Genoegdoening voor een win(st)gewest?

De gevoelens van achterstelling in het Noorden zijn al minstens zo oud als het economisch en sociaal uit elkaar groeien van de Randstad en het Noorden gedurende de afgelopen eeuw. En omdat we in Nederland van de verdelende rechtvaardigheid zijn, wordt al ruim een halve eeuw gepoogd die ongelijkheid te bestrijden.

‘Wij voelen ons eindelijk gehoord en gezien door de conclusies van de parlementaire enquêtecommissie: “Groningers boven gas”. De wanhoop, machteloosheid, de scheuren in de ziel, huizen, monumenten, het wantrouwen, langslepende procedures, de angst en zorgen van kinderen; een ongekende tragedie nu vastgelegd, zwart op wit.’

Zo verklaren volksvertegenwoordigers en bestuurders van de Groninger gemeenten, de provincie en de waterschappen bijeen te Delfzijl op 8 maart 2023. Een verklaring die paginagroot in de kranten verschijnt. Een oproep aan de Tweede Kamer om een ‘ereschuld’ aan alle Groningers van vroeger, nu en later in te lossen. Dat is niet niks en gaat dan ook gepaard met een stevig eisenpakket.

Van Win(st)gewest naar Pronkjewail

Dat pakket begint met een praktische actielijst die het leed en de frustratie van gedupeerden van de gaswinningsproblematiek per direct moet oplossen. Daarnaast wordt compensatie geëist voor de ‘structurele achterstelling’ van het Noorden. Desgevraagd wil Commissaris van de Koning René Paas voor de camera wel bevestigen dat in feite een blanco cheque wordt bedongen. Zo moet Groningen, volgens de uitsmijter van de verklaring, ‘Van Win(st)gewest naar Pronkjewail’ groeien.

Nu is het zo dat de gevoelens van achterstelling in het Noorden al minstens zo oud zijn als het economisch en sociaal uit elkaar groeien van de Randstad en het Noorden gedurende de afgelopen eeuw. En omdat we in Nederland van de verdelende rechtvaardigheid zijn, wordt al ruim een halve eeuw gepoogd die ongelijkheid te bestrijden.

Achtereenvolgende kabinetten steunen het Noorden vanaf de vroege jaren zestig door spreiding van Rijksdiensten. Uitvoeringsorganisaties, het hoofdkantoor van de PTT en diverse defensietaken gaan van de Randstad naar Groningen en Friesland. Ook Limburg wordt niet vergeten, maar daar gaat het nu even niet over.

Meestribbelende managers en tegenstribbelende ambtenaren, maar vooral strenge rekenmeesters, verhinderen dat de spreiding een succes wordt. In 1981 wordt een definitieve verhuizing van de centrale directie van de PTT geraamd op 1.6 miljard gulden ofwel 540.000 gulden (€245.000) per arbeidsplaats.

Rotondes en lege bussen

Zo vergaat het ook de plannen voor snelle railverbindingen met het Noorden zoals de Zuiderzeespoorweg en minstens twee pogingen tot een Zuiderzeelijn. Nu wordt opnieuw gestreden voor een spoorontsluiting van het Noorden onder de naam Lelylijn. Bottom line is steeds: het Noorden ziet de winst, de rekenmeesters niet.

Er zijn al prima snelwegen, de intercity naar Groningen voldoet en cynici zeggen dat je met een nieuwe spoorlijn weliswaar sneller in het Noorden bent, maar er ook makkelijker weg komt. Dat kun je achterstelling van een win(st)gewest noemen of een reële inschatting van de potentie van dit soort maatregelen voor het Noorden.

De ‘structurele achterstelling’ die met ongelimiteerde miljarden moet worden gecompenseerd schiet behoorlijk door 

Bovendien heeft het Noorden – net als de rest van Nederland – geprofiteerd van de aardgasbaten in de vorm van onze welvaartstaatarrangementen en misschien nog iets meer van het overeind houden van kleine scholen, de aanleg van rondwegen en rotondes en het volgens dienstregeling laten rondrijden van lege bussen. Niet heel gek natuurlijk, als je erover nadenkt, maar de dunner bevolkte provincies geven meer geld uit per inwoner dan provincies die dichter bevolkt zijn.

Langzaam terugkerend vertrouwen

Er gaat niks af van de terechte frustratie over het institutioneel wantrouwen en het juridisch- en administratief gechicaneer door de Rijksoverheid in de behandeling van gaswinningsgedupeerden. Maar ‘structurele achterstelling’ die met ongelimiteerde miljarden moet worden gecompenseerd schiet behoorlijk door. Het getuigt ook niet erg van vertrouwen in eigen kunnen als alleen miljarden uit de schatkist het Noorden zouden kunnen redden.

Gelukkig zien huizenkopers, ook in het aardbevingsgebied van Groningen, het zonniger in. Ook daar is de woningmarkt krap en stegen de prijzen tot en met het tweede kwartaal van vorig jaar, aldus het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Een makelaar uit Winsum zei daarover in de krant: ‘Tien jaar geleden was de stemming: je verkoopt je huis hier nooit meer.  Naarmate meer bekend werd over allerhande regelingen en subsidies kwam het vertrouwen weer langzaam terug.’

Deze column werd op 16 maart 2023 geplaatst bij romagazine.nl

Zij van WC-Eend stribbelt tegen

Architecten werpen zich op als hoeders van ruimtelijke kwaliteit. Zonder hen en als deskundigen en fixers in het woud van regels en ambtelijke rituelen ben je als bewoner nergens. Erg genoeg als dit waar is, maar dan weten we ook waar we het probleem moeten aanpakken. Niet met meer architecten, maar bij het getrut met bestemmingsplannen, welstand, duurzaamheidsladders, participatie- en bezwaarprocedures.

