Oud-groen, nieuw-groen en de ruimte

Een ‘groene’ leefstijl staat voor een helder signalement. Tegen kernenergie, gentechnologie en de consumptiemaatschappij. Vóór windmolens, biologische landbouw en een sobere, duurzame toekomst. Dat alles is aan het kantelen. Een nieuwe lichting ‘groenen’ is juist vóór kernenergie, gentech en economische groei.

Medeauteur en samensteller Marco Visscher positioneert het boek, ‘Ecomodernisme, het nieuwe denken over groen en groei’, vanaf de inleiding in polemiek met het gevestigde denken over natuur, milieu en duurzaamheid. Omdat veel in dit boek prikkelend en ruimtelijk relevant is, een bloemlezing uit de claims en weetjes. Maar eerst de achtergrond.

Geheel in stijl werd het boek op 2 mei gepresenteerd in debatcentrum Pakhuis de Zwijger in Amsterdam. Visscher: “De milieubeweging is in zichzelf gekeerd en het was hoog tijd hun leerstellingen kritisch tegen het licht te houden”. Dat suggereert een geheel nieuwe set van opvattingen, maar zo zit het niet helemaal. Als stroming beleefde het Ecomodernisme op twee mei wel zijn primeur in Nederland.

Ecomodernisten zijn voor meer natuur en een schonere leefomgeving, menselijke activiteiten moeten het milieu minder belasten. Niet door te leven ‘in harmonie met de natuur’, maar met meer controle over de natuur. Ecomodernisten gaan voor een high tech bestaan in de grote stad, rationele landbouw en meer wilde natuur. Alleen zo kunnen we straks negen tot tien miljard monden voeden, iedereen een aandeel in de groeiende welvaart gunnen en ook de planeet leefbaar houden. Ontkoppeling van mens en natuur is een sleutelthema.

Juist dat begrip ontkoppeling dook rond 2000 ook al op in een advies van de toenmalige VROM-raad. Het ging over het losmaken van economische groei en milieudruk. Dat idee werd de leidraad voor het beleid van milieustaatssecretaris Pieter van Geel, maar was volgens velen een ronde oplossing voor een vierkant gat. Een doekje voor het bloeden, net als de groei van Schiphol zonder groei van de overlast, zoals Hans Alders in de regio Amsterdam-Haarlemmermeer mocht uitdelen.

Marco Visscher legt het begin van het Ecomodernisme in 2004, toen Michael Shellenberger en Ted Nordhaus hun essay The Death of Environmentalism publiceerden. Zij erkenden de verdiensten van de milieubeweging voor ‘eenvoudige’ problemen als water-, lucht- en bodemverontreiniging alsmede het dichten van het gat in de ozonlaag, maar zij zagen de traditionele milieuaanpak de klimaatcrisis nog niet bezweren.

Het was de start voor een beweging van spijtoptanten uit de milieubeweging. Zij gingen van ‘terug naar de natuur’ en kleinschaligheid over op de stad als duurzaam alternatief, desnoods geo-engineering om in te grijpen in de klimaatverandering en kernenergie als meest schone en duurzame fossiele brandstof voor een ontwikkelende wereld. Het leidde uiteindelijk tot het Ecomodernistisch Manifest, opgesteld in het voorjaar van 2015.

Volgens wetenschapsredacteur van Elsevier, Simon Roozendaal – die al sinds jaar en dag tegen windmolens en voor kernenergie schrijft – is de beweging niet meer dan een draai van milieutypes die hun ongelijk van destijds niet toegeven, maar gewoon een nieuwe slogan verzinnen.

Hoe het ook zij, met het boek van Vischer e.a. is de beweging nu ook geland in Nederland en geeft zij aanleiding tot veel gesteggel. Dat was precies de bedoeling, maar is ook een beetje jammer omdat daarmee veel (ruimtelijk relevante) feiten en inzichten uit het goed gedocumenteerde boek ondergesneeuwd raken.

Over energie bijvoorbeeld. Goedkope fossiele energie bracht ons vooruitgang, welvaart en geld voor milieuhygiëne. We moeten dus eerst wel heel zeker van onze duurzame zaak zijn voor we van ontwikkelingslanden eisen dat ze hun ontwikkeling vooral uit zon en wind halen.

Voorts is meer CO2 niet alleen maar slecht. “Zowel in het laboratorium als in het veld is nu aangetoond dat je bij elke tweehonderd extra CO2-deeltjes per miljoen ongeveer dertig procent meer plantengroei krijgt [1]. Satellietmetingen laten zien dat er in de laatste dertig jaar meer groene vegetatie is gekomen. Niet slechts in de bovenste noordelijke helft. De snelste vergroening treedt op in het hart van Afrika waar juist het oprukken van de woestijn werd verwacht[2].”

Voor wie zich met ruimtelijke ontwikkeling bezig houdt is het nuttig de claim te checken dat voor wind- en zonne-energie ongeveer honderd keer meer land nodig is dan voor fossiele energiecentrales en kerncentrales[3] Als het klopt moeten we voor onze duurzame energieambities grote delen van de natuur en kust opofferen voor industriële parken vol zonnepanelen en windmolens.

Kernenergie kan ook, maar dat is gevaarlijk. Toch? Dat valt mee, volgens de auteurs. Bij de tsunami en daaropvolgende ‘kernramp’ in Fukushima, is geen enkele stralingsdode waargenomen onder arbeiders of omwonenden, schreef het United Nations Scientific Committee on the Effects of Atomic radiation (UNSCEAR) in 2013. In latere rapporten trekken WHO en IAEA dezelfde conclusie.

