. Ik had ook nog willen zeggen dat fluiten in het donker helpt om niet bang te zijn, maar moeder en zoon steken het Timorplein alweer over.