Op de opiniepagina van de Volkskrant verscheen onlangs een schaamteloos staaltje ‘Wij van WC-Eend adviseren: WC-Eend’. Dianne Maas-Flim, bouwmeester versterking van de gemeente Groningen en architect/eigenaar van Mint architecten, mocht paginagroot uitleggen waarom de versterkings- en vernieuwingsopgave in het Groninger aardbevingsgebied niet kan zonder architecten. Alles is heel ingewikkeld, vraagt maatwerk en moet recht doen aan de altijd unieke cultuurhistorische context. Zonder architecten komt er niks van terecht of alleen maar lelijkheid waar we later spijt van krijgen. Zou het?

Het lijkt er meer op dat deze beroepsgroep – gesteund door regels en ambtelijke routines – de deur gesloten probeert te houden voor lieden van buiten hun gilde die wel tempo kunnen en willen maken. Minder regels en doorbreken van ambtelijke routines maakt ruimte voor partijen die snel, duurzaam en bevingsbestendig bouwen zonder tussenkomst van architecten. Daar heeft niet alleen Groningen wat aan, maar ook de rest van het land waar grote behoefte is aan snel op te leveren – al dan niet herplaatsbare – wooneenheden zonder te veel stikstofuitstoot.

Dianne Maas-Flim vertelt hoe zij het in haar dubbelrol ernstig mis ziet gaan. Hoe bewoners klem komen, de ziel van dorpen teloorgaat en gebieden hun identiteit verliezen. Wat is er loos? De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) probeert vaart te maken en verwijst bewoners met een versterkingsbudget niet naar een architect, maar naar een aannemer. Schande!

Geen architect, maar aannemer: schande! 

Die aannemers weten niks van bestemmingsplannen, welstand, archeologie, cultuurhistorie en oeroude cultuurlandschappen, maar kunnen van een cataloguswoning wel precies vertellen wat het gaat kosten en of het in het budget zal passen. U voelt wel hoe die keuze gaat uitvallen. Zeker omdat architecten van al die dingen buiten het gebouw ook niks weten, maar dat wel op kosten van de koper willen (laten) onderzoeken. Exit argument voor inschakeling van architecten.

Dan de bijzondere cultuurhistorische context. Het klopt dat er veel Romaanse kerkjes in Groningen zijn en dat vroegmiddeleeuwse kloosterorden de eersten waren om de barre slikken en schorren te bedijken en in cultuur te brengen. Dan hebben we het dus over de eindeloze aardappel- en bietenvelden met daarin de, volgens Maas-Flim, ‘dorpen vol karakter’.

Nu kennen we de Groningse herenboerderijen en de statige villa’s van renteniers en hoogmogenden van eertijds, maar in de dorpen is het toch vaak een treurige aaneenschakeling van enkelsteenswoningen, voormalige winkel- en bedrijfspanden.

Ik herinner mij een verblijf van vierentwintig uur voor de gesloten spoorbrug in Bad Nieuweschans. Het dorp dat in haar radeloosheid probeerde een kuuroord te worden en er nog niet aan lijkt te willen dat ook dit plan is mislukt. Tot zo ver de ‘karaktervolle dorpen’.

Nu betoogt Maas-Flim dat nieuwbouw en versterking vastlopen omdat procedures en ambtelijke eisen niet zijn gevolgd. Je zou zeggen dat er dan dus ook geen probleem is met door aannemers geplaatste witte schimmel uit de catalogus. Het is van tweeën een. Of het landschap is vernield of er is nog niks gebeurd. Anyway, Maas-Flim werpt zich op als hoeder van veiligheid, duurzaamheid en welstand van de versterkingsopgave. Zonder haar en haar vakgenoten als deskundigen en fixers in het woud van regels en ambtelijke rituelen ben je als bewoner nergens.

Er is niks mis met prefab- en catalogusbouw, met tijdelijkheid en flexibiliteit 

Erg genoeg als dit waar is, maar dan weten we ook waar we het probleem moeten aanpakken. Bij het getrut met bestemmingsplannen, welstand, duurzaamheidsladders, participatie- en bezwaarprocedures. Met hindernissen die niet uit wetgeving voortvloeien, maar uit bestuurlijke- en ambtelijke starheid. Daar besloten we vijftien jaar geleden een Omgevingswet voor te maken, maar dat is een ander verhaal.

Jos Feijtel, bestuurlijk aanjager Woningbouw, heeft de mogelijkheden voor versnelling binnen de kaders van de huidige wetgeving onlangs nog eens op een rijtje gezet. Die versnelling is niet alleen nodig om de versterkingsopgave in Groningen vaart te geven. Ook om vastlopende woningbouwprojecten elders vlot te trekken. Om cataloguswoningen en het plaatsen van tijdelijke of flexibele woningen makkelijker te maken. Want er is niks mis met prefab- en catalogusbouw, met tijdelijkheid en flexibiliteit.

Kwaliteit, duurzaamheid en de urgente vraag van de klant van dit moment kun je er prima mee bedienen. Als we daar op enig moment anders over gaan denken, kan het roer eenvoudig om. Dat versneld bouwen herkenbaar zal blijven in het landschap en de dorpsaanzichten is evident. Het zal ons herinneren aan een tijd waarin we met grote woningnood te kampen hadden, tegenstribbelende gevestigde belangen weerstonden en een krachtig antwoord gaven op een groot maatschappelijk vraagstuk.

