Niet de ongelijkheid, maar de ontkenning

“Ongelijkheid heeft zulke grote effecten, misschien moeten we daar gewoon mee stoppen.” Een half serieus bedoelde quote, uitgesproken door sociaalgeograaf Jaap Nieuwenhuis aan het slot van het interview in de Volkskrantbijlage Sir Edmund eerder deze maand. Aanleiding was de publicatie in de Journal of Youth and Adolescence van zijn studie naar probleemgedrag bij jongeren die van een arme in een iets betere wijk worden gehuisvest. Onder deze jongeren blijken meer psychische klachten en gedragsproblemen voor te komen dan onder jongeren die in hun arme wijk blijven wonen. Ook na correctie voor de effecten van die verhuizing zelf, blijft dit verschil overeind.

Nieuwenhuis, postdoc stedelijke vernieuwing en wijkverandering aan de TU Delft, schrok van zijn eigen bevindingen, maar heeft ook een verklaring: relatieve deprivatie. Het door Robert Merton in 1957 gemunte begrip voor de gefnuikte hoop op meer van wie een beter leven ziet opbloeien, maar er geen deel van uitmaakt. Juist die verklaring kan de onderzoeker met zijn enorme berg data en bronnen niet staven, zegt hij in zijn eigen artikel. Het is ook best een twijfelachtige verklaring.

Dat de gemengde wijk als emancipatiemotor niet werkt, is de afgelopen jaren al met veel onderzoek aangetoond. Soort zoekt soort en waar bijvoorbeeld de gemengde school om allerlei redenen nastrevenswaardig kan zijn, blijken zowel puur witte als diepzwarte scholen tot uitstekende schoolresultaten te kunnen komen.

De sociaaldemocratische droom van ‘verheffing’ door voorbeeldgedrag en perspectief is ten einde. Het neemt niet weg dat door de stadsvernieuwing tot en met de krachtwijken van Vogelaar, veel is verbeterd in de leefomstandigheden in wijken met een groot aandeel sociale huisvesting. Maar het sprookje van de gemengde buurt of wijk als beginpunt voor emancipatie, is uit. Jammer voor de verheffing en jammer voor de verheffers die een comfortabele ontsnapping aan de ongemakkelijkheid van ongelijkheid kwijt zijn.

Bij het al bestaande wetenschappelijk materiaal kwam in maart nog eens het promotieonderzoek van politiek socioloog Emily Miltenburg. Menging, zo concludeerde zij, brengt het gemiddeld inkomen in de wijk omhoog, maar dat heeft geen invloed op de economische positie van individuele bewoners. En nu voegt Nieuwenhuis zich in de rij met een onderzoek waaruit blijkt dat verhuizen naar een betere buurt zelfs negatief kan uitpakken voor het welbevinden van jongeren die eerder in een armere buurt woonden.

Beleidmakers hebben lang gedacht dat een meer gemengde omgeving met een hoger gemiddeld inkomen en minder verloedering emanciperend zou werken. Schoorvoetend komen ze daar onder druk van onderzoeksuitkomsten een beetje op terug. Met zijn hypothese van relatieve deprivatie, veronderstelt Nieuwenhuis dat ook de mensen die door goedbedoelende bestuurders in een betere buurt ‘geplaatst’ zijn in de emanciperende werking van een verhuizing zouden geloven. Daar zegt hij in zijn bewerking van CBS-data en Utrechts onderzoek naar het welbevinden van jongeren alleen niks over.

Als Nieuwenhuis toch vervolgonderzoek gaat doen, zou hij misschien eens kunnen kijken naar een begrip dat naast relatieve deprivatie ruim veertig jaar geleden ook weer heel populair was: vervreemding. Het woord bestond al eeuwen, maar bij Marx kreeg het een speciale betekenis. De mens was voor Marx een ‘maker’. Een wezen dat zichzelf realiseert in zijn werk. Door de arbeidsdeling kwam de mens los te staan van zijn product, raakte van zijn werk en van zichzelf vervreemd. Zoiets.

De neomarxisten zagen enkele decennia geleden ook vervreemding. Niet alleen op het gebied van de arbeid, maar ook op tal van andere terreinen. En in de specifieke context van jongeren met problemen in een nieuwe buurt, kan het ook nu een nuttige invalshoek zijn.

Ongelijkheid is overal in de samenleving. We zijn niet allemaal even getalenteerd, we verdienen niet hetzelfde (ook los van die talenten), krijgen niet evenveel waardering en de overheid verstrekt niet iedereen een even grote auto. We wonen ook niet allemaal even riant en niet in dezelfde buurten.

Nu horen we ondanks die verschillen met een paar Scandinavische landen tot de meest egalitaire samenlevingen van de wereld. Maar als het op wonen en buurten aankomt, grijpen we net iets harder in dan op andere terreinen om ongelijkheid weg te poetsen. Daar doen we aan socio-engineering. We creëren een schijngelijkheid van buren die niks met elkaar hebben en hopen dat de gedepriveerden zich aan de succesvollen zullen optrekken.

Dat doen ze dus niet of dat lukt niet. De nabijheid van succes, gezondheid en geluk (want dat gaat ook nog eens heel vaak samen) roept jaloezie op, maar of dat relatieve deprivatie is. Ik vermoed dat de kloof in cultuur, waarden en normen zo groot is dat de achterblijvers sociale stijging op de manier van de buren helemaal niet ambiëren. Maar twijfel over de eigen ankers is bij het verhuizen gezaaid en vooral de kinderen raken in de nieuwe buurt onthecht. Ze zijn vervreemd van hun leefomgeving.

Dit is geen pleidooi voor ‘blijf zitten waar je zit en verroer je niet’. Integendeel. Sociale mobiliteit is een belangrijke motor voor maatschappelijke vernieuwing. Het werkt alleen niet op commando, door ingrijpen van buitenaf. Het werkt als mensen kansen krijgen. De kans om zich los te maken uit knellende familie- en buurtbanden, zich te scholen en werk te vinden. De kans om wooncarrière te maken door te verhuizen naar een betere buurt. Of niet, want als gezegd: we krijgen niet hetzelfde mee en zijn niet even ambitieus. Ook daarom is het belangrijk dat er voldoende sociale huurwoningen blijven.

Anders dan Jaap Nieuwenhuis, denk ik niet dat ongelijkheid zelf het grote probleem is bij psychische klachten en gedragsproblemen van jongeren die naar een betere buurt verhuizen. Het gaat misschien eerder om de ‘uitverkiezing’, voor een betere buurt die het gezin los van eigen arbeid, ambitie of verdienste ten deel valt. De ontkenning van ongelijkheid – en de vervreemding als gevolg daarvan – zou ook een verklaring voor de problemen van deze jongeren kunnen zijn. Ik zeg ‘misschien’ en ‘zou kunnen’, want dat moet eerst maar eens worden onderzocht. Door wetenschappers als Nieuwenhuis bijvoorbeeld.

Bas van Horn
Tekst en advies over de leefomgeving

Deze blog staat sinds 23 mei 2017 op ROMagazine.nl