Finse studies naar de risico’s van ondergrondse opslag concludeerden, volgens de auteurs,  dat lekkende vaten op termijn een verhoogd stralingsrisico zouden kunnen geven vergelijkbaar met de natuurlijke straling van bananen.  Toch worden aan de opslag van kernafval in zoutkoepels hogere eisen gesteld dan aan chemisch afval dat voor eeuwig giftig blijft.

Dan de landbouw. Dat dominee Malthus geen gelijk heeft gekregen (we hebben onszelf nog steeds niet uitgeroeid door overbevolking) is te danken aan kunstmest uit stikstof en de Groene Revolutie. Rationalisatie van de landbouw door kunstmest, gewasbescherming en veredeling van planten en dieren. Bij ons gecombineerd met de later verguisde ruilverkavelingen.

Sicco Mansholt mag op zijn sterfbed spijt gehad hebben, vast niet van de drie keer hogere landbouwopbrengsten in bijvoorbeeld Amerika en India en nog spectaculairder resultaten dichter bij huis. In onze streken bedroeg de opbrengst van één hectare in 1900 nog maar twee ton tarwe en is die nu zeven tot zelfs twaalf ton [4].

Toch is dat niet genoeg. De wereldbevolking groeit nog steeds, zij het langzamer dan voorheen, en wordt rijker waardoor mensen meer en eiwitrijker gaan eten. Er is geen enkele realistisch scenario waarin dat met minder vlees- of visconsumptie gepaard zou gaan. Het komt erop neer dat voor het voeden van de wereldbevolking in 2050 zeventig procent meer voedsel geproduceerd moet worden dan nu het geval is[5].

Als we de natuur en de soortenrijkdom willen sparen, moeten we daarom in de stad gaan wonen (en dat gebeurt ook al overal in de wereld) en mag die productiestijging van voedsel niet komen van een evenredig groter beslag van de landbouw op de ruimte. Dus niet van extensieve, natuurinclusieve landbouw, maar met intensieve, niet-biologisch, maar wel duurzame landbouw en wildernis die met rust gelaten wordt.

En dat dan vooral in Afrika, terwijl wij onze productie op peil houden en het landbouwareaal terugschroeven. In Afrika kan de landbouw met rationalisatie nog enorm winnen aan productiviteit, maar ook aan efficiëntie. Hierdoor komen tijd, creativiteit en talent vrij voor onderwijs en ontwikkeling van de bevolking en economie. Precies het omgekeerde van wat veel internationale organisaties en NGO’s daar nu propageren, volgens de schrijvers van het boek.

Land sparen voor natuur kan in onze streken door het potentieel van city farming en vertical farming optimaal te benutten. Denk aan stapelkassen met kunstlicht, varkensflats en in mindere mate de daktuinen en stadstuinen.

De grootste winst is te behalen door de grondgebonden landbouw en veehouderij te concentreren op de meest vruchtbare grond. Dat is de strook land die loopt van de zeekleigebieden in West-Vlaanderen via Zeeland en West-Brabant en de Flevopolder, naar Noordoost-Groningen, de Veenkolonieën en de rijke graslanden van Noord- en Zuid-Holland en Friesland. Het is wat Rudy Rabbinge, emeritus-hoogleraar in Wageningen, de ‘agrarische hoofdstructuur’ noemt.

De boeren in deze hoogproductieve zone zullen zich, als de huidige trend doorzet, ontwikkelen tot grote agrarische bedrijven van minstens duizend hectare in de akkerbouw en met duizend tot tweeduizend koeien in de veehouderij.

De boerenbedrijven buiten deze hoofdstructuur zullen veelal worden omgevormd tot cultuurlandschap. Ideaal voor zorg, recreatie en educatie. Dit laagproductieve boerenland is bovendien – schrijven Hidde Boersma en Joost van Kasteren licht ironisch – uitermate geschikt om meer ruimte te geven aan ’s Neerlands favoriete knuffelvogel, de grutto, maar ook aan andere cultuurvolgende dieren zoals kluten.

Kortom: in het programma van de ecomodernisten gaan ontwikkeling, klimaat, energie, landbouw en landgebruik gepaard met een keuze voor de stad, voor de energie die past bij de ontwikkelingsfase van een land, voor gentech en intensieve landbouw, maar ook voor wildernis, waardevolle cultuurlandschappen en zelfs de grutto. Voor wie voorbij de tegenstelling tussen oud- en nieuw-groen wil kijken, valt nog veel meer te ontdekken in Ecomodernisme, het nieuwe denken over groen en groei.

Bas van Horn
Tekst en advies over de leefomgeving

Klik hier voor meer blogs van Bas van Horn.

Verwijzingen

[1] www.plantsneedeco.org

[2] Myjeni, R. et al.(2016) ‘greening of the Earth and its drivers. Nature Climate Change6: 791-795

[3] ‘A Comparison: Lasnd Use by Energy Source, Nuclear, Wind and Solar’, http://www.entergy-arkansas.com/content/news/docs/AR_Nuclear_One_Lnad_Use.pdf

[4] Our World in data.com (november 2016)

[5] FAO High Level Expert Forum ‘How to feed the world in 2050’ (2009)

Deze recensie werd eerder geplaatst op ROMagazine.nl 16-5-2017