Deze column verscheen op 10 februari 2023 bij romagazine.nl

Rijkdom, ruimtebeslag en rechtvaardigheid

Rijke mensen nemen letterlijk en figuurlijk meer ruimte in dan arme mensen. Letterlijk als het gaat om het ruimtebeslag van hun bezit en bezigheden. Denk aan grote huizen, boten, auto’s, vakanties, (zaken)reizen en spullen in het algemeen. Figuurlijk in de zin van ecofootprint, macht, invloed en zelfmanifestatie. Begrenzen van rijkdom is daarmee relevant voor ruimte en milieu, maar ook voor het bestrijden van tweedeling en polarisatie en het bevorderen van rechtvaardigheid. Doen dus?

Onvrede over ongelijkheid is van alle tijden, maar om het overzichtelijk te houden begin ik hier bij de film Wall Street (1987) waarin Michael Douglas schittert als de corporate raider die staat voor het ongebreidelde kapitalisme: ‘Greed is Good’.

Na de eeuwwisseling was er de Franse econoom Thomas Piketty die uitlegde hoe de rijken met hun belegd vermogen steeds rijker werden en de werkenden steeds armer. Daarnaast had je het strovuur van de Occupy-beweging dat zich vanuit Wall Street kortstondig over de wereld verspreidde, met dank aan de mediagenieke Guy Fawkes-maskers.

Meer recent stal Rutger Bregman de show op het World Economic Forum in Davos door de regeringsleiders en superrijken voor te houden dat het over belasting betalen zou moeten gaan en niet over filantropie. Sander Schimmelpenninck, zelf telg uit een familie van oud geld, hield zijn ouders op televisie even ongemakkelijk als aandoenlijk voor dat het erfrecht zou moeten worden aangepast om de kansengelijkheid te bevorderen.

Overvloed en onbehagen

Allemaal pleidooien voor eerlijker inkomens-, vermogens- en erfbelasting om de ongelijkheid in ons land te bestrijden. En in dat rijtje hebben zich vanuit filosofische hoek nu de ‘limitisten’ gevoegd.  Zij menen de grens tussen rijk en té rijk te kunnen bepalen. Het soort rijk dat niets mee toevoegt aan de rijkdom van het rijk zijn en dus afgeroomd zou moeten worden ten bate van de minderbedeelden.

Grappig dat deze pleidooien vaak vanuit de bevoorrechte klassen komen en soms – zoals in het geval van Schimmelpenninck – zelfs uit kringen van het oude geld. Het sluit aan bij een fenomeen dat door de Britse historicus Simon Schama zo treffend werd beschreven in zijn boek ‘Overvloed en onbehagen’. De worsteling van de steenrijke Hollandse kooplieden in de Gouden Eeuw met hun welstand en Calvinistische geloofsovertuiging.

Je kunt je afvragen of de limitisten en egalitaristen niet ten onrechte uitgaan van een ‘zero sum game’. Want gaat exorbitante rijkdom wel steeds ten koste van de minderbedeelden? Zijn die pleidooien niet eerder ingegeven door rechtvaardigheidsgevoel, onbehagen of jaloezie?

De Eigendom

Hoe het ook zij, de voorstellen raken aan het idee van de eigendom. En dat idee wordt niet alleen gekoesterd door bezitters. Ook wie geen nagel heeft om aan zijn kont te krabben, hecht aan het mijn en dijn en de overdraagbaarheid daarvan.

Familie, traditie en ‘de kinderen nog iets willen geven’. Beperking daarvan stuit op wantrouwen, ook als er niets te duchten valt omdat het over te dragen bezit ruimschoots valt onder de belastingvrije voet. Juist dan misschien omdat de overheid er vaak niet goed op staat en goedbedoelde ideeën voor herschikking van welvaart moeiteloos belanden in het rijtje van zaken die ‘ze’ ons afpakken.

Misschien moeten we niet alles met groen en duurzaam willen oplossen 

Wie de ongelijkheid wil bestrijden begint beter aan de andere kant. Door beter loon te eisen nu de inflatie hoog en de arbeidsmarkt krap is. En met hogere minimumuitkeringen, burgerdividend of hoe je het noemen wilt. Hoeveel daarvan door extra belasting van de rijken en grootbedrijven bij elkaar gebracht moet worden, is dan een zaak van druk zetten voor werknemersbelangen, techniek en politieke wil.

Van die politieke wil moeten we misschien niet te hoge verwachtingen koesteren. Onder andere door de coronacrisis en de compensaties voor energieprijsstijging, vliegt het overheidsgeld toch al de kas uit terwijl dat geld niet meer gratis is. Bovendien gaat de energietransitie de overheid en burgers nog veel geld kosten. Het zal de kansen op herverdeling van welvaart via de overheid niet vergroten, terwijl de onvrede over de ongelijkheid verder groeit.

Voor de publiekseconoom Barbara Baarsma en de haren zijn hier geen dilemma’s. Zij vergroot eenvoudig de taart met Groene Groei – dat wil zeggen economische groei op smaak gebracht met duurzaamheid, gerechtigheid en toekomstvisie – snijdt eerlijke puntjes af voor iedereen en heft de ongelijkheid op. Voor ruimtebeslag en milieu reken ik ons ook in dit ‘Haarlemmerolie-scenario’ niet meteen rijk, maar misschien moeten we niet alles met groen en duurzaam willen oplossen.

Bunkerdisco en weerbaarheid

Een paar weken geleden was ik te gast bij een bijeenkomst van de Veerstichting. Een club die het studerend kroost van onze maatschappelijke- en bestuurlijke elite voorbereidt op het – te zijner tijd – overnemen van het stokje. Het thema was de toekomst van macht en gezag. Een van de sprekers, een kolonel in hemdsmouwen, somde alle misrekeningen van Poetin op en gaf hem nog enkele weken, maanden hooguit. Niet per se geruststellend die ‘winning mood’. De winter is nog maar nauwelijks begonnen en een kat in het nauw maakt rare sprongen.

De staatsveiligheid is niet direct een zaak van decentraal bestuur en de ruimtelijke ordening op lokaal niveau. De bescherming bevolking misschien wel, zeker als de rijksoverheid het laat afweten.

In de Scandinavische landen is burgerweerbaarheid al decennialang een ding. De Finnen leren hun kinderen survivaltechnieken en geven ze EHBO-cursussen. De Noren en de Zweden zijn alert en oproepbaar voor wat daar ‘Total Defence’ heet. Wat de Zweden ook doen: het uit de mottenballen halen van de schuilkelders die kort na het instorten van de Sovjet-Unie zijn opgeheven.

Wij doen daar allemaal niet aan. We leven nog een beetje in het post-BB (Bescherming Bevolking) tijdperk. Het begon in 1961, hartje Koude Oorlog, toen Harry Mulisch zijn pamflet ‘Wenken voor de bescherming van uw gezin en uzelf tijdens de jongste dag’ uitbracht. Een sneer naar de illusie die de BB zou hebben gecreëerd dat een atoomaanval onder de eettafel te overleven zou zijn.

Krijgsmacht terug, burgerveiligheid niet

Later gingen we tegen elkaar opbieden in manieren om via S5 – psychische ongeschikt – onder de dienstplicht uit te komen. Tegen de tijd dat ik aan de beurt was, had al lang in de krant gestaan dat mijn lichting niet opgeroepen zou worden. Daarna hoefde niemand meer voor zijn nummer op te komen.

In een mengeling van pacifisme (‘make love, not war’) en fatalisme (‘als de bom valt gaan we er toch allemaal aan’) raakte defensie en weerbaarheid in het slop. Onder druk van geopolitieke verschuivingen en een terugtrekkende VS mocht defensie de laatste jaren weer een beetje meedoen. Sinds de annexatie van de Krim en de inval in Oekraïne door Rusland is de krijgsmacht weer helemaal terug. Maar de bescherming en de georganiseerde weerbaarheid van de bevolking staat nog altijd niet op het lijstje bij het kabinet.

Bunkerclubs en parkeergarages

De grote steden en hun burgemeesters – ook in ons land – claimen een belangrijke rol bij de voorbereiding op klimaatverandering en het behoud van biodiversiteit. Ze gaan voorop in de strijd tegen erosie van de democratie en ondermijning. Waarom dan geen inzet voor de burgerweerbaarheid en -veiligheid?

In Den Haag, stad van vrede en recht, stelde de grootste oppositiepartij onlangs voor om de te bouwen parkeergarages – nodig om de hoge parkeerdruk in de groeiende stad tegen te gaan – bij calamiteiten ook te laten dienen als schuilplaats. Het kan verkeren, want nog maar zes jaar geleden pleitte dezelfde partij ervoor om schuilkelders in de binnenstad open te stellen voor horecaondernemers die het sukkelende nachtleven van Den Haag nieuw leven in zouden blazen met bunkerclubs.

Geen totale Kladderadatsch

Het voorstel van Hart voor Den Haag van begin december was een reactie op de uitspraak van Pieter-Jaap Aalbersberg, de nationale coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. Die zei laatst dat Nederlanders zich beter moeten voorbereiden op een eventuele ramp. Openbare schuilkelders om zichzelf in veiligheid te brengen, krijgen ze daarvoor niet van de coördinator.

Wellicht heeft Aalbersberg nog een beetje last van het fatalistische post-BB syndroom of heeft hij redenen die wij niet kennen om niks in schuilkelders te zien. Feit blijft dat de oorlog in Oekraïne laat zien dat schuilkelders nuttig zijn in een hedendaagse oorlog, en dus in de voorbereiding daarop.

We wennen al een beetje aan het idee dat de inzet van kernwapens niet de totale Kladderadatsch hoeft te betekenen. Bij tactische inzet is schuilen onder de keukentafel, maar liever in een bunker of parkeergarage, misschien zo gek nog niet. En als de rijksoverheid er niks in ziet, dan ontslaat dat lokale en regionale overheden nog niet van de plicht om zelf te bekijken hoe het de weerbaarheid en veiligheid van de eigen inwoners kan versterken.

woonwagen- en woonbootbewoners

De jongste aanwinsten op de inventarislijst Immaterieel Erfgoed Nederland zijn weer bekend gemaakt. Zoals gebruikelijk gaf dat aanleiding tot Voskuijliaanse beschrijvingen in de media. Niet van de rituelen rond de nageboorte van het paard of de vorm van de dorsvlegel als indicatie van cultuurgrenzen, zoals in Het Bureau te lezen viel.

Wel van aard en wezen van de Indische rijsttafeltraditie, het Molukse slurpgerecht Papeda en het wonen op het water in Nederland. Op dat laatste sloeg ik aan, want ik ben een getogen woonbootbewoner. Mijn ouders waren Amsterdamse woningnoodemigranten. Met een vleugje avonturiersbloed, dat wel. Zij ontvluchtten een bovenwoning in de Vespuccistraat in Amsterdam-West om een klein bootje zonder stroom of water te betrekken in Amsterdam-Noord.

Toen ik geboren moest worden, trokken mijn ouders tijdelijk in bij mijn grootouders van moederskant. En het was al niet ruim in de woning aan de Kometensingel tegenover de NDSM-scheepswerf. Een opgebouwde tjalk in de Beemsterringvaart nabij Purmerend bleek beter geschikt om een gezin te huisvesten. Er was een officiële ligplaats, een watertappunt en elektriciteit die via een doorhangende draad vanuit een houten paal op de dijk aan boord kwam. Ik zie de monteur nog zo met zijn stijgijzers in de paal klimmen voor een reparatie.

Tot zo ver past het verhaal naadloos in het vertoog waarbij ontwikkelingen in de binnenvaart en de woningnood aan elkaar gekoppeld worden. Een verouderd schip bleef liggen in doodlopend water met het bejaarde schippersechtpaar als sedentaire bewoners. Of het werd verkocht aan armlastige slachtoffers van de woningnood die er een woning in timmerden en ergens officieel of officieus ligplaats kozen.

Gevaarlijke ‘onmaatschappelijken’

Wat weinig aandacht krijgt in de publiciteit rond de lijst van het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland is het feit dat er in ons land altijd op het water is gewoond. En dan vooral door rondtrekkende lieden. Losse arbeiders die hun schuitje afmeerden bij het werk aan te graven kanalen of sluiswerken. Colporteurs zonder vaste woon- of verblijfplaats, ‘reizigers’ en kermisklanten die het in een huis niet uithielden. Mensen met een verleden waardoor ze aan de rand van de samenleving waren beland. Woonbootbewoners vielen dan ook samen met woonwagenbewoners onder één wet.

En niet alleen de wet schoor ze over één kam. Ook de ‘burgers’ in de huizen van de dorpen en steden deden dat. Ik mocht bij sommige vriendjes van school niet over de vloer komen, want met zo’n kind van de dijk wist je maar nooit. Dat er ondertussen ook hippies aan de dijk kwamen wonen, hielp niet. Hun schepen en opstallen waren net zo bouwvallig als die van sommige ‘oorspronkelijke’ bewoners, maar dan schaamtelozer en kleurrijker.

Bij een ontruimingsactie tegen illegale schuurtjes en tuinen van de bootbewoners bleek de lokale overheid nog niet gewonnen voor het idee van de ‘zwakken in de samenleving’. De oproerige bootbewoners werden nog ouderwets als gevaarlijke ‘onmaatschappelijken’ met cordons van politie van de buitenwereld afgeschermd, terwijl op een patrouillerend politiebootje met karabijnen gewapende schutters een oogje in het zeil hielden.

Gentrificatie en grindtegels

Een tijdlang leken veel gemeenten een uitsterfbeleid voor woonschepen te voeren zoals dat ook was ingezet voor woonwagenbewoners die vanuit hun woonwagenkampen moeilijk integreerden en dus richting ‘burgerwoning’ werden bewogen. Een strategie van lange adem waartoe de meeste besturen niet in staat bleken. Niet heel veel later deed de jaren zeventig-variant van de gentrificatie zijn intrede in de wereld van het waterwonen. Betonnen arken vervingen de voormalige bedrijfsschepen en de grindtegel dook op in steeds keuriger tuintjes aan de wal.

Ook de culturele verhoudingen tussen walbewoners en bootbewoners gingen schuiven. Met de echte hippies als kwartiermakers verschenen artistiek angehauchte middeninkomens in de watergemeenschappen. Mensen met een grote mond, die wel de taal van de overheid begrepen en spraken. Zij kwamen steeds vaker georganiseerd op voor hun belangen.

Dat leidde overigens niet tot een duidelijker juridisch positie van het waterwonen. Of een roerend goed een echte woning kon zijn bleef omstreden. Met welke vergunningen waar en voor hoe lang een ligplaats legaal ingenomen kon worden, was op veel plaatsen ook niet helder. En dat gold dan ook voor de waarde van het schip of de ark, want zonder ligplaats was die waarde niet groot. Nog een wonder dat meerdere banken lange tijd hypotheken voor woonarken verstrekten. Blijkbaar had men daar minder last van koudwatervrees.

Nieuwe rafelranden

Zoals wel vaker lossen de problemen zichzelf grotendeels op of worden van de weeromstuit een voordeel. Aanhoudende woningkrapte, bravere bewoners en een verbeterd imago maken het waterwonen voor nieuwe groepen aantrekkelijk. Gemeenten ontdekken dat waterkavels een aanvulling kunnen zijn op het bouwpotentieel en dat ze op gewilde plekken evenveel kunnen opbrengen als grondkavels aan de wal. Maar dan met minder kosten voor het bouwrijp maken en de ontsluiting.

Ook het klimaat is vaak een argument voor waterwonen. Want wie drijft, komt niet onder water te staan. Of dat gebeurt wel, maar dat ligt dan aan een te zware opbouw of een slechte financiering omdat inmiddels nog maar een enkele bank hypotheken voor arken verstrekt. Het is ze te ingewikkeld en te lastig te standaardiseren. Kennelijk zijn er genoeg mensen die ondanks deze belemmering een waterwoning kunnen en willen kopen. Ook als de woningmarkt terugvalt, lijken er geen redenen meer waarom dat het waterwonen extra zou treffen. Het water is dus geen wijkplaats meer en zal dat ook niet worden.

Nu de 900.000 woningen van Hugo de Jonge nog wel even op zich zullen laten wachten, moeten woningzoekenden op zoek naar nieuwe rafelranden. Het kraken komt alweer een beetje terug en ons land telt veel vakantiewoningen van beleggende boomers die prima permanent te bewonen zijn.

Deze column verscheen op 18 november 2022 bij ROMagazine.nl

Dwingende ambtenaren

Meer dan achthonderd Amsterdamse ambtenaren ondertekenden inmiddels een merkwaardige brandbrief. Een opstel waarin zij het stadsbestuur oproepen tot aangescherpte en versnelde klimaatmaatregelen. De ambitie reikt niet ver genoeg en het beleid heeft te weinig prioriteit. ‘Dit doet geen recht aan wat Amsterdamse burgers mogen verlangen’, stellen zij dramatisch. Mij lijkt dat die burgers juist iets anders van hun stadsbestuur mogen verlangen.

Waar ambtenaren neutrale uitvoerders van beleid zouden moeten zijn, ontpoppen zij zich hier als klimaatactivistische burgers en -ambtenaren tegelijk. Want, zo stellen zij, wij en de onzen leven in en rond Amsterdam en lopen daar gevaar (zou het buiten de stadsgrenzen meevallen?). Bovendien kunnen zij de huidige praktijk van het beleid niet verenigen met hun ambtseed. Dat is nogal wat, maar kennelijk geen aanleiding tot hongerstakingen of principiële werkweigering.

Het gaat dan ook niet om ambtenaren die zich tegen de koers van het stadsbestuur keren. Dan was de reactie op de brandbrief waarschijnlijk aanzienlijk minder mild geweest. Het gaat hier om een oproep tot intensivering en versnelling van dat beleid. Dat komt het bestuur niet slecht uit, want het kan wel wat ‘buitenparlementaire steun’ gebruiken bij het forceren van doorbraken in de impasses rond de plaatsing van windmolens en het doorzetten van de aardgasvrije wijken.

Een draaistoel om een lamp in te draaien 

De activisten doen een beroep op de zorgplicht die zij samen met het stadsbestuur hebben voor de veiligheid en het welbevinden van de Amsterdammers. Maar als het gaat om de staat van het klimaat, doet het al dan niet halen van de stedelijke ambities er weinig toe. Daarmee bevindt de brandbrief zich in het domein van de symbolische acties, terwijl bestuur en ambtenarij juist een taak hebben in de echte wereld.

Waar het klimaat temmen om de stad te redden zoiets is als een draaistoel gebruiken om een lamp in te draaien, zou een stevig pakket klimaatadaptatiemaatregelen wel degelijk zoden aan de dijk kunnen zetten om de stad klimaatveiliger te maken. Klassieke maatregelen als het versterken van dijken, gemalen en afwateringen, aanleggen van en breed communiceren over vluchtwegen, maar ook het aanleggen van waterbergingen, wadi’s en sedumdaken. Van de inspanningen die op dat vlak worden getroost, horen we weinig.

Een dubieuze actie om het bestuur onder druk te zetten bij lastige dilemma’s 

Dit alles maakt de brandbrief een dubieuze actie om het bestuur onder druk te zetten bij lastige dilemma’s. De plaatsing van enorme windmolens nabij bewoond gebied is met reden omstreden. De weinig duurzame stadsverwarming (want afhankelijk van restwarmte) als alternatief voor de transitiebrandstof aardgas collectiviseert de basisbehoefte van burgers aan warmte. Een deel van de ambtenarij wil het stadsbestuur kennelijk dwingen hierover niet in een reëel gesprek met bewoners te gaan, maar de ingeslagen weg door te drukken en te intensiveren.

Deze column verscheen bij ROMagazine.nl op 3-11-2022

Blikjesroof

Ik sprak op het feestje met de criminoloog die vertelde dat een student bij hem onderzoek doet naar ‘blikjesroof’. Een fenomeen waarbij stadse scooterjeugd het omliggende platteland afstruint om de blikjes te legen die naïeve plattelanders bij hun groente-, fruit- en eieren- stalletjes aan de weg zetten. Het frame lag al helemaal klaar, aan de student nog slechts de taak het in te kleuren met wat interviews en data.

Op het pastorale platteland zouden boeren al sinds mensenheugenis niet alleen een touwtje uit de brievenbus laten hangen, maar ook kraampjes met verse producten inrichten met een blikje erbij om het geld in te doen. Dat gaf zelden problemen tot ‘jongeren’ uit de stad op rooftocht gingen. Kom er maar in student, met je interviews en data.

Maar die kraampjes zijn eigenlijk een heel recent verschijnsel. Ze stammen van ruim na de wederopbouw. De bakker en de groenteboer kwamen niet langer aan huis en winkeliers kregen steeds meer concurrentie van de supermarkt. Die verandering gaf onrust en een gevoel van verlies, kan ik rustig postuleren want ik ben geen wetenschapper.  

Het was ook de tijd van ‘terug naar de natuur’ en de opkomende milieubeweging. De kraampjes werden een uiting van het verzet tegen de voedselindustrie, de supermarkt, het consumentisme en een hang naar puur en sober. Het leerstuk van de ‘korte ketens’ is daar recent nog bijgekomen. Een duurzaamheidsidee dat naadloos aansluit bij de neiging ons terug te trekken achter de dijken.

Voedingsmiddelen rechtstreeks van de boer hebben onze sympathie, en alles wat er bij hoort ook 

Alles wat mechanisatie en rationalisatie gebracht hadden, werd in de vroege jaren zeventig verdacht. Machines, kunstmest en bestrijdingsmiddelen – die maakten dat we meer produceerden dan we op konden (nooit meer honger!) en ouder werden dan ooit daarvoor – waren opeens niet meer oké.

De producten van de voedingsmiddelenindustrie die gezorgd hadden voor constante kwaliteit, een eerlijk gewicht en hygiënische langhoudbaarheid, stonden voortaan te kijk als ongezond pakjes- en blikvoer dat zoveel mogelijk gemeden moest worden.

Alles dat de verworvenheden van moderne landbouw en veeteelt ontkende, had voortaan onze sympathie. Voedingsmiddelen rechtstreeks ‘van de boer’. Ambachtelijke boter, kaas en eieren. Producten zonder E-nummers (onder andere conserveermiddelen). We gingen graag meer betalen voor minder gegarandeerde kwaliteit, twijfelachtige houdbaarheid en smoezelige bruinpapieren verpakkingen.

Destijds al bracht de cabaretier Paul van Vliet een calculerende boer op de planken. Een boerenslimme agrariër die inspeelt op de romantische verlangens die stadsmensen op het platteland projecteren. Het mocht niet baten.

Als stadse jongeren al meer dan eerder (welk eerder?) blikjes zouden roven in het ommeland, dan is dat in de eerste plaats omdat die blikjes nu bestaan en vroeger niet. Als het platteland daarop verongelijkt kraampjes en blikjes verwijdert, dan is daar weinig aan verloren. De bulk van onze boodschappen waren we stiekem toch altijd al bij de supermarkt blijven doen.

Deze column verscheen op 14 oktober 2022 op Romagazine.nl

Over de rand kijken

Een jaar of twintig geleden begon ik bij VROM in het veld van ruimtelijke ordening en milieu. Aan de communicatiekant, niet als inhoudelijk deskundige. Laat dat gezegd zijn. Het klimaat was ook toen hot. Excuus voor de woordspeling. De klok stond op vijf voor twaalf en is daar tot zeer recent op blijven staan. Dat moeten we nu bezuren.

‘Als we nu niets doen, dan…’ Niets minder dan een grote maatschappelijke omwenteling moest redding brengen en tot die tijd hielpen alle kleine beetjes. Die kleine beetjes gingen bij voorkeur over minderen. Minder consumeren, minder rijden, stoken en uitstoten (mitigatie). Je voorbereiden op klimaatverandering en de gevolgen daarvan (adaptatie), was minder sexy. Dat gold toch een beetje als (misplaatst) ingenieursoptimisme of defaitisme over de kansen van de groene toekomst.

Stapjes naar een groene toekomst 

De kleine beetjes moesten het liefst naar de natuurlijke stip op de horizon wijzen. Dus veel aandacht voor recycling, circulaire economie, windmolens en zonnepanelen. En als we dan toch gingen adapteren, dan met het aanleggen van wadi’s in woonwijken, bomen planten, ruimte voor de rivier en het weer kromtrekken van gekanaliseerde beeklopen. Alles om ons leven weer ‘dichter bij de natuur en de elementen’ te brengen.

Dijkverhogingen, extra gemalen en nieuwe sluizen waren meer voor Rijkswaterstaat en later – toen rechtse daadkracht hip werd en Rotterdam stadsmariniers kreeg – voor de Deltacommissaris en zijn nieuwe Deltaplannen. Kernenergie en opties zoals geo-engineering bleven taboe. Want het afval en gevaarlijk sleutelen aan weersystemen, maar eigenlijk omdat deze opties de gezochte maatschappelijke omwenteling minder urgent zouden kunnen maken.

Als het ging over de gevolgen van klimaatverandering, dan lagen die ver van ons bed – verdrogend Afrika, de atollen in de Stille Oceaan en hun gemeenschappen – of in de toekomst na de anderhalve graad opwarming, in de vorm van een gevaarlijke zeespiegelstijging, wispelturig weer, misoogsten, migratiestromen. Preciezer over de rand kijken, naar praktische gevolgen voor onze samenleving deden we veel minder.

Put your money where your mouth is 

Inmiddels lijkt het erop dat het allemaal wat sneller gaat dan voorzien. Het verhaal van ‘als we nu niets doen dan …’ – narratief moet je zeggen – dat ons moest aanzetten tot een grote ommekeer, voldoet niet meer. De klok is versprongen en we zijn daar niet goed op voorbereidt. Onverwachte overstromingen in lieflijke berg- en beekdalen, de Rijn die zo laag staat dat de aanvoer van zand en grind voor de bouw stilvalt, dreigend gebrek aan koelwater voor industrie en energiecentrales.

Klimaatverandering is natuurlijk niet de schuld van de mensen die al een halve eeuw roepen dat het roer om moet. Maar dat we zo lang het accent zijn blijven leggen op het spoor van dure en nauwelijks meetbaar effectieve mitigatie en veel minder op nuchtere adaptatie – put your money where your mouth is – dat heeft wel degelijk te maken met het frame waarin de omgang met klimaatverandering lang gestaan heeft. Dat verandert nu, maar als gezegd: wat laat.

Deze column werd bij Romagazine.nl geplaatst op 26-8-2022

Groei als gegeven

Er komt een staatscommissie voor advies over de gevolgen van de bevolkingsgroei in de komende dertig jaar. Een groei die, afhankelijk van het gekozen scenario, kan leiden tot 20 miljoen inwoners in 2050. De commissie gaat verschillende scenario’s doorrekenen, aangeven wat de effecten zijn en welk beleid de regering daarop kan maken. Vooral dat laatste is interessant, want bevolkingsgroei en hoe daarmee om te gaan is niet alleen een technische- maar vooral een politieke kwestie. En dat geldt ook op lokaal niveau.

De bevolkingsgroei zal goeddeels in de grote steden neerslaan, dus ook de steden bereiden zich voor. Ieder met eigen analyses en antwoorden, want de steden verschillen onderling nogal. Den Haag verwacht bijvoorbeeld tot 2030 met 10 procent te groeien tot 600.000 inwoners met een uitloop tot mogelijk 630.000 inwoners richting 2040.

Dat mag niet heel spectaculair klinken, maar de stad is sterk gebonden aan de huidige grenzen. Aan een kant de zee en beschermd (duin) gebied, aan de andere zijden de drukke Zuid-Hollandse regio. Meer woningen betekent hier meer hoogbouw en verdichting, terwijl de leefbaarheid op een aantal plekken nu al onder druk staat. Mensen klagen over overbewoning, afval naast de bakken, opgebroken straten en parkeerproblemen. Ook zorg, onderwijs en andere voorzieningen hebben of krijgen te maken met de gevolgen van bevolkingsgroei.

Een eerlijk verhaal

Om de inwoners van Den Haag betrokken te houden of te krijgen bij de ontwikkelingen in de stad, wil de gemeente niet alleen helder communiceren over gemaakte keuzes, maar ook over de dilemma’s en de afwegingen die aan de keuzes voorafgaan. Meer woningen in hoogbouw tegenover aantasting stadsgezicht, schaduw en wind. Verdichting versus groen en publieke ruimte. Meer mobiliteit met OV en fiets of de auto voor de deur.

Een eerlijk verhaal over keuzes waarin niet iedereen altijd zijn zin krijgt. Of een nieuw stadsbestuur – van waarschijnlijk dezelfde coalitiepartijen als nu – daarmee weg zal blijven komen is de vraag. De onvrede in de stad wordt door de oppositie effectief gemobiliseerd en dat zal onder het nieuwe college niet anders zijn. Naast bezwaren tegen de groei die in belangrijke mate van weinig kansrijke migranten komt en neerdaalt in wijken als Laak waar het toch al niet makkelijk is, spelen ook andere sentimenten een rol.

Hardnekkige kleinsteedse idylle

Den Haag is een dorp (nooit stadsrechten gekregen) en koestert de kleinsteedse idylle van een rustige en voorname plaats. Op andere plekken in de sterk gesegregeerde stad weten ze dat die idylle niet bestaat. Daar willen ze oplossingen voor hun dagelijkse problemen. Geen ontwikkelingen die de problemen in hun ogen juist verergeren. Aan beide kanten is aan groei helemaal geen behoefte. Dat kun je met cijfers en statistieken in de hand onrealistisch vinden, maar het is wel een groeiend politiek feit.

Deze column verscheen op 3 augustus 2022 op Romagazine.nl

Het gelijk van de zwemsteiger

Het water van Nederland scoort het slechtst van Europa, aldus de nieuwste Europese ranglijst. Alles wordt minder, Moeder Aarde weent. Is het heus? Welnee, ons water is schoner dan het lang is geweest.

Wie destijds onze toenmalige kroonprinses Máxima voor het goede doel een baantje in een Amsterdamse gracht zag trekken en nu de krant opensloeg, moet even de wenkbrauwen hebben opgetrokken. Huh? Steeds meer stadse zwemplekken en toch vies water? 

Dat kan niet en het is ook niet zo. Na eerder klakkeloos alarmerende berichten van Natuur & Milieu te hebben overgenomen, dringt in de kranten nu het hele verhaal door. 

We hebben ons met groene verf in een hoek gekwast waar stikstof-achtige lockdowns dreigen

Als altijd heeft gidsland Nederland aangedrongen op een strenge Europese Richtlijn ( Kaderrichtlijn Water) en zelf voor een heel precieze vertaling in Nederlandse regelgeving gekozen. Aldus hebben we ons met groene verf in een hoek gekwast waar stikstof-achtige lockdowns dreigen.

Natuurlijk is er nog het nodige aan te merken op de kwaliteit van het water in onze rivieren, plassen, grachten en sloten. Er watert nog steeds DDT van vroeger uit naar grond- en oppervlaktewater, er is residu van kunst- en koemest en de boeren houden de waterstand te laag, waardoor de viezigheid in het grondwater komt. Bovendien hebben onze waterlopen maar zelden natuurlijke beddingen en oevers. Ook dat laatste telt, hoewel het weinig met waterkwaliteit en alles met landinrichting te maken heeft.

Voor een land met een groeiende bevolking en een intensief ruimtegebruik is het eerder opmerkelijk dat de waterkwaliteit vooruitgaat

Maar voor een land met een groeiende bevolking en een intensief ruimtegebruik is het eerder opmerkelijk dat de waterkwaliteit vooruitgaat dan dat die kwaliteit nog niet optimaal is. Landen die er nooit in geslaagd zijn een deel van het territorium in cultuur te brengen dat maar in de buurt komt van Nederland, scoren het best in de Europese ranglijst. Dat is geen verdienste van die landen, dat is armoede of een teveel aan natuur.
Het zal onze belangenbehartigers van het milieu er niet van weerhouden om hun cultuurkritiek (groeidenken, consumentisme) en het frame waarin de groene waarden altijd aan het kortste eind trekken, bij de rechter in te zetten om over de Europese band een gelijk te halen dat niet strookt met de werkelijkheid die aan iedere Hollandse zwemsteiger te ervaren is.

Deze column verscheen op 10 juni 2022 bij ROMagazine.nl